Van de goed 2200 opvarenden die indertijd op de Titanic inscheepten, is tweederden verdronken in het ijskoude water van de noordelijke Atlantische Oceaan. Maar van de eerste-klaspassagiers overleefde bijna tweederden, van de bemanning kwam zowat tachtig procent om het leven. Wie de precieze cijfers wil (ze tonen dus aan : hoe rijker, hoe hoger de overlevingskans, zo is de wereld), kan ze niet alleen in de Titanic-bibliotheek vinden, maar ook in een gedichtenbundel. In 1978 schreef de Duitse schrijver Hans Magnus Enzensberger er een cyclus van 33 zangen over, ?Der Untergang der Titanic?, die het jaar daarop in een vertaling van Peter Neijmeijer bij De Bezige Bij in het Nederlands verscheen als ?De ondergang van de Titanic?.

Een statistiek in een gedicht, dat is niet vanzelfsprekend, want in de poëzie spelen technische en formele tradities vormen een grote rol. Het vraagt lef en de lezer staat er vol vragen naar te kijken. Hoe lees je dit voor ? Hoe zou de dichter de cijfers laten rijmen ? Toch rijmt daar iets, maar de concordantie is niet auditief, in een samenhang die empirische werkelijkheid pretendeert.

Het is wat, met zulke nauwkeurige realia ; schrijft Enzensberger daar dat de ijsberg ?een jaap van tweehonderd meter? in de romp sloeg, terwijl recent onderzoek gewaagt van amper een paar scheuren, hooguit enkele meter lang, een hand dik. Meer moest dat niet zijn om de onzinkbare te doen zinken. De ironie wil dat deze nieuwe ontdekking Enzensbergers poëtische stelling alleen maar versterkt : dat er toch niet zoveel nodig was om die boot te kelderen. Tegenover de hybris van de Titanic moet toch wel iets geweldigs gestaan hebben, dat kon niet anders (zo trachten wij onze illusies hoog te houden), maar de hovaardij was nog groter dan gedacht, want enkele onnozele scheurtjes aan stuurboord onder de waterlijn volstonden.

Zo schreef Enzensberger twintig jaar geleden over de ondergang, de vergankelijkheid, het démasqué van het vooruitgangsoptimisme, het teloorgaan van illusies. Maar hij beperkt zich niet tot de Titanic, hij heeft het ook over zichzelf, over het warme geloof in een betere wereld, zoals hij dat in het revolutionaire Cuba koesterde. Enzensberger schreef niet met het eenvoudige gelijk van de onheilsprofeet die zijn voorspelling met terugwerkende kracht ziet uitkomen. Even gemakkelijk is tenslotte het geloof in ?de wereldondergang?, die, ?hoe weinig stipt hij ook mag zijn, naar manna smaakt, / dat hij een soort van tranquillizer is, een zoete troost / bij sombere vooruitzichten, haaruitval en natte voeten.?

?De ondergang van de Titanic? is een poëtisch monument van de ambivalentie, van contradicties die alleen in een gedicht kunnen bestaan. Want naast realia bevat de bundel ook genoeg fabulatie ( ?Welkom dus, welkom geruchten, legenden, / leugens ook !?), omdat het geloof niet alleen het uitzicht op de illusie wegneemt, maar ook haar tegendeel, de utopie, bedwelmt en wie kan zonder utopie ? Wanhoop mag niet volstaan.

Marc Reynebeau

De hele zomer door haalt de rubriek ?Vergeeld papier? een dierbare lectuurherinnering op.

Hans Magnus Enzensberger.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content