De Amerikaanse auteur Kurt Vonnegut, die op woensdag 11 april overleed, was de meester van de literaire slapstick.

‘Het was een ontzettend uitgebreide paaseierenjacht.’ Zelfs in de hel van Dresden, toen in enkele uren tijd 135.000 burgers stierven, bleef de Amerikaanse krijgsgevangene Kurt Vonnegut zijn gevoel voor literaire kolder trouw. Hij moest na het geallieerde bommentapijt op Dresden in februari 1945 met enkelen van zijn kompanen zoveel mogelijk lijken bergen. In Slachthuis vijf (1969), zijn meest bekende en indringende roman, vertelt hij over de ‘lijkenmijnen’ die ze er ondergronds aantroffen. Het was alsof passagiers op de tram aan het wachten waren, aldus Vonnegut, zo verstild zaten de talloze Duitse doden erbij. Vonnegut getuigt in Palmpasen (1981), een autobiografisch essayboek, hoe hij als 22-jarige verkenner bij de artillerie in België de Slag om de Ardennen meemaakte en hoe hij er rond Kerstmis 1944 door de Duitsers werd gevangengenomen. Hij werd op transport gezet naar Dresden, waar hij in een slachthuis een luizenbaantje kreeg. De ondergrondse schuilkelder was zo solide dat Vonnegut een van de weinige overlevenden was van de vlammenzee van Dresden. Het maanachtige stadslandschap na het bombardement en de zoete stank van verschroeid vlees hebben Vonnegut voor het leven getekend. Kwam erbij dat zijn moeder pas een jaar daarvoor zelfmoord had gepleegd. Vonnegut besefte als prille twintiger dat het leven allesbehalve een lachertje was en dat je je dus maar beter kon wapenen met een pantser van relativerende humor.

Als jongste kind in een familie met Duits-Joodse roots werd Vonnegut in 1922 in Indianapolis, bekend om zijn autoraces, geboren. Zijn vader was architect en zijn moeder bracht een fortuin mee als dochter van een bierbrouwer. Tijdens de crisis in de jaren dertig verloor het gezin zijn vermogen en zoonlief moest iets nuttigs studeren, zoals zijn oudere broer al had voorgedaan. Zijn studie scheikunde was evenwel allesbehalve een succes en Vonnegut was er niet rouwig om dat hij in de jaren veertig onder de wapens werd geroepen. Zijn oorlogservaringen tekenen hem voor het leven. Sindsdien zweert hij bij een absurdistische levenshouding. Maar in tegenstelling tot de Franse existentialisten heeft zijn hilarische kijk op de menselijke krabbenmand helemaal geen nihilistische, misantropische ondertoon.

Na de oorlog studeert hij antropologie in Chicago en begint hij om den brode verhalen te schrijven. Hij had toen al de spreekwoordelijke twaalf stielen en dertien ongelukken achter de rug: van een pr-baantje bij General Electric tot autoverdeler bij Saab. De droogkomische, levenslustige toon van zijn verhalen sloeg aan en De grote pianola (1952), zijn romandebuut, maakte van hem een nieuwe ster aan het Amerikaanse schrijversfirmament. In de jaren zestig werd hij in volle Vietnamoorlog met Slachthuis vijf de grote held van het jongerenprotest tegen de zinloosheid van de oorlog. Ook bij het aanzwellende ongenoegen tegen de Amerikaanse interventie in Irak werd zijn naam telkens weer gescandeerd.

Maar Vonnegut wou allesbehalve een geëngageerd schrijver zijn. Wie Het stenen bruidsbed (1959), de bekende Dresdenroman van Harry Mulisch, naast die van Vonnegut legt, merkt onmiddellijk hoe vederlicht en messcherp de Amerikaan te werk gaat terwijl Mulisch gewild experimenteel en breedsprakerig erudiet overkomt. Vonnegut zou later altijd beweren dat schrijvers maar één leuze moeten hebben: ‘Neem het allemaal niet zo serieus.’ Hij had zelf zijn vak geleerd door als kind naar moppentappers op de radio te luisteren. Wanneer hij later schrijverscursussen doceert, gaf hij de aspirant-auteurs steevast een paar elementaire tips die ook vandaag overeind blijven. Zorg ervoor dat je uitpakt met enkele interessante, tegendraadse ideeën. Kies een onderwerp dat je écht ter harte gaat en waar je iets mee hebt. En staar je vooral niet blind op ijdele woordspelletjes en verbaal gegoochel, maar hou het simpel. Vonnegut was zijn leven lang gefascineerd door het leven als practical joke. Vandaar zijn grote bewondering voor Laurel en Hardy, die bij het begin van zijn roman Slapstick (1976) een hommage krijgen. En vandaar dat hij zijn eigen literaire oeuvre het liefst omschreef als een ‘mozaïek van moppen’. Wie Vonnegut leest, merkt bij wie Herman Brusselmans en Arnon Grunberg de mosterd vandaan haalden. Alleen is Vonnegut zoveel sterker dan deze Nederlandstalige neefjes omdat zijn hilarische hoogstandjes doorleefd zijn. Brusselmans wil, zoals bekend, zijn kamer niet uit. Maar Grunberg beseft blijkbaar wat de achilleshiel van zijn lege virtuositeit is. Hij ging onlangs een kijkje nemen in Guantanamo Bay.

DOOR frank hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content