‘Vandaag zit het economische succes nog in Vlaanderen, maar ik vraag me af of dat over tien jaar nóg zo zal zijn.’ Uittredend topman Tony Vandeputte van het Verbond van Belgische Ondernemingen over Europa, de toekomst van de Belgische economie en de rechten en plichten van de bedrijven.

Als een volleerd fotomodel kijkt Tony Vandeputte (58) in de lens van onze fotograaf. ‘Wellicht voor het laatst’, lacht hij. Het is half tien woensdagochtend, en de gedelegeerd bestuurder van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) beleeft zijn laatste weken in het ruime bureau hartje Brussel. Zijn agenda puilt uit van de interviews en lunchgesprekken, want het afscheid van een VBO-topman gaat niet ongemerkt voorbij. Vijftien jaar lang zat Vandeputte met de regelmaat van de klok rond de tafel in sociale overlegrondes, in besprekingen van collectieve arbeidsovereenkomsten of onderhandelingen over interprofessionele akkoorden, in het vergaderzaaltje vier hoog in het VBO-gebouw. Hij maakte er de capriolen van de Belgische economie mee uit eerste hand.

‘Eigenlijk heb ik drie duidelijk te onderscheiden periodes beleefd’, zegt Vandeputte. ‘De eerste was het tijdperk van de matigingsmoeheid, de periode van 1989 tot 1992. Wilfried Martens (CVP) leidde één regering te veel, zijn overheidsfinanciën waren een ramp (de staatsschuld liep onder PSC’er Philippe Maystadt op tot 1,32 keer het bruto nationaal product, nvdr), de begroting dook 7,4 procent in het rood en de tewerkstellingscijfers waren desastreus. Jean-Luc Dehaene (CVP), Martens’ opvolger, had in 1993 geen andere keuze dan de volgende vijf jaar te regeren met de handrem op. Dehaene volgde een strikt herstelbeleid gericht op bezuinigen en hoge belastingen. Het werd een succes: hij hield België binnen de Maastrichtnorm en zorgde voor een grondige sanering van de overheidsfinanciën (de begrotingen gingen minder dan drie procent in het rood en de staatsschuld dook onder de 120 procent bbp, nvdr) . Het VBO heeft altijd gepleit om in die periode de Belgische concurrentiepositie te verstevigen, bijvoorbeeld door de loonlasten te verlagen, maar Dehaene wilde dat maar in een tweede fase doen.’

‘Wellicht is het goed voor Dehaene dat hij in 1999 de verkiezingen verloren heeft. De premier werd op de duur vereenzelvigd met zijn herstelbeleid, dat hij eigenlijk geen andere koers meer kon varen. Zijn opvolger, Guy Verhofstadt (VLD), deed dat wél: die normaliseerde het economische beleid en zijn regering slaagde er onder meer in een lastenverlaging van twee miljard door te drukken. Veel te weinig, vinden wij hier nog altijd, maar toch ook niet niks.’

Verdedigt u het economische beleid van Paars? Uw leden lieten zich daar vorig jaar in een VBO-enquête nochtans heel kritisch over uit.

TONY VANDEPUTTE: Ik ben ook niet onverdeeld gelukkig met het beleid van Paars, neen. Het is heel erg jammer dat de regeringen-Verhofstadt de spaarzaamheid van Dehaene niet hebben overgenomen. Daardoor dansen de overheidsfinanciën vandaag weer op een ongezond slap koord. Als plots de rente stijgt, is België weer gezien.

Hoezo? De begroting is toch in evenwicht? België heeft zijn schuld toch verder afgebouwd?

VANDEPUTTE: De begroting is enkel in evenwicht omdat er enkele foortrucs zijn gebruikt. Filter die eruit, en 2003 sluit af met een klein overheidstekort. Maar wat veel belangrijker is: de primaire overheidsuitgaven stijgen te snel.

Eisen de toename van het aantal ambtenaren, de gratis-politiek en de ontsporende gezondheidszorg nu al hun tol?

VANDEPUTTE: (lange, maar veelzeggende stilte)We leggen een enorme last op de komende generaties. De volgende Belgische regering moet dringend een langetermijnvisie uitstippelen, en op basis van die visie de regels vastleggen voor de komende decennia. Helaas vergt dat eensgezindheid over alle communautaire grenzen en partijgrenzen heen. Ik vrees dat dat niet voor morgen is.

Welke prioriteiten zou België volgens u moeten leggen?

VANDEPUTTE: U vraagt mij om een politiek statement. Dat wil ik niet geven. Die keuzes zijn niet de mijne, ze komen aan de regering toe.

We zullen u gratis en voor niets één prioriteit aanleveren: de afbouw van de verzorgingsstaat. U bent daar nooit een grote voorstander van geweest, he?

VANDEPUTTE:(haalt de schouders op) Elke keer als ik de gedeeltelijke vrijmaking van de ziekenzorg aankaart bij minister van Gezondheidszorg Rudy Demotte (PS), is het van: (staart ostentatief naar het plafond) ‘Laat maar fluiten, die ondernemers. Dat waait wel over.’ Maar het waait niet over, hé. Mijn kinderen zijn twintigers: die weten dat ze voor een belangrijk deel van hun pensioen zelf zullen moeten instaan, en dat de rekening van de gezondheidszorg niet oneindig kan blijven stijgen. Alleen de beleidsvoerders krijgen dat thema niet aan zichzelf en hun achterban verkocht.

Let wel, niemand, ook de bedrijfswereld niet, wil een bom onder de sociale zekerheid leggen. We hebben allemaal belang bij een sociaal vangnet. Maar we moeten durven nadenken over de omvang van het vangnet, of over de financiering ervan.

Vindt u die negatieve houding van de ondernemers tegenover de verzorgingsstaat niet een tikkeltje hypocriet? Velen van uw leden hebben de jongste maanden dankbaar gebruik gemaakt van dat verguisde sociale stelsel, onder meer om hun oudere en dus duurdere werknemers te dumpen.

VANDEPUTTE: Dat hoor ik wel vaker van mijn leden: ‘Zwijg over die brugpensioenen, want bij de volgende herstructurering hebben we die regeling nodig’. Wel, ik wíl daar niet over zwijgen. Je moet geen ziener zijn om te weten dat er in de nabije toekomst geen comfortabele regelingen voor brugpensioenen meer zullen bestaan. Ik wil dat mijn leden daarop voorbereid zijn. Dat geldt trouwens ook voor de vakbonden: die hebben de jongste maanden unieke kansen gemist, om hun leden te vertellen dat er vroeg of laat aan hun voordelen wordt geknaagd. (zucht) De macht van de vakbonden is enorm, dat is tijdens de jongste sociale verkiezingen ook weer gebleken. Maar de bonden maken er niet altijd op een verantwoorde wijze gebruik van.

U zat vaak met de vakbonden rond de tafel. Wat is het belangrijkste waar u hen het voorbije anderhalve decennium van kon overtuigen?

VANDEPUTTE:(zonder aarzeling) Van het feit dat de economie centraal moet staan in het sociaal overleg. Tot 1989 ging het overleg tussen ondernemers en vakbonden vooral over extra vakantiedagen of over nóg meer opslag. Ik herinner me nog goed hoe ik in mijn allereerste onderhandelingen over een sociaal akkoord verschrikkelijk veel moeite had om tussen al die bladzijden vol werknemersvoordelen enkele alinea’s over de economische situatie in te laten lassen. Vandaag de dag begint en eindigt elk overleg met een discussie over de economische situatie. Dat is een reuzenstap vooruit: nu weten we tenminste dat de afspraken van rond de onderhandelingstafel ook concreet realiseerbaar zijn voor de bedrijven.

De vraag is of ze dat ook in de toekomst zullen blijven. Professor Paul De Grauwe van de KU Leuven voorspelde enkele weken geleden dat de industrie over tien jaar volledig uit België verdwenen zal zijn door de hoge loonkosten. Zijn collega Roger Blanpain had tien jaar eerder overigens al exact hetzelfde voorspeld.

VANDEPUTTE: Blanpain heeft in elk geval ongelijk gehad, hè: de industrie is hier nog steeds. (lacht) Ik weet van Paul De Grauwe dat hij het genuanceerder zag dan het in de kranten overkwam. Wij, bij het VBO, geloven niet dat de industrie zal verdwijnen. We geloven wel dat haar aandeel in werkgelegenheid niet zal toenemen, maar ze blijft belangrijk voor onze uitvoer en voor de vernieuwing van ons productieapparaat. Vergeet ook niet dat een groot deel van de diensteneconomie aan de industrie is gerelateerd, omdat ondernemingen steeds meer taken uitbesteden. Veel activiteiten die we vroeger onder industrie catalogiseerden, rekenen we vandaag bij de dienstensector.

We hoeven dus niet te panikeren, maar we moeten prioriteiten stellen. Finland heeft met gerichte maatregelen een bloeiende telecomsector uit de grond gestampt, Luxemburg koos resoluut voor de uitbouw van zijn financiële diensten, zijn mediaparken en zijn staalnijverheid met Arbed, een van de grootste staalgroepen van de wereld. België doet helaas te veel van alles een beetje, en komt daardoor nergens écht vooruit.

Misschien is dat omdat we een economie met twee snelheden hebben. Verhinderen de verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië een coherent economisch beleid?

VANDEPUTTE:(diplomatisch) Binnen het VBO hebben we in elk geval geen communautaire problemen, en ik merk hoe mijn collega’s van het VOKA (de Vlaamse werkgeversorganisatie, nvdr.) in 95 procent van de gevallen dezelfde stelling verdedigen als wij. Maar of ik vind dat er een andere bedrijfscultuur heerst in Vlaanderen dan in Wallonië? Ja, natuurlijk.

Zullen we dan toch maar splitsen, zoals bepaalde politieke strekkingen voorstellen?

VANDEPUTTE:(zwaait met de armen en zwijgt heel nadrukkelijk) Ik heb al gezegd dat ik geen politieke uitspraken wil doen. Maar weet u, geldstromen veranderen wel eens van richting, en ook een mentaliteit kan evolueren. Soms zie ik hoe ondernemingsmoeheid Vlaanderen binnensluipt, en hoe gebeten de Walen zijn om hun achterstand met Vlaanderen goed te maken. Vandaag zit het succes nog aan Vlaamse kant, maar ik vraag me af of de rollen over tien jaar niet omgekeerd zullen zijn.

Waarvoor moet een goed economisch beleid in België aandacht hebben?

VANDEPUTTE: Voor de situatie van de hooggekwalificeerde arbeiders en bedienden. Onze economie draait op die mensen, maar omdat ze meer dan gemiddeld verdienen, betalen ze in verhouding ook meer belastingen. Puur economisch bekeken zou het logischer zijn om de lastenverlaging vooral op die doelgroep toe te spitsen: als u de motoren van uw economie te zwaar belast, snijdt u de economie de adem af, en stuikt het systeem vroeg of laat als een kaartenhuisje in elkaar.

Onlangs hoorde ik u ook pleiten voor een actieve immigratiepolitiek.

VANDEPUTTE: Weet u waar Amerikaanse bedrijfsleiders wakker van liggen sinds 11 september 2001? Van de strenge visumplicht die werd ingevoerd na de aanslagen op het World Trade Center in New York. Die doet namelijk het aantal buitenlandse studenten aan de topuniversiteiten in de VS drastisch dalen. In het verleden bleven nogal wat van die studenten na hun opleiding in de VS plakken. Zij hebben er de producten en de productiemethoden geïnnoveerd, en gezorgd voor de economische voorspoed die de Verenigde Staten de voorbije vijftig jaar hebben gekend.

Europa heeft op dat vlak al jaren een probleem, en het zal alleen maar erger worden. We vinden die hooggekwalificeerde mensen namelijk allang niet meer, omdat onze jonge generatie door de vergrijzing erg dun is gezaaid. Onze bedrijven hebben mensen nodig die met een computerklavier zijn opgegroeid, jongens en meisjes die de allernieuwste technologieën met de paplepel hebben meegekregen. Een aantal van die mensen zullen we invoeren.

Met brainsalleen redden we het niet, hoor. Er moet ook ruimte zijn om de brains te laten renderen. De bedrijven en de overheid hebben vorig jaar afgesproken om drie procent van het bruto nationaal product aan onderzoek en ontwikkeling te besteden. Waarom houden de ondernemingen zich niet aan die afspraak?

VANDEPUTTE: België zit momenteel rond de twee procent, dat is op het Europese gemiddelde. We doen het niet goed, maar ook niet echt slecht. U kunt die middelmaat echter niet op de bedrijven afschuiven, want de overheid heeft ons wel tal van ondersteunende maatregelen beloofd, maar die zijn nog niet van kracht.

Beslissen bedrijfsleiders dan niet zelf hoeveel geld ze aan onderzoek en ontwikkeling besteden?

VANDEPUTTE: Niet álle bedrijfsleiders, nee. De chemische sector, de farmaceutische industrie en de metaalverwerkers zijn grote uitzonderingen, die ons bestedingsgemiddelde omhoogstuwen door research te financieren met eigen middelen. Maar tal van andere sectoren hebben zulke kleine marges dat er geen geld overblijft om innoverende producten te ontwikkelen. Bepaalde bedrijfstakken, zoals de textiel, proberen daar een mouw aan te passen, door die research over te laten aan onderzoekscentra die de hele sector bedienen. Dergelijke centra moeten per definitie overleven met subsidies die de overheid hen toestopt, en waar trouwens ook de Europese Commissie geen graten in ziet. Alleen: de Belgische overheid levert te weinig inspanningen op dat vlak.

Horen wij u pleiten voor méér subsidies?

VANDEPUTTE: Ja, maar niet voor cadeaus aan bedrijven. Daar geloof ik namelijk niet in: dergelijke geschenken verstoren de concurrentie en trekken de markt scheef. Ik geloof eerder in steun van de overheid aan onderzoek en ontwikkeling, maatregelen om infrastructuur voor de economie te voorzien en om personeel op te leiden met de kwalificaties die het bedrijfsleven nodig heeft. Ik sta ook achter de lastenverlaging en fiscale voordelen voor bedrijven.

In dat verband hebt u trouwens sterk aangedrongen op een globaal fiscaal pact tussen de verschillende beleidsniveaus in België. Waarom?

VANDEPUTTE: Ondernemers vinden het niet belangrijk aan wié ze belastingen betalen. Zij hebben er dus geen boodschap aan dat de federale overheid de belastingen verlaagt, als de gemeente die verlaging in een andere post met een verhoging compenseert. De verschillende overheden zouden met elkaar moeten afspreken dat bedrijven bij een aangekondigde belastingverlaging ook effectief minder belastingen betalen.

De bedrijfswereld heeft al coördinatiecentra gekregen, allerhande fiscale voordelen en belastingovereenkomstenop maat van het bedrijf. Nu wilt u ook nog een globaal fiscaal pact. Mogen we in ruil misschien ook enige inspanning van de bedrijven verwachten?

VANDEPUTTE: ( lacht) Zoals u wellicht weet, is Europa vastbesloten om de regeling voor coördinatiecentra (financiële holdings waar multinationals met een Belgische hoofdzetel hun geld tegen een voordelig belastingtarief door kunnen sluizen, nvdr.) zo snel mogelijk ongedaan te maken. Wij willen helemaal geen ondernemerschap in het luchtledige promoten. We pleiten ook voor deugdelijk bestuur en voor ethiek in het ondernemen. We willen ook dat bedrijven rekening houden met de milieu-effecten van hun activiteiten. Maar dat betekent niet dat de overheid het leven niet aantrekkelijk moet maken voor bedrijven. Belastingvoordeel is geen vies woord, hé. Omdat we in een klein land als België werken, zijn we per definitie fiscaal benadeeld, de belastingen in Frankrijk of Duitsland zullen altijd lager liggen omdat de vaste kosten er door veel meer mensen gedragen worden. In die optiek vind ik het normaal dat we bedrijven, die toch zorgen voor tewerkstelling en welvaart, belastingvoordelen bieden als ze zich hier vestigen.

Als de grootte van het land het probleem is, waarom wil Interbrew dan naar Luxemburg, en niet naar Duitsland of Frankrijk?

VANDEPUTTE:(ontwijkend) Ik geloof nooit dat Interbrew ook daadwerkelijk naar Luxemburg trekt. Als ze op de hoofdzetel in Brussel hun rekensommetjes nog eens overdoen, zullen ze wellicht leren dat ze met die verhuis toch niet zo’n gigantisch voordeel doen. België heeft voor bedrijven wel enkele nadelen, maar het land biedt ook enorm veel voordelen.

We herhalen onze vraag: geven de bedrijven wel voldoende terug voor al die voordelen? Het VBO weigert bijkomende arbeidsplaatsen te garanderen, het steigert als iemand naar meer openheid over managerslonen vraagt, en ondanks alle mooie woorden is ‘corporate governance’ in het gros van de Belgische bedrijven dode letter.

VANDEPUTTE: (ontwijkend) We werken daaraan, geloof me. Op 21 juni stelt het VBO een plan voor dat we samen met de Commissie voor het Bank-, het Financie- en het Assurantiewezen (CBFA) en de beurs van Brussel (Euronext) hebben opgesteld. Het bevat onder meer onze voorstellen over de openbaarheid van de lonen van managers. Dat is geen makkelijke opgave, omdat ik vind dat we niet klakkeloos het Angelsaksische model moeten kopiëren, daarvoor is onze ondernemerscultuur té anders. Ik ben voorstander van behoorlijk strenge regels voor bedrijven die een beroep doen op het geld van de spaarders. Die hebben geen keuze: het is comply or explain (de regels volgen, of aan de aandeelhouders uitleggen waarom het bedrijf verkiest dat niet te doen, nvdr.). Maar ik vind dat er andere regels moeten gelden voor kmo’s en familiebedrijven, waar de wensen van de aandeelhouders helemaal anders liggen.

Wij hebben anders de indruk dat de wensen overal dezelfde zijn, hoor. De dictatuur van de kwartaalcijfers heeft álle ondernemingen overgenomen, en als de cijfertjes niet gehaald worden, komt de hakbijl boven. Heeft het Belgische bedrijfsleven het Amerikaanse model overgeërfd?

VANDEPUTTE: (schudt het hoofd) Dat leek er een tijdje op, maar ik heb de indruk dat het stilaan weer de andere kant uitgaat. Institutionele beleggers rekenen ondernemers niet langer louter op naakte cijfers af, maar op visie en toekomstperspectieven. Persoonlijk vind ik dat een zeer gunstige evolutie.

Wij vinden het juist nogal onrustwekkend. Het geeft namelijk aan dat Belgische bedrijven hun eigen beleid niet meer kunnen bepalen.

VANDEPUTTE: Daar is helaas geen ontkomen aan. Het probleem stelt zich trouwens niet alleen op het microniveau van de bedrijven. Ook de invloed van de Europese politiek op onze economie is enorm: Europa bepaalt bijna driekwart van de wetten die op onze bedrijven van toepassing zijn. Zo zijn zeventig procent van de milieuregels die bedrijven treffen, vertalingen van Europese richtlijnen. En België is meestal ook nog heiliger dan de paus, omdat er altijd wel ergens een minister wil tonen dat hij een voorbeeldige leerling is.

Wij, Belgen, hebben ons te lang verkeken op het gewicht van de Fransen en de Duitsers in de Europese besluitvorming. We gingen er klakkeloos van uit dat wat goed was voor Europa, ook ons land ten goede zou komen. Inmiddels zijn we er door schade en schande achtergekomen dat de belangen van Frankrijk en Duitsland niet noodzakelijk die van België zijn. Dat vergt ook van het VBO een volledig nieuwe benadering. Vroeger regelden we al ons lobbywerk via de Europese koepel van ondernemingsfederaties, nu hebben we onze eigen lobbyisten, die rechtstreeks tussenkomen bij de Europese parlementsleden en beleidsvoerders.

Mogen wij uit uw opmerking afleiden dat u een euroscepticus bent?

VANDEPUTTE: Nee, ik ben er juist van overtuigd dat Europa en de uitbreiding aan het einde van de rit een goede zaak voor alle betrokkenen zullen worden. Maar we zullen de komende tien, vijftien jaar door een hele zure appel moeten bijten. De toestand van de Belgische overheidsbedrijven is bijvoorbeeld ronduit dramatisch. Jaren geleden, toen hij nog minister van Economie in de federale regering was, heb ik al tegen Elio Di Rupo (PS) gezegd dat hij dringend werk moest maken van De Post, omdat TPG Post in Nederland en Deutsche Post klaar stonden om de Belgische markt in te palmen. Het antwoord van Di Rupo was kort maar krachtig: ‘Ik wil geen sociaal bloedbad aanrichten.’ Begrijpt zo’n man dan niet dat wachten het bloedbad alleen maar groter maakt? Ik beklaag die arme Johnny Thijs, die de hele boel nu toch moet proberen te saneren. Rijkelijk laat, natuurlijk.

Té laat?

VANDEPUTTE: (diplomatisch) Ik hoop het niet, maar de kans zit er wel in, zeker?

Door Frank Demets

‘Ik zie hoe gebeten de Walen zijn om hun achterstand met Vlaanderen goed te maken.’

‘Belastingvoordeel is geen vies woord, hé.’

‘In het sociaal overleg moet de economie centraal staan.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content