In zijn boek zegt iemand: ‘Later, als ik dement ben, zal ik wellicht nog twee woorden kunnen kreunen: “Oosterschelde Open! Oosterschelde Open!”‘ Paul de Schipper schreef een boek over een mysterieuze actiegroep waarvan hij ooit lid was. En over de slag om de Oosterschelde, een van de merkwaardigste David en Goliathverhalen van de Lage Landen. Veertig jaar later speelt zich in Antwerpen een soortgelijk verhaal af. Het begint ook met een O: Oosterweelverbinding.

Ah, de goede oude geschiedenis. Ze herhaalt zich wel, maar nooit helemaal op dezelfde manier. Dit verhaal zal eindigen in Antwerpen. Maar het begint in Nederland. Niet eens zo ver boven de grens. In Yerseke, aan de Oosterschelde, het dorp van de mosselen.

Onder een brug van de A58 is een O gekalkt – de letter is intussen aan het vervagen. Bijna niemand weet nog waarvoor ze staat.

Dit is het verhaal van een mysterieuze actiegroep. Van een meubelmaker, een schoolmeester, een drukker, een winkelier… Langharige jongens van een jaar of twintig die de regering op de knie-en kregen. Omdat ze vochten tegen een dam waartegen niet gevochten mocht worden.

Het verhaal stond tot voor kort in geen enkel boek. Dat was ook de bedoeling. De leden van de actiegroep hadden elkaar beloofd: ‘Niemand schrijft iets op.’ Veertig jaar later bestond het dan ook enkel nog in het rijk der herinneringen van een paar mensen. Klaar om voorgoed vergeten te worden. Een oud-actievoerder heeft de belofte van destijds nu verbroken. Paul de Schipper is vandaag een gerespecteerd journalist die schrijft over waar het brandt – Irak, Somalië, Kenia, België. Maar hij is onlangs nog één keer naar Yerseke, het dorp van zijn jeugd, teruggekeerd. Om er het boek De slag om de Oosterschelde te schrijven. In de inleiding verantwoordt hij zich: ‘Wie de oorlog heeft meegemaakt, mag erover schrijven. Wie de ramp heeft beleefd, mag erover schrijven. Wie de strijd om de Open Oosterschelde heeft meegemaakt, mag erover schrijven.(…) Objectief, subjectief, neutraal? Wie was neutraal als het over de Oosterschelde ging?’

Niemand – noch De Schipper, noch zijn medeactievoerders – wist hoe het nu ook weer precies begonnen was. Op een zondag in 1970, waarschijnlijk, op de laatste bank van de kerk van Yerseke. Daar waar ze altijd zaten. Te kaarten. Te praten over de dingen waarover jongens praten.

Tot iemand plots zei: ‘We moeten iets doen.’ Ze dreigden het water te verliezen. Het bewegende water, dat was hun jeugd, hun wereld, alles.

De Ramp, dáár was het allemaal mee begonnen. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 brak boven Nederland en Vlaanderen een orkaan los. Het water beukte in op de kusten.

‘In Zeeland ben je niet voor of na de oorlog geboren, maar voor of na de Ramp’, zegt De Schipper. ‘Ik behoor tot de tweede categorie, maar ik ben opgegroeid met al die verhalen. Eén beeld kwam altijd terug: dat van het vlot. Het beeld stond op ieders netvlies gebrand: een drijvend stuk dak op de Oosterschelde waarop drie mensen zaten. Nooit zouden ze dat vergeten. Omdat dat het moment was waarop ze beseften dat er verderop verschrikkelijke dingen aan het gebeuren waren.’

Uiteindelijk stierven er 1836 mensen. Overal werden dure eden gezworen: ‘Dit nooit meer.’

Het Deltaplan moest het antwoord vormen op de Ramp. De Schipper: ‘Alle zeegaten van Nederland werden dichtgemaakt door Rijkswaterstaat. Ze begonnen met de kleine zeegaten. Zodat ze, vijfentwintig jaar later, de techniek en de ervaring zouden hebben voor het grote sluitstuk: een grote dam voor de Oosterschelde. Een enorm prestigeproject, de ultieme wraak op de zee. Die Rijkswaterstaat was een staat binnen de staat. Bevolkt door ingenieurs en techneuten. Van het woord democratie hadden die mannen nog nooit gehoord. Maar niemand die hen durfde tegen te spreken. Wie kritiek had, was tegen het algemeen belang. Meer nog: dat was een smeerlap, een verschrikkelijke smeerlap zelfs, want die bezoedelde de nagedachtenis aan 1836 mensen.’

Behalve in Yerseke – altijd keikoppen geweest, daar. In de jaren zestig had een bioloog zich durven te verzetten, maar hij kreeg spreekverbod. En een paar intellectuelen voorspelden dat de sluiting van de Oosterschelde een milieuramp zou veroorzaken. Terwijl er een veel beter en goedkoper alternatief was: de dijken verhogen.

Het bleek uiteindelijk maar wat gerommel in de marge: de intellectuelen haalden zelfs de krant niet, laat staan de maatschappelijke agenda. De Dam moest en zou er komen. Plan, prestige, wraak.

‘Wij kenden die intellectuelen niet’, vertelt De Schipper. ‘Dat waren echte heren. Terwijl wij snotjongens waren van een jaar of twintig.’

‘Wij’, dat waren de jongens en meisjes van jeugdclub De Klustent in Yerseke. En een accountant. Een leraar. Een winkelier. Een drukker… Allemaal opgegroeid met het water. Ze waren er verknocht aan geraakt: aan eb en vloed, het gevoel vooral.

‘We moesten iets doen. Het was alsof ze een stuk van onszelf gingen afpakken. Nochtans waren wij geen klassieke actievoerders. Integendeel. Brave, gereformeerde jongens, ja – zoals iedereen in Zeeland. De mentaliteit daar was: doe maar normaal, en steek je hoofd vooral niet boven het maaiveld. Alleen: deze keer ging de overheid te ver. Het morele recht om tegen die dam te protesteren werd ons zelfs ontzegd. Want wij hadden geen lijken zien dobberen, hadden geen blaren op onze handen van het roeien tijdens de Ramp. Ze verweten ons emotioneel te zijn. Terwijl de dambouwers, achteraf bekeken, even emotioneel waren. Bij alles wat je zei, kreeg je die 1836 lijken in je gezicht gesmeten. (ironisch) Dat kon tellen, als argument.

‘We beseften: zolang we niet in de krant staan, staan we nergens. Op een dag hoorden we dat de minister op bezoek zou komen in Middelburg. Met drie volle auto’s – de meesten hadden niet eens een rijbewijs – zijn we toen naar Middelburg gereden. We verdeelden ons in twee groepen: de ene ploeg zou plakken, de andere schilderen. “Barst met je dam.”

‘De dag daarna stonden we in de krant. In één nacht hadden we bereikt waar die intellectuelen in tien jaar niet in geslaagd waren. Dat was het officiële begin van de Aktiegroep Oosterschelde Open. Er is nooit een stichtingsvergadering geweest. Nooit een voorzitter aangeduid, nooit reglementen opgesteld, notulen genoteerd. De groep had formeel zelfs geen leden. We zwoeren ook dat we niets zouden opschrijven, niets zouden bijhouden. Dat had te maken met het calvinistische zondebesef: we deden iets wat tegen de wet inging.’

‘Iemand zei me onlangs: “Let op als de gelovigen op drift raken.” (lacht) We hadden één geheim wapen: een van ons was drukker. Elk moment dat Rijkswaterstaat iets zei, konden wij de persen laten draaien. En gingen we plakken. Ontelbare nachten op pad geweest. Op duizenden muren en vensters pamfletten en stickers gehangen. De O van Oosterschelde Open.

‘Maar we deden nog van alles. De creativiteit leek wel onuitputtelijk. Op een bepaald moment zonk er een schip in de monding van de Oosterschelde. Alle vingers wezen natuurlijk naar ons, terwijl wij daar volstrekt niets mee te maken hadden. Maar dat vonden we niet erg. Integendeel, het bezorgde ons naamsbekendheid.

‘Elke keer als er politici in Zeeland waren, waren wij daar ook. Meestal waren dat doodsaaie vergaderingen. Het was dus niet moeilijk om daar op te vallen. We verspreidden ons over de zaal. Iemand stelde een vraag. En iemand anders stak zijn hand ook op: “Ik vind dat die mijnheer gelijk heeft.” (lacht) Ziek werden de politici daarvan. Op den duur kondigden ze hun manifestaties zelfs niet meer aan. Omdat ze wisten: die mannen van de Oosterschelde gaan daar weer staan.

‘Wat hen vooral stoorde, was dat ze geen vat op ons kregen. Er was zelfs niet eens een vaste woordvoerder die ze konden viseren. Daardoor waren we volstrekt ongrijpbaar. Nu vertellen politici mij: “We dachten dat jullie met heel veel waren.” Naar de buitenwereld konden we inderdaad de indruk wekken dat we een goed geoliede machine waren. Terwijl we in werkelijkheid volstrekt ongeorganiseerd waren en met heel weinig waren. Heel hard van elkaar verschilden, ook. Iedereen voerde bijvoorbeeld actie op zijn manier. Ik heb mij vaak zitten afvragen: waar is die onderwijzer nu toch mee bezig? En hij dacht waarschijnlijk net hetzelfde over mij. Maar dat was onze kracht: je sprak hem daar niet op aan. Ik kan mij geen enkele verhitte discussie herinneren. Omdat je hetzelfde doel had.’

‘Het was blind fanatisme. Ieder van ons heeft duizenden uren geïnvesteerd in de Aktiegroep. Dat fanatisme wekte op den duur wel de sympathie op van de media. Journalisten begonnen over de actiegroep te schrijven: wij speelden in op hun sympathie voor de underdog. Ook al kwamen we zelden met ons gezicht in de media. Dat was de afspraak: geen ego’s. Onze kinderen stonden wel vaak in de krant. Omdat we wisten dat kinderen het altijd goed doen bij de mensen. (lacht) Pas op, ik heb het nu wel over de nationale media. Want in Zeeland kregen we absoluut geen steun. Daar zijn ze al eeuwen bijzonder gezagsgetrouw. De lokale politici durfden niet in te gaan tegen de nationale politici. En de lokale krant, de PZC, bewees hen lippendienst. Pure propaganda voor Rijkswaterstaat. In die krant, die een enorme invloed had op de publieke opinie, deden ze alsof wij niet bestonden.

‘In die dagen studeerde ik aan de School voor de Journalistiek. Ik moest stage lopen en koos voor de PZC – als een soort paard van Troje. Nooit vergeet ik mijn eerste stagedag. De nacht daarvoor was ik pamfletten gaan plakken tegen de PZC-propaganda. De volgende ochtend zat ik op de redactie. De telefoon ging, ik nam op. Het was een lokale correspondent: “Die klootzakken hebben geplakt tegen ons. Ze beweren dat we liegen. Wat moeten we doen?” (lacht)Ik heb daar gezien hoe het werkt: lokale media en de lokale machthebbers. Ze spreken je met Paul aan en dan is het om zeep, hè.

‘Op een dag vergeleken ze ons in de PZC met Tupamoros, een terroristische club uit Uruguay. Dat is zowat vergelijkbaar met Al-Qaeda nu. Sloeg natuurlijk nergens op, maar we stonden wel in de hoek. Eigenlijk werkte het zelfs verschrikkelijk stimulerend: we werden alleen maar feller.’

‘De overheid beseft dat niet, maar door het gebrek aan democratische invloed beginnen burgers te radicaliseren. Want het lijkt nu misschien alsof de slag om de Oosterschelde één groot succesverhaal was. Maar ik heb – zoals wij allemaal- ook machteloosheid gevoeld. De frustratie van tegen zo’n machtige moloch te vechten. Om concreet te zijn: ik weet hoe een molotovcocktail in elkaar zit. Maar nooit gebruikt, nee. Omdat er altijd wel iemand was die zei: “Nee, dat gaat veel te ver.” Ooit hebben we de plannen van Rijkswaterstaat gestolen: dat is zowat het strafste wat we ooit gedaan hebben. En die hebben we dan nog netjes teruggebracht ook. (lacht)

‘We begrepen heel snel het belang van politiek. In het begin redeneerden we: “We bestoken de publieke opinie met correcte informatie. Als die opinie keert, zullen de politici volgen.” Maar al snel beseften we dat we verder moesten gaan. De actiegroep is altijd neutraal geweest – en plein public hebben we ons nooit politiek uitgesproken. Toch zijn we op een bepaald moment gaan infiltreren in partijen. Ieder van ons werd lid van een partij. Van meerdere tegelijkertijd, zelfs. Ik heb zowel gebeden als de Internationale gezongen. (lacht) Het doel was de partijprogramma’s te herschrijven. Daar zijn we ook in geslaagd: in het verkiezingsprogramma van de PvdA stond dat een nieuw onderzoek noodzakelijk was. Op het moment dat we dat bereikt hebben, zijn we ook weer uit de partij gestapt. Soms waren we redelijk opportunistisch, ja. (lacht)

‘We hebben ook enorm veel geluk gehad: in 1974 kwam de eerste centrumlinkse regering aan de macht. Mét de PvdA. Die had een belofte gedaan aan de kiezer waar ze niet meer onderuit kon. Vanaf het moment dat premier Joop den Uyl zei dat er een nieuw onderzoek moest komen, was dat een point of no return.

‘Op 8 november 1974 zorgde de Oosterschelde net niet voor een regeringscrisis in Den Haag. Er volgde een compromis: de Oosterschelde bleef open, maar er kwam een gigantische muur die bij storm gesloten kon worden: de Stormvloedkeringsmuur. Een beleidsbocht die kon tellen, want er was toen al 70 miljoen gulden (32 miljoen euro) uitgegeven aan de Oosterscheldedam. ‘Het ironische’, zegt De Schipper, ‘was dat die Stormvloedkeringsmuur een nog groter prestigeproject bleek dan die dam. Maar we konden ermee leven. De Oosterschelde was open gebleven, en daar was het allemaal om te doen.

‘De Aktiegroep Oosterschelde Open werd ontbonden zoals ze ontstaan was: zonder dat iemand het gemerkt had. Iedereen ging gewoon terug naar zijn leven. We hebben elkaar nooit meer gezien. Nooit is er een reünie geweest. Niet dat we ruzie hadden, integendeel. Alleen: niemand claimde iemand. Misschien waren we al die jaren zelfs geen vrienden. We hadden gewoon gedaan wat we moesten doen.’

En toch kwamen de leden nog één keer samen, tien jaar geleden. In een lokaal niet ver van Yerseke.

‘Rijkswaterstaat, de oude vijand, zou er een lezing geven’, vertelt De Schipper. ‘Maar het ging al snel weer over toen. Een ingenieur zei: “Die Stormvloedkeringsmuur was een historische fout. Een verhoging van de dijken zou veel minder gekost hebben en de Oosterschelde zou het rijke natuurgebied zijn gebleven dat het altijd was.” Iedereen viel bijna van zijn stoel. Onvoorstelbaar! Zoveel jaren later gaf de ooit zo onverbiddelijke Rijkswaterstaat toe dat de Oosterschelde open had moeten blijven. Al die miljarden weggesmeten.

‘De les van het verhaal is natuurlijk dat dit soort langetermijnprojecten definitief voorbij is. Het is niet normaal dat we nog steeds belaagd worden door plannen uit het verleden. De wereld verandert, de techniek ook. Ik vind dat elk plan herzien moet kunnen worden – hoeveel geld dat er ook al in geïnvesteerd is. Van de hele wereld wordt flexibiliteit verwacht. Alleen van plannen niet. Dat is waanzin.

‘Er is nog een reden waarom ik dit boek wou schrijven. Ik merkte dat de geïnstitutionaliseerde natuurbeweging met het verhaal aan de haal ging. Jongens in dure maatpakken aan trendy bureaus claimden dat zij de Oosterschelde gered hadden. Terwijl zij daar vooral uitblonken door afwezigheid. Ik wou schrijven hoe het echt gegaan was. Op de presentatie van het boek waren de oud-actievoerders er weer. En ook al hadden we destijds gezworen om niets op te schrijven, ik zag de trots in hun ogen. Ze verdienden ook een monumentje. Heel opvallend: ze hebben intussen een gemeenschappelijke haat ontwikkeld tegen de natuurmaffia. Tegen mensen die heel Nederland vol prikkeldraad zetten. Die roepen: “Fazant x mag vanaf nu alleen nog maar aan paal 12 landen.” Terwijl de natuurlobby eigenlijk bij ons begonnen is. Dat is wellicht de ironie van de tijd.’

Zoek en vervang

De geschiedenis (en hoe die zich herhaalt): daar zouden we het over hebben. Vervang in dit stuk ‘Yerseke’ door ‘Antwerpen’, ‘dam’ door ‘viaduct’, ‘Oosterschelde’ door ‘Oosterweel’, ‘Rijkswaterstaat’ door ‘BAM’. Let op de makke houding van de Antwerpse politici. Op die van de natuurbewegingen: ze zijn tegen de Lange Wapper maar blijven voor de rest oorverdovend stil. En vergeet op dinsdag niet naar het door de BAM betaalde mobiliteitsjournaal – sommigen zeggen ‘propagandajournaal’ – te kijken op de regionale zender ATV.

Het lijkt wel alsof de geschiedenis aan het copy-pasten is. Niet helemaal, zegt Manu Claeys van stRaten-generaal. Samen met de vzw Ademloos leidt die bewonersgroep het verzet tegen de Lange Wapper.

‘Ik herken nochtans enorm veel in dit verhaal. De motivatie van de Aktiegroep Oosterschelde Open, vooral. Het gevoel: dit kan niet meer, nu zijn ze te ver gegaan. En dan verzet je je. Die actievoerders van de Oosterschelde stonden in de jaren zeventig aan het begin van de rit. Inspraakprocedures bestonden amper. Dat hebben zij door hun strijd afgedwongen: hoorzittingen, bezwaarschriften, noem maar op. Maar ook hebben zij – en dat is nog altijd niet veranderd – ondervonden dat dit ‘fatsoenlijke verzet’ niet werkt bij grote bouwprojecten. Natuurlijk probeer je het eerst op die manier, maar het is naïef. Ze manipuleren dit soort protest weg.

‘Als actievoerder word je dan in een conflictsituatie gedwongen, tot radicaliseren ook. Ze proberen je verdacht te maken, in de hoek te duwen. Maar – en dat vond ik heel herkenbaar – hoe harder ze dat doen, hoe meer je begint te volharden. Vooral omdat ze vaak louter emotionele argumenten gebruiken. Bij hen was dat: “Wie tegen de dam is, bezoedelt de nagedachtenis aan 1836 mensen.” Bij ons, een echo: “Wie tegen de Lange Wapper is, is de doodgraver van de Antwerpse economie. Straks staat iedereen in de file.” Files, 1836 doden… dat zijn natuurlijk dingen waarbij iedereen zich iets kan voorstellen. En zo proberen ze continu de maatschappelijke discussie de kop in te drukken.

‘Wat ook heel gelijkend is, is de beate bewondering voor ingenieurs. De mensen weten dat er een probleem is en willen een oplossing. Als de ingenieurs dan zeggen dat ze een oplossing hebben, dan volstaat dat voor de meeste mensen. Deels omdat ze schroom hebben – wij kennen daar niets van! -, deels ook omdat het vooruit moet gaan. Politici discussiëren wel over de financiën, maar buigen zich zelden over de kwaliteit van het project. Ook als actievoerder word je door iedereen als een leek beschouwd. Het is pas na jaren werken dat je geloofwaardigheid opbouwt. Alleen: dat kost duizenden uren. Toen ik dat boek over de Oosterschelde las, dacht ik: amai, die mannen hebben daar vier jaar van hun leven aan besteed, daar moet je goed zot voor zijn. Tot ik besefte hoelang Peter (Verhaeghe, nvdr) en ik al bezig zijn: ook zo lang dus. (lacht) Je moet dus nog altijd goed zot zijn. Terwijl: als politici nu eens hun werk zouden doen, dan was dat allemaal niet nodig.

‘Ik merk wel dat zij op een veel emotionelere manier actie voerden. Typisch jaren zeventig: ze kalkten muren vol, gebruikten hun kinderen, probeerden de massa te bewerken met de massa. Dat is nog altijd belangrijk, maar er is vandaag meer nodig. Wij zijn ook techneuten – iets waar zij minder mee bezig waren. Nu is dat essentieel. De Lange Wapper werd van in het begin als iets goeds voorgesteld voor Antwerpen, een oplossing voor de files. Het volstond niet dat wij zeiden: het is slecht voor het groen, de stadsontwikkeling, de verkeersveiligheid, de gezondheid… Nee, wij moesten dat technisch heel goed bestuderen en aantonen: dáárom zijn die verkeersknooppunten levensgevaarlijk, deugen die op- en afritten niet, wordt de Ring op de verkeerde plek rond gemaakt, zullen de verkeersstromen pieken in Deurne… Daardoor konden wij en Ademloos op een bepaald moment ook zeggen: “Door dat viaduct tegen te houden, gaan wij heel veel levens redden.’ Voor dat soort dingen is een publieke opinie – het zal u wellicht niet verbazen – nogal gevoelig. Bij de Oosterschelde was het juist omgekeerd. Daar zei de overheid direct: “Wij gaan levens redden door die dam te bouwen.” Die actievoerders konden dat argument niet meer gebruiken, want de andere partij claimde het al.

‘Er is nog een groot verschil met de actievoerders van toen: zij zijn heel bewust anoniem gebleven. Dat kon nog in de jaren zeventig. De macht van televisie was nog niet zo groot, het internet bestond nog niet. Nu lijkt zo’n anonieme strijd mij uitgesloten. Of toch totaal inefficiënt. De mensen kennen de gezichten van stRaten-generaal en Ademloos. Net zoals ze die van de tegenpartij kennen. Ze hebben daar een gevoel bij, spreken mij daar ook op aan: van “malcontente” of “aansteller” tot “redder van de stad”. Willens nillens zijn we allemaal dramatische personages in een strijd geworden. Als je dat niet bent, lukt het niet.’

En dan is er nog een deel van het Oosterscheldeverhaal waarover hij nog niet gesproken heeft, zegt Manu Claeys. Maar daarvan hoopt hij gewoon dat het zich herhaalt: het einde.

DOOR STIJN TORMANS/foto franky verdickt

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content