Negen jaar geleden vroeg de Iraakse schrijver Rodhan Al Galidi asiel aan in Nederland. Hij is intussen uitgeprocedeerd en twee dingen, heeft hij zich voorgenomen, zal hij nooit doen: Nederlander worden en haring eten. Maar hij schrijft wel in het Nederlands. ‘Anders was ik gek geworden.’

‘Binnen twintig jaar’, zegt hij lachend aan het einde van ons urenlange gesprek in het Antwerpse Zuiderpershuis, ‘bezorg ik Vlaanderen zijn eerste Nobelprijs voor Literatuur.’ Rodhan Al Galidi komt graag in Vlaanderen – hij verblijft regelmatig in de Antwerpse schrijversflat van de PEN-club. ‘Hier in Vlaanderen ben ik een schrijver, in Nederland ben ik een uitgeprocedeerde asielzoeker.’

Op 27 april wordt in Amsterdam de winnaar bekendgemaakt van de VSB Poëzieprijs voor de beste Nederlandstalige poëziebundel van het voorbije jaar. Al Galidi is genomineerd voor zijn bundel De herfst van Zorro, waarin hij – aldus het juryverslag – ‘niet alleen de Nederlandse maatschappij, maar ook zichzelf een spiegel voorhoudt. Vooral dat laatste maakt deze bundel schrijnend en ontwapenend tegelijk. Al Galidi weet zijn pijn te etaleren zonder zielig te doen.’ Als Al Galidi bekroond zou worden, zou dat een verrassing van formaat zijn: de vier andere genomineerden zijn door de wol geverfde dichters als Dirk van Bastelaere, Anneke Brassinga, Joke van Leeuwen en Tomas Lieske. ‘Eigenlijk hoef ik die eer niet,’ zegt hij, ‘maar het geld kan ik goed gebruiken.’

Wanneer hij precies geboren is, kan hij niet zeggen: ‘In de woestijn doen ze niet aan verjaardagen.’ Maar het moet in 1971 zijn geweest. Hij komt uit een sjiitisch gezin. Toen Saddam Hoessein de sjiieten het leven zuur begon te maken, verhuisde hij met zijn ouders en zijn tien broers en zussen uit Najaf, in het zuiden van Irak, naar de hoofdstad Bagdad, tussen de soennieten. ‘De soennieten beschermden ons. Zo ging dat toen. Nu zou dat een probleem zijn. Toen was het een oplossing.’ Hij studeerde voor bouwkundig ingenieur, en toen hij na zijn studie in militaire dienst moest, besloot hij te vluchten. Later zou hij dat in zijn roman Mijn opa, de president en de andere dieren zo beschrijven: ‘Op een gegeven moment kreeg ik het gevoel dat ik geen schaap was. Ik stopte met gras eten, verliet de kudde en ging op zoek naar de weg van mijn leven. Schapen met goede bedoelingen probeerden mij te redden van mezelf en mij terug te brengen op de juiste weg. Maar ik luisterde niet. Toen de nacht viel, was ik ver van de stal.’

VINGERAFDRUKKEN

Hij kwam via een mensensmokkelaar in Jordanië terecht. Een vreselijke tijd, waar hij liever niet aan terugdenkt: ‘Ik heb me er één uur thuis gevoeld – in het vliegtuig dat mij ver en voor altijd van dat land bracht. Als Jordanië de hemel was, zou ik weigeren te sterven om niet weer naar Jordanië te moeten.’ Via Maleisië en Thailand belandde hij in Vietnam, waar hij zich een vals Nederlands paspoort aanschafte, met de bedoeling uiteindelijk naar Canada of Australië te emigreren. Hij kwam niet verder dan Schiphol.

‘Daar stond ik dan in de transithal, 9 februari 1998. Ze vroegen mij: “Waar is je paspoort?” Ik antwoordde naar waarheid dat ik het verscheurd had en in de wc gegooid. Dan ga je het halen, zegden ze. Ik zei: “Meneer, ik ben uit Irak gevlucht omdat ik geen bloed aan mijn handen wilde, maar ik wil ook geen stront aan mijn handen. Ze klonken mij in de boeien en gooiden me in een ijskoude cel. Urenlang heb ik daar liggen rillen – ik kwam uit een tropisch land, had alleen maar een T-shirt aan – tot ik schreeuwde: “Ik ga het halen!” Dat vonden ze wel grappig. In Nederland worden asielzoekers echt als beesten behandeld.’

Er zat niets anders op dan in Nederland asiel aan te vragen. Ze namen zijn vingerafdrukken. ‘En vanaf dat moment mag je niets meer. Je mag niet werken en je mag niet reizen. Je mag ook niet meer in een ander land asiel aanvragen. Je kunt desnoods je vingers wel afhakken, maar je vingerafdrukken krijg je niet terug.’

Het zou meer dan zeven jaar duren voor hij uitgeprocedeerd was – en afgewezen. Omdat hij niet naar school mocht, besloot hij zichzelf Nederlands te leren met behulp van een woordenboek. Hij wilde schrijver worden. ‘Niet in het Arabisch, want dat is toch de taal van de Koran. In De herfst van Zorro laat ik Zorro zeggen dat hij meer in zijn penis gelooft dan in God. Als ik dat in het Arabisch geschreven had, kwamen er misschien wel mannen met baarden om mij te vermoorden.’ Hij heeft geen hoge dunk van de Arabische literatuur: ‘Al die metaforen en die beelden. Arabische schrijvers zeggen nooit waar het op staat. Ze lijden aan literaire diarree. Ik ben opgegroeid met westerse literatuur. Als kind had ik gehoord dat Dante Alighieri de beste dichter van alle tijden en van de hele wereld was. Ik wilde zijn Divina Commedia lezen, maar kon nergens een vertaling vinden. Dat kwam, werd mij verteld, omdat Dante de profeet Mohammed in de hel opvoert. Uiteindelijk vond ik toch een vertaling in het Arabisch door een christelijke Libanees, een kopie van een kopie van een kopie. De profeet Mohammed kwam er natuurlijk niet in voor. Maar het was wel een openbaring. Wáw! Wat een boek.’

Hij heeft intussen zes boeken in het Nederlands geschreven en verzorgt een column in De Leeuwarder Courant. Daarin brengt hij verslag uit over het wel en wee – of eigenlijk alleen het wee – van asielzoekers in Nederland. ‘Je wordt constant vernederd. In de opvangcentra controleren ze of je niet je kont met water reinigt, zoals moslims doen, want je moet wc-papier gebruiken. Regels zijn regels! Ik heb jaren als vrijwilliger getolkt, eerst van het Arabisch naar het Engels, dan van het Arabisch naar het Nederlands. Ik heb de meest schrijnende verhalen gehoord. En meegemaakt. Ik herinner mij hoe een Russische vrouw – brilletje, intellectueel type, ze las Tolstoj en Poesjkin – in het asielzoekerscentrum in één jaar tijd in een hoer veranderde. Ze had weliswaar nog geen verblijfsvergunning, maar ze werkte wel in de rosse buurt en ze mocht belasting betalen. Sperma is in Nederland belangrijker dan drukinkt. De penis heeft er meer macht dan de pen.’

Zelf had Al Galidi gehoopt dat hij in Nederland asiel zou krijgen als schrijver. ‘Volgens het Verdrag van Genève komen schrijvers daar altijd voor in aanmerking. Maar toen ik de mevrouw van de IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst, nvdr) vertelde dat ik een dichter was, pakte ze een A4’tje en zei: “Bewijs dat dan. Schrijf een gedicht voor mij. ” Ik antwoordde beleefd dat zelfs Saddam Hoessein zoiets niet kon bevelen. Ze stikte zowat van kwaadheid.’

Misschien, denkt hij, schrijft hij wel het verkeerde soort boeken. ‘Iemand die me wilde helpen zei: “Al Galidi, maak het jezelf niet zo moeilijk, schrijf een paar stukken in de krant tegen de islam. Spot met de profeet Mohammed. Dan krijg je vanzelf asiel.” Maar mijn mening is niet te koop. Ik betaal de verblijfsvergunning in de hemel niet om een verblijfsvergunning te krijgen in de Lage Landen. Ik heb meer eerbied voor de schoenen van de profeet dan voor mevrouw Verdomme Verdonk.’

Een van zijn broers heeft intussen in Duitsland asiel gekregen. ‘Dat heeft precies drie maanden geduurd. Hij vroeg mij of ik een paar van mijn boeken kon opsturen. Hij kreeg asiel met het argument dat hij de broer van een schrijver was, en dat zoiets gevaarlijk is voor de hele familie.’

MOPPEN TAPPEN

‘Er is niet één land in de wereld waar ik van houd,’ schreef hij in een van zijn columns, ‘maar sommige landen haat ik meer dan andere.’ Nederland is een van die landen, al heeft zijn haat tegen Nederland – dat beseft hij ook wel – iets onredelijks. ‘Ik ben psychisch niet in orde’, zegt hij. ‘Ik word zo gauw woedend, ik ben zó moe. Zeven jaar leek mijn leven op die film, One Flew over the Cuckoo’s Nest. Ik zou nu minstens zeven jaar geen uniformen meer moeten zien, voor ik genezen ben. Zeven jaar mij niet meer hoeven te melden. Ik haat Nederlanders, zelfs als ze aardig tegen me doen en mij als een prins behandelen. Ik zal nooit vergeten dat het Nederlanders waren die mij geen toestemming gaven om mijn vader te bezoeken voor hij stierf.’

Of hij de Nederlandse taal dan niet haat – de taal waarin hij schrijft? ‘Het is een rijke taal, al had ik, achteraf bekeken, misschien beter een wereldtaal als Spaans of Frans geleerd. Ik heb meer met Baudelaire en Rimbaud dan met Joost Zwagerman of Maarten ’t Hart. Het Nederlands is natuurlijk ook de taal van dichters als Rutger Kopland, maar zijn gefluister in mijn hoofd wordt overstemd door het lawaai van Geert Wilders. Nederlands was toevallig de taal die ik van de straat kon oprapen. En ik móést gaan schrijven, anders was ik gek geworden. En nu kan ik mezelf wel wijsmaken dat ik voortaan Belgisch Nederlands schrijf, maar eigenlijk wil ik de Nederlandse taal belachelijk maken en vernietigen. Mijn tweede dichtbundel ging alleen maar over stront. Het hoofdpersonage in mijn tweede roman is een wc die geen wc meer wil zijn. Als schrijver ben ik een terrorist. De Osama bin Laden van de literatuur.’

Hij wil toegankelijke poëzie schrijven. ‘Toen ik nog in Irak woonde, dacht ik dat gedichten altijd een beetje vaag moesten zijn, à la Rainer Maria Rilke. Tot er een zigeuner langskwam, die op een eensnarige viool speelde en iedereen met zijn muziek aan het huilen bracht. Eén snaar is voldoende, begreep ik toen. Ik begreep ook dat je viool kon spelen met woorden. Dat ik toen geen violist ben geworden, maar bouwkundig ingenieur, heeft voor mijn schrijverij één voordeel: ik weet hoe je een poëziebundel of een roman moet construeren, waar je een deur en een raam moet voorzien, een lift en een trap voor de lezer, een voor- en een achtertuin.’

De herfst van Zorro is behalve een wrange, ook een buitengewoon komische bundel. Als hij eruit voorleest, zoals op ZuiderZinnen of onlangs tijdens de Nacht van de Poëzie in Utrecht, wordt er hard gelachen – en niet alleen vanwege zijn aandoenlijke accent. ‘Ik vind dat prima zo. Als mensen om een gedicht lachen, dan is het goed. Als ze na afloop komen zeggen dat het wel een mooi gedicht was, dan weet ik dat ik het moet veranderen. Ik denk weleens: als Jezus terug op aarde komt, hoeft hij niet meer over het water te lopen. Hij kan veel beter cabaretier worden en moppen vertellen. En duizenden mensen zullen hem volgen.’

In De herfst van Zorro is Zorro een oude man geworden. Hij heeft zijn masker weggegooid en hij begint gedichten te schrijven. Hij heeft geen zwaard, geen paard en geen penis meer, of krijgt die althans niet meer omhoog. ‘Ik wil als schrijver dingen doen die niemand ooit heeft gedaan. Er zijn duizenden gedichten geschreven over het conflict tussen rede en gevoel, tussen het hart en de hersenen, maar niemand heeft ooit durven te schrijven over de oorlog tussen het hart en de penis. Ik wilde de bundel eerst niet naar een uitgeverij sturen, want ik dacht: straks gaan ze nog denken dat ik een gecastreerde dichter ben. Maar je moet als dichter altijd je eigen kompas volgen. In mijn geval is dat het kompas van mijn weemoed. Het draait in mijn poëzie allemaal om drie woorden: eenzaamheid, weemoed en verlangen.’

HELE OUDE VROUWEN

De Nederlandse poëzie is op sterven na dood, vindt hij: ‘Niemand leest nog gedichten, behalve dichters en hele oude vrouwen. En dan nog niet eens alle; alleen oude vrouwen die nog steeds verliefd zijn op iemand of op het leven. Een dichter die een tweede druk haalt, prijst de hemel. Mijn eerste bundels eindigden bij De Slegte. Maar ik wil geen dode kindjes meer. Dus probeer ik nu voor een groot publiek te schrijven.’

Of dat ook enig nut heeft? ‘Ik zou het niet weten. Hebben de liedjes van Tom Waits nut? Zijn stem is lelijker dan het gebalk van een ezel. Maar toch, als ik God ben en ik moet het laatste liedje kiezen dat ooit op aarde zal weerklinken, kies ik er een van Tom Waits.’

En hoe het met hem verder moet? ‘Ik ben nu wel een uitgeprocedeerde asielzoeker, maar ook een beetje een bekende schrijver. Ik denk eerlijk gezegd niet dat ze mij nog durven op te pakken. Misschien wacht de Nederlandse nationaliteit op mij, maar ik wacht niet meer op de Nederlandse nationaliteit. Ik kan me mijn foto op een Nederlands paspoort niet meer voorstellen. Wie weet, word ik ooit een Antwerpenaar. Vroeger zei ik altijd dat ik in mijn gedichten woonde, of in het woord. Maar toen ik wakker werd uit mijn dromen, begreep ik dat dat onzin was. Als ik in mijn gedichten of in het woord woon, waarom stuurt de huisbaas mij dan iedere maand een rekening?’

AL GALIDI, ‘DE HERFST VAN ZORRO’, MEULENHOFF/MANTEAU, AMSTERDAM/ANTWERPEN, 78 BLZ., euro 19,95

DOOR PIET PIRYNS/ FOTO: PATRICK DE SPIEGELAERE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content