‘MIJN WIL OM TE WINNEN IS STERKER DAN MIJN VADERINSTINCT’

MET MOEDER KARIN WALLYN 'Het hele gezin heeft voor de nationale ploeg gespeeld.' © RONNY NEIRINCK

Emile en Tomas Rousseaux schipperen bij Knack Roeselare tussen de rollen van vader en zoon, en van trainer en speler. ‘Als ik denk dat ik hem nodig heb om te winnen, dan komt hij in het team. Anders niet’, zegt pa Emile. ‘Wat je vader zegt, neem je altijd persoonlijker op’, countert zijn zoon.

Dat de sponsor letterlijk zijn naam mag geven aan het team, vind je enkel bij de meer mercantiele sporten. Het wielrennen was uiteraard de trendsetter, daar is met geld alles te koop. In het voetbal gebeurde het alleen achter het IJzeren Gordijn: grote overheidsbedrijven zoals de spoorwegen (Lokomotiv), de politie (Dynamo) of het leger (CSKA) kregen elk hun club toegewezen. Belgische voetbalclubs die hun ploegnaam verkochten, kennen we niet. In het basketbal bestaat het, denk aan Telenet Oostende of Stella Artois Leuven Bears, maar het is zeker geen algemeen gebruik. In het volleybal is wél de hele eerste klasse mee, op de kleinere teams Waasland en Waremme na. Leider in de competitie is trouwens het fiere Knack Roeselare, de laatste tien seizoenen vier keer kampioen – de andere zes titels gingen naar Noliko Maaseik, een merk van conserven.

Roeselare shopte deze zomer stevig binnen de familie Rousseaux: vader Emile, bij de volleybalbond weggeplukt, is de nieuwe coach. Zijn achttienjarige zoon Tomas, een van Belgiës grootste volleybaltalenten, komt vers van de topsportschool. Het gezin Rousseaux mocht meteen de borst natmaken: Roeselare kreeg onverwacht een wildcard voor de Champions League. En nog meer onverwacht: in een loodzware groep eindigt Knack al op z’n minst tweede. Door het nodeloos ingewikkelde systeem van de Champions League zijn de West-Vlamingen daarmee nog niet zeker van kwalificatie naar de volgende ronde. Uit zeven poules gaan de vijf beste tweedes door. Dat belooft nog lastig te worden. Roeselare zou dan woensdag in zijn laatste poulematch minstens een set moeten winnen. Op Schiervelde ontvangen Rousseaux en co. het onverslaanbaar geachte Zenit Kazan.

Hoe goed is dat Zenit Kazan?

Emile Rousseaux: Ze zijn regerend Europees kampioen en vier van hun basiszes wonnen deze zomer met Rusland olympisch goud. De andere twee zijn de Amerikaanse international Matt Anderson en Valerio Vermiglio, de vroegere spelverdeler van Italië. Op papier is Zenit een droomteam. Sterren in elke hoek van het terrein, in principe niet te kloppen.

Tomas Rousseaux: En toch, na de heenmatch overheerste een gevoel van: we hebben ze overschat. Oké, we verloren met 3-0, maar dat vertelt niet het hele verhaal. Het ware drie nipte sets, we gingen twee keer mee tot 22 punten. Achteraf zeiden we: er had meer in gezeten. Het is geen ploeg waarvan je zegt: die zijn niet te verslaan.

Emile: Kazan was die dag niet op zijn best. Zij hadden net de wereldbeker voor clubs gespeeld en het was daar voor hen wat tegengevallen. We troffen hen op het ideale moment.

Tomas: Dat is waar, maar wij speelden door omstandigheden zelf met een heel onervaren ploeg. Ik maakte mijn Euro-pees debuut. Arno Van de Velde, die nog maar zestien is, speelde de eerste seniorenwedstrijd van zijn leven. Als het dan zo spannend wordt, zeg je: shit, met een compleet team zat er meer in. We gaan hen woensdag tonen dat ook wij bij de Europese top horen. Roeselare is misschien nog niet van het niveau van Kazan, maar we zitten er toch ook niet heel ver onder. Ik wil minstens een set winnen.

Zegt de coach dat ook?

Emile: De coach is van nature voorzichtiger. (lacht) Akkoord, alles kan en je weet nooit hoe het loopt, maar ik wil geen energie verspillen aan verwachtingen die na vijf punten misschien al de vuilnisbak in mogen. Laten we van die unieke topmatch genieten, dan zien we wel wat het wordt.

Vergeet niet dat we door een wildcard in de Champions League zijn terechtgekomen. Ik beschouw ons nog altijd als een ploeg in opbouw. Het Europese avontuur is fantastisch, maar eigenlijk ligt de focus op de competitie.

Daar lijkt eeuwige rivaal Maaseik opnieuw de grote concurrent te worden, samen met het sterke Antwerpen, eerder dan het wat weggezakte Asse-Lennik. Jullie wonnen van Maaseik en speelden Antwerpen zelfs van het terrein. Wat zegt dat voor de rest van de competitie?

Tomas: Niet veel. Maaseik was een rare match met ups en downs. In de laatste set maakten wij minder fouten dan zij, maar eigenlijk was het heel close. En Antwerpen was in alles een uitzondering: wij hadden een dag waarop alles lukte, bij hen viel elke bal slecht. Maar zo kan het niet elke keer gaan. Daar heeft Antwerpen veel te veel kwaliteit voor.

Ik trek er geen grote conclusies uit. Het is leuk dat je de twee grote concurrenten tikken geeft, maar dit zijn niet de matchen die je moet winnen. Ik win liever in de play-off, dan telt het echt door.

Vorig seizoen zwalpte Knack Roeselare. Het roer werd omgegooid, het bestuur investeerde fors in een nieuwe ploeg. Dat brengt onvermijdelijk druk mee. Moeten jullie kampioen worden?

Tomas: Ik ervaar dat niet zo. Het was een slecht seizoen voor een club als Roeselare en we moeten tonen dat we nog altijd een topper zijn. Maar niet iedere topclub kan kampioen worden, toch?

Emile: Roeselare heeft de ambitie om de finale van de play-off te halen. Over de titel is niks gezegd.

Clubmonument Dominique Baeyens, die hier vijftien jaar coach was en met Knack veel successen heeft gevierd, moest opkrassen. Valt zijn naam hier nog vaak?

Tomas: Eigenlijk niet. Ook van de spelers die hier vorig jaar al waren, heb ik nog geen enkele keer gehoord: onder Dominique deden we het zo of zo. Je bent als sporter onvermijdelijk alleen bezig met het nu.

Emile: Zo moet het ook. Het eerste wat ik hier deed, was de foto’s van de kampioenenploegen van de muur halen. Roeselare moet een topclub zijn om wat het nú doet, niet om wat in het verleden is gebeurd. Er moet hier een nieuw verhaal geschreven worden en wij moeten het schrijven, niet de kampioenen van weleer.

Het roer gaat radicaal om. Niet omdat het in het verleden slecht was – de resultaten spreken dat tegen – maar omdat de club ingeslapen was. Dominique heeft het me zelf gezegd: na vijftien jaar onder zijn leiding was er routine ontstaan. De club besefte dat gelukkig ook. Ze hebben mij niet gehaald met het idee ‘we hebben een nieuwe Dominique nodig’, maar om iets nieuws te bouwen, omdat de oude recepten niet meer werkten.

Jullie zijn allebei nieuw bij Roeselare. Was jullie komst gelinkt?

Tomas: Ja en nee. Ik was nog met een aantal clubs in onderhandeling toen ik hoorde dat Emile bij Knack had getekend. ’t Is niet dat ik toen gezegd heb: nu móét ik ook naar Roeselare, maar zijn komst heeft uiteraard wel invloed gehad. Ik weet dat hij een goede coach is.

Je werd ook gemeld bij Maaseik en Antwerpen. Stel je eens voor dat je bij grote rivaal Maaseik zou hebben gespeeld en het winnende punt zou maken tegen de ploeg van je vader.

Tomas: Dat had zomaar gekund.

En om dat te vermijden, hebben jullie toch maar voor dezelfde club getekend?

Tomas: Maar nee. We zijn volwassen genoeg om daar geen problemen rond te maken. Je bent prof of je bent het niet, hè.

Jullie hebben al veel samengewerkt.

Emile: Ik coach hem al sinds zijn vier jaar. Eerst op de door mij opgerichte bewegingsschool, daarna bij zijn jeugdteam en toen op de volleybalschool.

Tomas: Daar maken we dan ook een voordeel van. Emile kent mij heel goed: hij weet wat mijn sterkten zijn en wat mijn mankementen. En ik weet wat ik van hem kan verwachten als trainer.

Het valt me op dat je hem Emile noemt.

Tomas: Weet je hoe dat komt? Als ik vroeger op training ‘papa’ tegen hem zei, dan reageerde hij niet direct. Maar als ik Emile riep, dan luisterde hij wel. Puur omdat hij zo opging in zijn rol van trainer. En nu we prof zijn, zou ik het raar vinden om hem op de club ‘papa’ te noemen.

Op training zou je aan niets kunnen merken dat ik zijn zoon ben. Ik krijg zeker geen voorkeursbehandeling – dat zou ik ook niet willen. Integendeel, ik word af en toe zelfs wat strenger aangepakt dan de rest.

Een trainer moet soms harde beslissingen nemen en spelers aan de kant schuiven. Zou je dat bij je eigen zoon ook kunnen, Emile?

Emile: Ik denk het wel. Gewoon omdat ik in principe iedereen aan de kant moet kunnen schuiven. Eigenlijk is de job van trainer veel eenvoudiger dan de mensen denken. Je moet winnen: dat is aan het eind van de dag het enige wat telt. Als ik denk dat ik Tomas nodig heb om te winnen, dan komt hij in het team. Mijn wil om te winnen is sowieso sterker dan mijn vaderinstinct.

Tomas: Het leven van de topsporter is: de beste speelt. Als je daar niet tegen kunt, dan doe je beter iets anders.

Emile: Ik zal één ding bekennen: als hij een mooie actie maakt, dan ben ik trots. Dan zegt de vader in mij: ‘Yes!’ Dat gevoel duurt ongeveer een halve seconde en het verhindert me echt niet om hem objectief te beoordelen. Ik zou nooit de fout maken om hem in de ploeg te zetten als hij het niet verdient. Want laten we wel wezen: daar doe ik hem ook absoluut geen plezier mee.

En is het waar wat Tomas net zei: ben je strenger voor je eigen zoon?

Emile: Nee, maar ik snap wel waarom hij dat denkt. Tomas heeft van mij al veel op zijn doos gekregen, zeker in de jaren dat hij op de volleybalschool zat. Maar dat was niet omdat hij mijn zoon is, wel omdat hij zo goed was. Mijn principe is: van de beste spelers moet je meer durven te eisen. En op de volleybalschool was hij zonder twijfel de beste. Dus pushte ik hem. Niet om hem te kwellen, niet omdat hij mijn kind is, maar omdat ik het meeste uit hem wou halen.

Zo erg kan het in ieder geval niet zijn om met mij te moeten werken. Mijn dochter volleybalt ook en heeft me zelfs al gezegd dat ze jaloers is op Tomas. Ze zou graag hebben dat ik haar trainer werd.

Tomas: Dat zegt ze niet omdat het zo leuk is dat je vader de coach is. Weet je waarom ik uiteindelijk voor Roe-selare koos? Omdat ik Emile – eerlijk waar – een van de beste trainers vind die ik ken. Toevallig is hij ook mijn pa.

Zijn er geen nadelen aan om zo nauw samen te werken met je vader? Al is het in de perceptie?

Tomas: Nu we samen in een volwassen werkomgeving zitten gaat het, maar vroeger vond ik het moeilijk om conflicten van op de training niet mee te nemen naar huis. Als hij kritiek geeft, dan zit daar automatisch een emotionele lading in. Wat je vader je zegt, neem je altijd persoonlijker op.

De familie Rousseaux is in ieder geval een unieke volleybaldynastie. Ook moeder Karin Wallyn en de kinderen Gilles en Hélène spelen of speelden op het hoogste niveau.

Tomas: Mijn oudere broer Gilles speelde bij Puurs, maar is nu gestopt. Hij wil para worden. Mijn zus speelt bij het Poolse Muszynianka, een van de topclubs daar. Ze werd er al uitgeroepen tot beste aanvalster van de competitie. En dat de Belgische vrouwen zich voor het Europees Kampioenschap plaatsen, is voor een groot stuk aan Hélène te danken.

Emile: Vergeet de mama niet. Mijn vrouw heeft jarenlang in de eredivisie gevolleybald en was ook international. Het hele gezin heeft voor de nationale ploeg gespeeld, op z’n minst in de jeugdreeksen.

Heb je je kinderen de sport met de pap-lepel ingegeven, Emile? Hing er een volleybal in hun wieg?

Tomas: Ho nee, daar hebben we zelf voor gekozen. We zijn wel piepjong in het milieu ondergedompeld en dat beïnvloedt een mens. Maar ik hoefde geen volleyballer te worden, dat is nooit zo gezegd. Sterker nog: ik heb zelfs drie jaar gevoetbald.

Emile: Ik heb hem de vrijheid gelaten om drie jaar lang een domme, onredelijke keuze te maken. Je ziet: ik heb een open geest, zeker als het over voetbal gaat. (lacht) Dat volleybal de rode draad in ons gezin is, heb ik altijd een enorme troef gevonden. Het verbindt ons. Toen ze jong waren, was ik vaak dagenlang van huis weg voor het volleybal. Maar wanneer ik terugkwam, wilden ze alle drie weten hoe het was geweest. Ik vraag me soms af hoe families zonder gemeenschappelijke interesses dat doen. Waar praten die over, wat bindt hun leefwereld? Neem muziek. Ik hou van Pink Floyd, maar het lawaai waar Tomas naar luistert, is niets voor mij. Dat is dus geen common ground. De generatiekloof wordt bij ons gedicht door het volleybal.

DOOR JEF VAN BAELEN

‘Het eerste wat ik hier deed, was de foto’s van de kampioenenploegen van de muur halen. Roeselare moet een topclub zijn om wat het nú doet.’

‘Ik vind Emile – eerlijk waar – een van de beste trainers die ik ken. Toevallig is hij ook mijn pa.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content