David Bowie en ik got off to a bad start. De eerste elpee die ik in 1987 als zestienjarige van hem kocht was zijn slechtste ooit: Never Let Me Down. Die plaat werd gevolgd door de potsierlijke Glass Spider-wereldtour en dáárna volgde de band Tin Machine, waarvan ik aanvankelijk fan was maar waarvan we nu moeten vaststellen dat het een van de schaarse momenten in Bowies carrière was dat hij achter de feiten – in dit geval: de Pixies – aan liep, in plaats van ze voor te blijven.
Een paar weken geleden evenwel had ik plots, for no good reason, zin om te gaan hardlopen op Ashes to Ashes en voor ik het wist had ik niet alleen het album Scary Monsters (’80) maar ook Station to Station (’76), Heroes (’77), Low (’77), en Lodger (’79) op de iPhone gezwierd. Ik begon te googelen, en te surfen, en te lezen, en kocht nog meer platen, alsof iets in mijn onderbewustzijn me opdroeg nog snel vrede te sluiten met The Thin White Duke voordat hij het ondermaanse achter zich zou laten om naar de ruimte terug te keren.
Dat was altijd een van mijn grootste bezwaren tegen Bowie, de vraag: is dit écht? Als in: for real, integer, oprecht. Is dit theater, een rollenspel, is dit ‘gemaakt’ als in ‘gekunsteld’ en vooral: whát the fuck is dit? Die kostuums, de schmink, de alter ego’s, de buitenissige decors: ze hielden mij op afstand. Ik vertrouwde het zaakje niet, en vergat te luisteren.
Ook maandagochtend, nadat ik het nieuws had gehoord, ging ik opnieuw hardlopen. It’s No Game, part 1 knalde op maximaal volume door mijn oortjes terwijl ik mij wederom het hoofd brak over al het bovenstaande en iedere keer weer sprong het kippenvel me op de armen wanneer Bowies stem in de strofes van dat nummer zowat in tweeën scheurt en daarna nog een keer, wanneer een glashelder, strak meerstemmig koor de refreinen inzet. Plots herkende ik klanken en gitaarlicks en drumsounds waarvan ik dacht dat LCD Soundsystem of Soulwax ze hadden uitgevonden. Al die jaren niet gehoord hoe soulvol Bowie kon zingen, hoe spannend die producties uit zijn Berlijnse periode zijn, hoeveel lef, en passie, en swing, en klasse er in zijn zang kon zitten. De enorme hoeveelheid fantastische muziek die je overhoudt als je in een drieste bui zijn grootste hits zou vernietigen.
En terwijl ik me zo verder liet drijven over de grindpaden van een Amsterdams park, besefte ik dat de alter ego’s, kostuums en decors, wat ik altijd ’trucjes’ had genoemd, mij niet op afstand hadden gehouden. Die afstand had ik zelf gecreëerd. Ik had niet door dat terwijl hij al die fantastische muziek produceerde, hij ons misschien ook iets wilde laten zien, namelijk dat het bijvoorbeeld okay was om een weirdo of outcast te zijn, androgyn, of genderflexibel, of eender wat (en dat láng voordat de kranten hierover vol met gewichtige opiniestukken stonden). Dat je sowieso alles kon zijn, dat het leven – net zoals muziek – oneindige mogelijkheden in zich draagt en het onze verdomde plicht is er een maximaal aantal van te exploreren. Hij was niet iemand die je wilde zijn – niet zoals je precies hetzelfde hoedje als dat van Michael Jackson wilde kopen – omdat dat nu eenmaal niet kon: hij liet zich niet vangen. Maar hij was wel iemand die je jaloers maakte omdat hij dúrfde te zijn wie hij was – hij wél.
En misschien zag ik dat allemaal niet omdat hij een van die zeldzame (pop)sterren bleek die zo groot was dat hij een abstractie werd, een ongrijpbaar, driedimensionaal hologram dat, hoe je er ook naar keek, nooit prijsgaf wat de essentie ervan was, laat staan dat het mogelijk was jezelf voor te stellen dat er, ergens op de aardbol, iemand rond liep die daadwerkelijk David Bowie wás. Ook tijdens de enige keer dat ik David Bowie live heb gezien – met Tin Machine, ergens eind jaren tachtig voor 800 mensen in de AB te Brussel – had ik eerder het idee naar een verschijning te kijken dan naar een mens van vlees en bloed.
Maandagochtend hoopte menigeen op sociale media dat het bericht van zijn overlijden een hoax was, in scène gezet door Ziggy zelf. Dat laatste is wellicht waar. De timing, tekst en clip van zijn laatste singel, Lazarus, krijgen een totaal nieuwe betekenis na zijn dood. Verrijzen zal Bowie vermoedelijk niet maar deze voormalige non-believer geeft het graag en deemoedig toe: het eeuwige leven kan hem en zijn muziek nauwelijks ontgaan.
‘Al die jaren had ik niet gehoord hoe soulvol Bowie kon zingen, hoe spannend die producties uit zijn Berlijnse periode zijn, hoeveel lef, en passie, en swing, en klasse er in zijn zang kon zitten.’