Na de verkiezingsuitslag van 13 juni stond plots weer de verhouding tussen media en politiek in de belangstelling. Het debat blijft bij ons doorgaans wel erg aan de oppervlakte. Het beperkt zich tot eerder moraliserende vragen over hoe journalisten zich mogen of moeten gedragen tegenover Vlaams Blokkers, of politici zich mogen verlagen tot optreden in spelprogramma’s, of politieke programma’s niet te veel infotainment zijn.

In het Verenigd Koninkrijk woedt sinds Blairs participatie in de Irak-oorlog een gelijksoortige discussie die duidelijk dieper graaft. Daar gaat het over de vraag of de aard zelf van de moderne nieuws- en opiniemedia hen niet ongeschikt maakt om te doen wat ze zelf als hun taak zien: de waakhond te zijn van de democratie. Of individuen als Silvio Berlusconi of Siegfried Bracke goede of slechte bedoelingen hebben, of die media in privé-handen zijn of niet, zou dan niet zoveel uitmaken.

Wat zijn de argumenten voor die ongewone opvatting? Ik heb er minstens drie gehoord.

De nieuws- en opiniemedia werpen zich haast automatisch op als de vierde macht en wel als een oppositie die kritischer wil zijn dan de politieke oppositie zelf die altijd onderdeel is van het politieke spel en daardoor altijd enigszins gebonden. Beide, politiek en media, willen hetzelfde publiek van het juiste standpunt overtuigen. Daardoor zijn die media niet langer in staat zich te beperken tot ‘objectieve informatie’ en interveniëren ze steeds meer in het politieke spel. Niet alleen dreigt hier een continue vermenging van informatie en commentaar of interpretatie, bovendien proberen de journalisten zelf ook via tv-interviews en dergelijke voordurend heet van de naald ‘politieke feiten’ te creëren waarop de politiek dan weer niet anders kán dan reageren. Aldus worden ze effectief een vierde, zij het ongemandateerde, politieke macht.

De nieuws- en opiniemedia worden bevolkt door een welbepaalde soort individuen die vooral met elkaar contact hebben en sterk onder druk staan van elkaar. Dit betekent dat het politiek-correcte denken hier een goede voedingsbodem vindt. Dit leidt, zonder dat men het beseft, tot verwrongen informatie en tot een eerder onkritische houding tegenover al wie ‘juist’ denkt. Men verwijst op dit punt naar het verschil in behandeling van politici en bijvoorbeeld ngo-woordvoerders of milieuactivisten – die nochtans ook hun agenda hebben.

In het Verenigd Koninkrijk spreken sommigen over een culture of scorn om te wijzen op de haast spontaan denigrerende houding bij de media ten aanzien van politiek en politici. Ook hier weer gaat het niet primair om een moraliserende uitspraak. De journalist (m/v) zit haast automatisch in de rol van tough guy die de verborgen agenda, de contradictie, de zwakke argumentatie moet blootleggen. De politicus zit tegelijk voor de rechter en onder de spotlights. Het licht waarin men verschijnt op het publieke forum is hoe dan ook ongenadig. Het medium tv is haast van nature voyeuristisch en objectiverend: uit op het registreren van een zwakte, een tic, een onbeheerste uitspraak of gebaar. Op de duur kan men hier niet winnen.

Zijn vooral de visuele media eigenlijk ongeschikt de rol te spelen die ze zich aanmeten?

Herman De Dijn

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content