Drie merkwaardige bundels van drie vrouwen, zowat tegelijkertijd. Wie horen we nog klagen?

Christine D’haen, ‘Mirabilia’, Querido, 60 blz.

Hagar Peeters, ‘Koffers zeelucht’, De Bezige Bij, 77 blz.

Anna Enquist, ‘De tussentijd’, De Arbeiderspers, 63 blz.

Christine D’haen (1923) kreeg in 1992 de Prijs der Nederlandse Letteren, maar ze verdient zeker een breder lezerspubliek dan tot nu toe. Mirabilia is een voortreffelijke hommagebundel, waarin D’haen niets meer of minder dan de Groten der Letteren en het bestaan zelf omarmt. Zo gaat dat bij D’haen. Voor minder begint ze er niet aan. In de afdeling Twaalf werken identificeert ze zich met zo uiteenlopende dichters als Catullus, Rimbaud en Rilke. Ze worden er springlevend door. In Mirabilia heeft ze het over deugden als waarheid, moed en menselijkheid. Wie durft daar nog over te schrijven, al maakt het deel uit van het menselijk bestaan? Al even consequent heeft D’haen het in de slotafdeling over de dichter: nederigheid, arbeid en eenzaamheid, onder andere. Dat alles zou kunnen doen vermoeden dat D’haen een strenge oma op leeftijd is. Helemaal niet: Christine D’haen durft de dingen bij hun naam te noemen, maar dan wel met taalwellust. Welke dichteres in ons taalgebied schrijft zo’n taalmuziek als in het openingsgedicht Mol: ‘Als hij dan komt spalkt zij de roze mond,/ randt opgericht hem aan met hand en tand,/ bant van haar huis en lichaamstroost de rover. / Haar jong moet zoals zij met doodsnood over/ het blote land, een buit in ’t glanzend bont,/ graaft (hoe?) voor zich, voor zich een zalig pand.’

Ook Hagar Peeters’ gedichten in Koffers zeelucht zijn geen voorbeelden van poëtisch saai figuurzagen. Ze zitten vol leven en dus vol liefde, verdriet en humor. Het zijn variaties op een liefdesthema, die door Peeters’ vakkundigheid niet gauw vervelen. Je voelt dat zij een podiumdichteres is, al blijven de gedichten ook op het gladde ijs van de bladspiegel overeind. Je kunt woorddronken raken van de lofzangen en de lamento’s die ze in je oor morst, maar ze houdt je aandacht voortdurend vast door kneepjes als de regelval en het binnenrijm. Wat onderscheidt erotiek van holle retoriek? Koffers zeelucht van Hagar Peeters.

Weinig dichters hebben zoveel over de dood geschreven en hebben moeten toezien dat de werkelijkheid hun verbeelde wereld zo genadeloos heeft ingehaald als Anna Enquist. Enkele jaren geleden stierf Herman de Coninck in Lissabon in haar armen en anderhalf jaar geleden verongelukte haar dochter Margit. Wie, zoals wel eens eerder gebeurde, beweert dat Enquist pathetische gedichten schrijft, moet de moed hebben De tussentijd ter hand te nemen. Gedichten als Een menigte, Afspraak, Niet, of De vogel met de baard, zijn geschreven op het scherp van het mes. Ze laten zien dat de dood niet monddood maakt, maar je alle overbodige woorden bespaart. Een beklemmende bundel om over veel verlies heen te komen.

‘Ons is iets overkomen, kan ze zeggen,/ wij zijn de menigte die moeder heet.’

P.D.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Expertise