De relatie tussen de Vlamingen en hun hoofdstad is vandaag een stuk beter dan dertig jaar geleden. Guido Fonteyn, gewezen De Standaard-journalist, Walloniëkenner én Brusselaar in hart en nieren, is dan ook gematigd positief over zijn stad.
De meeste burgers in de meeste landen onderhouden een dubbelzinnige band met hun hoofdstad. De hoofdstad, dat is immers de plek waar wetten worden uitgevaardigd en belastingen worden geheven. Hoofdsteden zijn ook smeltkroezen van nationaliteiten, met de daaraan verbonden samenlevingsproblemen en onveiligheid. In het geval van Brussel komt daar nog bij dat het een bijzondere hoofdstad is, want tevens de hoofdstad van Europa, dat zich weldra tot aan de grens met Rusland zal uitstrekken. In die zin is Brussel belangrijker dan België.
Maar Vlamingen moeten niet alleen het wantrouwen van de kleinstedeling tegen-over de grote stad overwinnen. Nog een ander obstakel staat de liefde voor hun hoofdstad in de weg: de wetenschap dat de oorspronkelijk Nederlandstalige Brabantse stad in anderhalve eeuw bijna volledig is verfranst.
Lange tijd was Brussel een communautair kruitvat, en ook de laatste jaren was de (door de taalwetten van 1963) tweetalige Brusselse regio meermaals dé grote twistappel tussen Vlamingen en Franstaligen. Toch geloven heel wat Vlaamse Brusselaars dat hun stad mettertijd een echte ontmoetingsplaats kan worden voor de gewesten en gemeenschappen in dit land. Ook Guido Fon-teyn is die mening toegedaan.
De laatste jaren tekenden zich in ieder geval positieve trends af. Zo verhuisden enkele duizenden Vlamingen – kunstenaars, studenten, intellectuelen – naar Brussel. Die inwijkelingen bepalen nu mee het stadsbeeld. En ook het Nederlandstalig onderwijs in de hoofdstad, midden jaren 1970 op sterven na dood, leest vandaag als één groot succesverhaal.
Maar ondanks de veelgebezigde slogan ‘Vlaanderen laat Brussel niet los’ valt de hoofdstedelijke interesse van de meerderheid van de Vlamingen niet erg groot te noemen. Onbekend is onbemind? ‘Het beeld dat de Vlamingen van hun hoofdstad hebben, is inderdaad sterk beïnvloed door clichés’, zegt journalist Guido Fon-teyn, geboren en getogen Brusselaar en sinds kort twee dagen per week actief op het kabinet van Brussels minister Jos Chabert (CD&V). Voor een paar honderdduizend Vlamingen is Brussel misschien wel de stad waar ze werken, maar ook de stad waar ze ’s avonds zo snel mogelijk weer weg willen.
‘Toch identificeren Vlamingen zich nu meer met de hoofdstad dan vroeger. Waarschijnlijk omdat de communautaire problemen uit het verleden grotendeels zijn opgelost. De wrevel tegen Brussel was in feite de wrevel tegen het francofone, unitaire België. Als gevolg van de staatshervorming is de relatie met Brussel verbeterd. Belangrijk is ook dat de Vlaamse Gemeenschap Brussel als zetel voor haar instellingen heeft gekozen.
‘De vijandigheid tegenover de Vlamingen en het Nederlands in Brussel is sterk verminderd. In de jaren ’70 was het hier als Vlaming bij momenten een hel. Het FDF hing heel Brussel vol met affiches waarop in gotische letters geschreven stond: Bruxelles flamand, ça jamais. Beangstigend was dat. Ik ken mensen die toen verhuisd zijn. Wie dus niet inziet dat de verhouding tussen Brussel en de Vlamingen verbeterd is, is blind. Nee, er is enorme vooruitgang geboekt. Niet omdat de Brusselaars plotseling allemaal zo vriendelijk zijn geworden, wél als gevolg van de stijgende macht en invloed van Vlaanderen in België. Vlaanderen heeft aan prestige gewonnen, Brussel heeft die ontwikkeling gewoon gevolgd. Dat is overigens een constante: Brussel volgt veeleer de bewegingen dan dat het zelf zaken in beweging zet.’
Que des flamands
Vlamingen beseffen het waarschijnlijk te weinig, maar ook de Walen wantrouwen Brussel, het oude symbool van het Belgisch-francofone grootkapitaal. Fonteyn: ‘De geografische afstand tot Brussel is ook groter voor de Walen. In de faciliteitengemeenten wonen wel veel Franstaligen, maar dat zijn toch vaak verfranste Vlamingen of Franstalige Belgen. De echte Waal houdt niet van Brussel, nog minder dan de Vlaamse pendelaar.’
Want Brussel heeft Wallonië in de steek gelaten: ‘Wallonië was interessant voor Brussel zolang de delfstoffenindustrie de basis vormde van de Belgische economie. Toen die industrie niet meer rendabel was, zijn de grote naamloze vennootschappen met zetel in Brussel, die Wallonië rond 1800 gemaakt hebben, massaal weggetrokken. Ze lieten een ontredderde bevolking achter.’
Toch zal elke Franstalige politicus de nauwe band tussen Brussel en Wallonië benadrukken. Met dat doel voor ogen spreken de Franstaligen van de Communauté Wallonie-Bruxelles, de vaak gehanteerde, maar enigszins misleidende benaming voor wat officieel de Franse Gemeenschap heet. ‘Een groot voorstander van die Communauté is PS-voorzitter Elio Di Rupo, sowieso meer een Franstalige Belg dan een Waal. Maar Di Rupo is vooral belgicist omdat hij gedurende de anderhalf jaar dat hij minister-president van de Waalse regering is geweest de ware omvang van de economische crisis in Wallonië heeft ingezien. De nauwe band tussen Brussel – en Brussel, dat is België – en Wallonië is dan ook een middel om zo lang mogelijk Belg te kunnen blijven. Dat heeft weinig met taal of cultuur te maken, maar alles met het besef dat Wallonië te zwak is om als autonome regio te kunnen overleven. Vlaanderen trouwens ook, maar dit terzijde.’
Hoewel niemand in Vlaanderen er momenteel aan denkt om de Vlaamse Gemeenschap te herdopen tot de Gemeenschap Vlaanderen-Brussel, zijn er toch tekenen dat de verstandhouding verbetert. Het meest zichtbare teken daarvan is de inwijking van enkele duizenden Vlamingen in de binnenstad van Brussel, meer bepaald in de buurt van de Dansaertstraat. Die nieuwkomers zien Brussel niet langer als één grote communautaire arena, en al helemaal niet als te heroveren vijandelijk gebied. Complexloos worden die nieuwe Vlamingen genoemd. En zelfbewust. Ze schamen zich er niet voor hun moedertaal te gebruiken, al zouden ze zich er ook niet voor doodvechten. Want ze voelen zich in de hoofdstad niet achtergesteld of onheus behandeld, en hebben dus weinig voeling met het klassieke Vlaamse eisenpakket voor Brussel.
‘Voor hen zijn dat oudstrijdersverhalen, waar zij soms wat minachtend op neerkijken. De Vlamingen die nu in de Beursschouwburg of het Kaaitheater rondlopen, worden precies door de meertaligheid van deze stad aangetrokken.
( lacht) ‘Wat die nieuwe Vlamingen betreft: Philippe Moureaux, de burgemeester van Molenbeek, vertelde me dat nu de Dansaertstraat te duur is geworden, de Vlamingen het kanaal oversteken en in Molenbeek terechtkomen . ‘ Je n’ai plus que des flamands chez moi‘, zei hij. En hij is daar blij mee, want die mensen beschikken over een redelijk inkomen. Zo zie je maar dat de kanaalzone, lange tijd dé probleemzone in Brussel, nog toekomst heeft.’
En misschien bestaat er wel een soort rechtvaardige vastgoedgod, want juist de armste sukkelaars, die de huizen en de appartementen kochten die niemand nog wilde – in Brussel-centrum, Molenbeek of Sint-Gillis – zien nu hun eigendommen spectaculair in waarde stijgen.
‘Fernand Lefére, CVP’er, notaris en gewezen schepen van de stad Brussel uit de ploeg van Paul Vanden Boeynants (PSC), zei mij ooit dat de allochtonen de woonfunctie in het centrum van Brussel gered hebben, nadat Vanden Boeynants in de jaren 1950 en 1960 hele woonwijken met de grond gelijk had gemaakt om er afschuwelijke kantoorgebouwen neer te zetten en de rest van de binnenstad had laten verkommeren. Op de centrale lanen naar het Zuidstation stonden in de jaren nadien huizen te koop voor nog geen 12.000 euro. De eerste generatie allochtonen nam vrede met die verloederde panden, vaak ook nog opgedeeld in appartementen. De allochtonen hebben die huizen gekocht en ze hebben daar, zo blijkt nu, een zeer goede zaak mee gedaan.’
Bestuurlijk zit Brussel ingewikkeld in elkaar. Er is het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met een eigen parlement en regering. Zij oefenen voornamelijk economische bevoegdheden uit. Voor de persoonsgebonden aangelegenheden zoals cultuur, welzijn en onderwijs treden in Brussel dan weer de Vlaamse en de Franse Gemeenschap op. Daarnaast is een groot stuk van de politieke macht in Brussel nog in handen van de negentien gemeenten en hun lokale baronnen, de burgemeesters.
Middeleeuws
‘Het is middeleeuws’, vindt Fonteyn. ‘Een stad met één miljoen inwoners moet je als een geheel besturen. Misschien is het behoud van die negentien gemeenten wel hét grote probleem van Brussel. De volgende regeringsverklaring van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou dan ook de overdracht van zoveel mogelijk gemeentelijke bevoegdheden naar het gewest moeten bevatten.’
Maar de echte machtsbasis van Brusselse politici ligt juist in die gemeenten, waar de burgemeesters heer en meester zijn. Denk maar aan Philippe Moureaux in Molenbeek. Of aan Charles Picqué (PS) in Sint-Gillis. Ook de oorzaak van de politieke zwakte van de Vlamingen in Brussel is daar te vinden. Want de Vlamingen zijn in die gemeenteraden nauwelijks vertegenwoordigd. Dat is dan weer het gevolg van het feit dat zo weinig kiezers zich expliciet tot Vlaamse lijsten bekennen.
Fonteyn: ‘Toch is er een vrij groot variabel gedeelte in het Brusselse kiezerskorps. Zo hebben er altijd veel Vlamingen voor Vanden Boeynants gestemd, en zo zal er morgen een aantal Franstaligen voor het Vlaams Blok of voor andere Vlaamse lijsten stemmen.’
Waarom zouden Franstalige kiezers hun stem geven aan een partij die van Brussel de hoofdstad wil maken van de onafhankelijke republiek Vlaanderen? ‘Zuiver racisme’, zegt Fonteyn. ‘Ze stemmen niet voor de Vlamingen, wel voor een partij die uitdrukkelijk racistisch en anti-allochtoon is. Het geeft ook aan dat de grens tussen Vlamingen en Franstaligen in Brussel niet zo duidelijk is als algemeen wordt aangenomen. Daarbij komt natuurlijk dat Franstalig extreem-rechts, zowel in Wallonië als in Brussel, aan interne ruzies ten onder gaat.’
In Brussel is de laatste tijd ook nogal wat te doen over de vraag of er een Brusselse Gemeenschap moet komen die, los van de Vlaamse en Franse Gemeenschap, zou kunnen investeren in Brusselse cultuurprojecten of in aangepast (meertalig) onderwijs voor de gemengde Brusselse bevolking. Franstalige Brusselaars, met name de oude christen-democraten van de PSC, nu CDH, pleiten daarvoor, maar ook heel wat ‘nieuwe Brusselse Vlamingen’ zijn het idee genegen.
Internationaal podium
‘Een Brusselse tweetalige gemeenschap? Het zou een domme en onvergeeflijke fout zijn’, vindt Guido Fon- teyn. Wel groeit het besef dat Nederlandstalige, Franstalige en anderstalige Brusselaars op cultureel vlak een aantal zaken samen zouden kunnen doen. ‘Maar daarvoor hoeven we geen nieuwe gemeenschap op te richten. We moeten gewoon de bestaande gemeenschapscommissies in Brussel met elkaar leren samenwerken.’
Interessant is ook, vertelt Fonteyn, dat het traditionele PSC-publiek vandaag vaak perfect Nederlands spreekt en het nog graag doet ook. ‘Vlaanderen is belangrijk geworden, die groep heeft zich gewoon aan die nieuwe realiteit aangepast.’
Maar niet alleen de economische macht van Vlaanderen, ook zijn culturele veerkracht heeft het beeld van de Vlamingen in de hoofdstad veranderd. ‘Dankzij die schitterende generatie kunstenaars, met mensen als Hugo De Greef, Jan Decorte, Josse De Pauw en Anne Teresa De Keersmaeker. Opvallend toch dat die generatie uitgerekend in Brussel voor het voetlicht is getreden, want autochtone Brusselaars zaten er niet bij. Het waren Vlaamse kunstenaars die een echt internationaal podium zochten, en dat vind je alleen in Brussel. En de Vlaamse Gemeenschap heeft in Brussel goed geïnvesteerd, met instellingen als de Ancienne Belgique, het Kaaitheater, de nieuwe KVS of de Beursschouwburg.’
De toekomst dan. ‘Er moet – eindelijk – een samenwerkingsakkoord worden gesloten tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap’, vindt Guido Fonteyn, ‘om in Brussel gemeenschappelijke culturele projecten te kunnen ontwikkelen.’ Op het kabinet van minister Chabert vorderen Fonteyns inspanningen om TV-Brussel en Télé Bruxelles te laten samenwerken redelijk goed. Ook denkt hij aan de oprichting van een Brussels filmfonds. De geesten zijn er rijp voor, gelooft hij, want ook aan Franstalige kant bestaat er oprechte interesse. ‘De nieuwe directeur van het Théatre National, Jean-Louis Colinet, komt van het Théatre de la Place in Luik, veruit het beste theater in de Franse Gemeenschap. Colinet heeft duidelijk te kennen gegeven met de KVS en de Vlaamse Gemeenschap te willen samenwerken.’
Hopelijk zullen meer en meer Vlamingen opnieuw hun weg naar de hoofdstad vinden. Want Brussel is heus niet ‘de stad van alle problemen’. Fonteyn besluit: ‘Brussel blijft een zeer leefbare stad, met veel groen en aangename straten. Als ik zie hoeveel verschillende vogels er in mijn stadstuintje rondfladderen… Zelfs een authentieke specht!’
Door Han Renard
‘Een Brusselse tweetalige gemeenschap? Het zou een domme en onvergeeflijke fout zijn.’