Elk jaar berooft meer dan één op vijfduizend Belgen zich van het leven. Het aantal zelfmoordpogingen bedraagt ongeveer het tienvoudige. “Ze willen dood maar tegelijk willen ze iets anders. “

ELK jaar stromen in het centrum ter preventie van zelfmoord duizenden noodoproepen binnen. Omdat praten het belangrijkste wapen blijft in de strijd tegen zelfdoding, tracht het centrum met lezingen, voordrachten en samenstelling van lesmateriaal het taboe rond dit onderwerp te doorbreken. Maar het beantwoorden van oproepen van mensen in krisis, of van nabestaanden die achterblijven met een pijnlijk verwerkingsproces, vormt nog altijd de hoofdkomponent van de werking. Wat brengt mensen tot het punt dat ze geen alternatief meer zien voor vrijwillig de dood ingaan ? Karl Andriessen, van het centrum : “Wij krijgen heel uiteenlopende verhalen te horen. Vaak zijn het verhalen over relatieproblemen of moeilijkheden op het werk. Veel mensen die bellen, kampen met een negatief zelfbeeld, of met niet realizeerbare verwachtingen naar zichzelf, naar andere mensen en naar omstandigheden toe. Meestal gaat het om een opeenstapeling van verschillende faktoren. Een voorbeeld : iemand heeft het in zijn of haar gezin moeilijk en woont daarenboven ook nog eens geïsoleerd. Op het werk neemt de druk toe, die thuis afgereageerd wordt, met als gevolg toenemende relatieproblemen. Een van de kinderen wordt bovendien ziek, en een nakende reorganizatie op het werk doet de vrees voor werkloosheid toenemen.

– Het lijkt geen uitzonderlijk verhaal. Waarom denkt de ene persoon onder deze omstandigheden aan zelfmoord en de andere niet ?

– KARL ANDRIESSEN : Dat heeft vooral te maken met welk houvast iemand heeft : in zichzelf en in zijn omgeving, bijvoorbeeld in zijn gezin. Valt die steun vanuit de omgeving weg, dan kan de stap naar het denken aan zelfmoord verkleinen. Zelfmoordneigingen komen vaak voort uit een objektief vaststelbaar verlies of met schrik voor verlies. De partner gaat weg of sterft, kinderen verlaten het huis, ouders overlijden, er dreigt verlies van werk of van gezondheid. Van jongs af leren mensen omgaan met verlies en tegenslagen. Maar ze kunnen ook iets meemaken dat zo zwaar weegt, dat ze het niet kunnen verwerken. Ze kunnen zich niet bij voorbaat tegen alles wapenen, zelfs al ervoeren ze in het verleden al een vorm van verlies.

Het leven is een balanceeract tussen enerzijds draagkracht en anderzijds draaglast. De draaglast bestaat uit de stressoren die op iemand inwerken. Meestal betreft dat negatieve gebeurtenissen, maar het kunnen ook positieve zijn. Een vader, bijvoorbeeld, kan zich heel gelukkig voelen als zijn kind trouwt, maar tegelijkertijd kan het spanningen aktiveren. Draagkracht heeft vooral vandoen met lichamelijk en psychisch funktioneren en met sociale netwerk. Neem nu dat laatste : iemand die los van zijn gezin, als belangrijkste sociale netwerk een groep kollega’s heeft met wie hij niet over zijn zorgen kan of durft praten, heeft minder steun vanuit de omgeving dan iemand die over zijn gevoelens kan praten met vrienden. Zolang draagkracht en draaglast elkaar min of meer in evenwicht houden, kan een mens relatief gelukkig funktioneren. Slaat de balans door in negatieve zin, dan belandt hij in een krisis, waarbij de gedachte aan zelfmoord kan opduiken als uitweg uit de moeilijkheden.

– Denkt u als hulpverlener soms : onder die omstandigheden zou ik er ook een eind aan maken ?

– ANDRIESSEN : Dat gebeurt. Dat kan je ook best erkennen door, bijvoorbeeld, te zeggen : als je dit en dat hebt meegemaakt, dan kan ik begrijpen dat je aan zelfmoord denkt. Dat begrip kan belangrijk zijn voor de persoon die belt. Ook al kan je geen oplossing aanreiken voor de konkrete problemen, mensen hebben er steun aan als je het problematische van hun situatie erkent. Open over zelfmoord praten, zonder diegene die er over denkt af te wijzen of te veroordelen, is echter geen evidentie in onze samenleving. De direkte omgeving ervaart het uitspreken van zelfmoordgedachten vaak als een bedreiging. Jij vertrouwt dit aan mij toe, maar wat moet ik er mee doen ? Stel dat ik verkeerd reageer, dan is het misschien mijn schuld dat het gebeurd is. De reaktie vanuit de omgeving is daarom vaak een wegduwen van het probleem : je mag het niet doen. Denk aan je kinderen, of aan je partner of ouders. Als je iemand die aan zelfmoord denkt, op zijn verantwoordelijkheid wijst, kan je het gevoel krijgen : ik heb die persoon daarmee geholpen. Maar die persoon is daarmee niet geholpen. Zo’n reakties stammen uit onwetendheid, of uit angst om er op in te gaan. Het allerbelangrijkste is het luisteren naar wat die persoon zelf te vertellen heeft. Hoe hij zich voelt, wat hij heeft meegemaakt, waarom hij zelfmoord zou plegen, hoe, waar en wanneer, hoelang hij al met die gedachten rondloopt, wat hij van doodgaan verwacht, enzovoort. Kortom, er op ingaan op een manier dat die persoon zich aanvaard voelt. Praten met iemand over zelfmoord is heel veel uitnodigen. En vertrouwen geven : je mag het vertellen, ik heb tijd en zal je niet loslaten.

– Welke redenen vinden mensen in de loop van het gesprek om voort te leven ?

– ANDRIESSEN : Eerst kom je op een punt waarin je samen vaststelt dat hij of zij wel denkt aan zelfmoord, maar tegelijk hulp vraagt, dus eigenlijk ook iets anders wil. Er zijn twee boodschappen : ik wil dood èn ik wil eigenlijk iets anders. Dat andere blijkt in de praktijk vaak niet realizeerbaar : het verloren werk terugkrijgen, of de partner, of terug bij de overleden moeder of vader zijn. Mensen geraken soms gefixeerd op dat ene dat er niet is en dat ze nu net willen bereiken. Als het duidelijk wordt dat iemand in volle krisis aan zelfmoord denkt omdat iets anders onbereikbaar is, dan valt de druk om zelfmoord te plegen vaak al een stukje weg. Op dat punt kan de persoon zijn energie opnieuw aanwenden om zelf te zoeken naar nieuwe invullingen in zijn leven. Dikwijls is het spreken over zelfmoordgedachten belangrijker dan het vinden van oplossingen. Wij zeggen niet : doe dit of dat, dan zal je je beter voelen. Mensen denken precies aan zelfmoord omdat ze zich hopeloos voelen en geen uitweg meer zien. Door dat te erkennen, waardeer je die persoon in zijn moeilijkheden. Minstens de helft van de zelfmoordgevallen gaat gepaard met een depressie. Vaak is het zo dat niemand mensen nog serieus neemt als ze over zelfmoord spreken en wanneer ze al een hele tijd depressief zijn. Juist in die reaktie vinden die mensen de energie om het toch te doen.

– Hebben de mensen die opbellen al een uitgekiend plan ?

– ANDRIESSEN : Zelfmoord plegen doe je niet van vandaag op morgen. In extreme gevallen kan zo’n besluit misschien op een paar uren tijd genomen worden, maar het kan ook jaren duren. Wij onderscheiden drie grote fazen in het proces van zelfdoding. De eerste is de vernauwing. Dat betekent dat de denk- en gevoelswereld kleiner wordt : wat vroeger belangrijk was, daalt systematisch in waarde. Als iemand vroeger belang hechtte aan zijn werk, interesseert hem dat plotseling niet meer. Hij blijft meer thuis of loopt op het werk apatisch rond. Als zijn vriendenkring belangrijk is, begin hij die mensen te vermijden omdat ze ook geen antwoord hebben op zijn vragen, of omdat ze hem afwijzen. Mensen sluiten zich ook af om niet nog meer gekwetst te worden. De waardebeleving versmalt. Als hij gelovig is, kan dat geloof steun geven maar ook omgedraaid worden in een redenering als : uiteindelijk kan alleen God me nog begrijpen en als ik dood ben, zal hij me wel vergeven. De tijdsbeleving vernauwt eveneens : vroeger is slecht geweest, nu zie ik ook niets dan problemen, in de toekomst is er evenmin een oplossing te verwachten. Het gevoel fixeert zich almaar meer op het nu, een nu waaruit geen uitweg is. Met de ruimtebeleving gaat het al evenzo. Mensen sluiten zich letterlijk op in hun huis of verliezen interesse in wat zich rondom hen afspeelt. Het denken evolueert naar wit-zwart : ik wil een oplossing, anders wil ik dood.

De tweede dimensie is die van de zelfmoordfantasieën. Bijvoorbeeld ontwaken met de idee : het zou beter zijn dat ik er niet was. Een belangrijke overstap gebeurt wanneer iemand redeneert : het zou beter zijn voor andere mensen als ik er niet meer was. De fantasieën evolueren ook in de richting van hoe zou het zijn om dood te zijn ? en wat gaat er met mij gebeuren als ik dood ben ? en dan verder naar hoe kan ik het doen, waar en wanneer ? Daar heb je de evolutie tot iemand die kiest voor bepaalde metoden. Wie voor ophanging gekozen heeft, blijft daar gewoonlijk bij en denkt niet opeens : ik zal toch maar pillen pakken. Iemand die de beslissing genomen heeft ik ga het binnen twee weken doen, kan voor de omgeving de indruk wekken uit de problemen te zijn. De kwellende emoties en depressie vallen weg. De persoon lijkt zich te herpakken. Maar twee of drie weken later is hij opeens dood, terwijl hij misschien al een half jaar aan een stuk boodschappen uitzond : het gaat niet met mij, ik zie het niet meer zitten.

Een derde aspekt van de evolutie is de agressie. Ik gebruik dat woord eigenlijk niet graag. De energie die iemand normaal aanwendt om kontakt op te nemen met mensen, heeft hij opgekropt in zichzelf omdat hij niets of niemand meer kunt bereiken. Die energie gaat hij nu ontladen in de zelfmoorddaad.

Belangrijk in het hele proces is de ambivalentie, het bezig zijn met leven en dood tegelijk. Daarom zenden de meeste mensen ook boodschappen uit. Voor de hulpverlener is het belangrijk om die twee zijden duidelijk naast elkaar te zien. Dan pas kan hij zicht krijgen op wat er eigenlijk gebeurt.

– Hoe eindigt het gesprek doorgaans ?

– ANDRIESSEN : Je kan het gesprek eindigen met een vraag als : wat ga je nu vandaag verder nog doen ? Vaak krijg je dan een heel konkreet perspektief zoals : ik ga naar de winkel, ik ga tv kijken, ik ga nog wat werken. Of mensen zeggen : ik ga er nog eens over nadenken. Meestal eindigt het gesprek wanneer de mensen terug rustiger geworden zijn, als ze hun eigen situatie en hun gevoelens wat op een rijtje hebben. Dan kunnen ze weer funktioneren. Op het moment van de krisis kunnen ze dat niet.

De problemen zijn daarmee niet van de baan, maar wij doen ook geen terapie. Wij doen krisisopvang. Het gesprek biedt alleen garantie voor zolang het duurt. Op wat mensen daarna doen, hebben we geen vat. We gaan er van uit dat iedereen verantwoordelijk blijft voor zijn eigen leven. Soms krijgen wij na weken of maanden nog een kaartje van iemand : het gesprek was een keerpunt voor mij. Of mensen zeggen : bedankt, het gesprek heeft me goed gedaan. Ik kan weer even verder. Wij denken wel dat ons werk hier effekt op langere termijn kan hebben, maar vaak weten we dat niet, en we streven het ook niet per se na.

– Wie zijn de mensen die bellen ?

– ANDRIESSEN : De grootste groep ligt tussen de twintig en zestig jaar. Jongeren bellen minder op, waarschijnlijk omdat ze vaak nog thuis leven en minder privacy hebben. Oudere mensen bellen ook minder, enerzijds uit gebrek aan privacy in ziekenhuizen en rustoorden, anderzijds omdat ze niet opgegroeid zijn met de telefoon als kommunikatiemiddel.

– Hoe verklaart u dat de meeste zelfmoorden voorkomen bij oudere mannen ?

– ANDRIESSEN : Oudere mensen verliezen heel veel : hun vriendenkring of hun partner. Hun kinderen wonen dikwijls op een afstand van hen, of ze zijn er weinig mee verbonden. Er is ook de fysieke aftakeling : ze worden makkelijker ziek, ze zien slechter en horen minder, en ze weten dat ze weldra toch moeten sterven. Dit geeft bij oudere mensen soms de doorslag om te redeneren : ik ga het nu doen, nu ik het nog kan. Dat klinkt misschien rationeel, maar in de praktijk gebeurt het vaak op een moment dat de persoon niet meer verder kan. Iemand van 65 jaar die nog redelijk goed funktioneert, valt ineens en breekt zijn heup bijvoorbeeld. Opeens wordt hij ermee gekonfronteerd dat hij een heleboel zaken niet meer zal kunnen. Ik denk dat vele oudere mensen hierover nadenken.

Wij leven in een maatschappij waarin mensen vaak wel erg betrokken zijn op hun kleine familie en vriendenkring, maar zich daarbuiten relatief weinig van elkaar aantrekken. Maar als iemand laat horen dat hij dood wil, dan meent de omgeving wel te moeten zeggen : maar dat mag niet, je moet blijven leven. De dood is uit het leven verdwenen. Mensen worden daar niet meer dagelijks mee gekonfronteerd. Voor zieken, ouderen en gehandicapten zijn er instellingen. Jonge mensen groeien tegenwoordig op met het idee dat oude mensen niet of relatief weinig bestaan. Op een bepaald moment wordt een mens echter gekonfronteerd met zijn eigen sterfelijkheid en eindigheid. Die schok komt voor veel mensen heel hard aan. We zouden beter mensen van jongs af vertrouwd maken met de dood, door erover te praten, of door een lijk te gaan groeten, bijvoorbeeld. Dat laatste gebeurt alleen in heel beperkte familiekring, en de kinderen krijgen vaak alleen de kist te zien.

Kinderen op een natuurlijk manier met de dood laten kennis maken, vraagt van ouders, leerkrachten en opvoeders een openheid. Wij merken, bijvoorbeeld, dat schooldirekties heel verschillend reageren. Sommige zeggen daarmee hadden wij nog nooit te maken, terwijl een leerkracht van dezelfde school er wel weet van heeft. Anderen praten wel open over verschillende zelfmoordpogingen. Scholen hebben soms schrik voor hun goede naam, terwijl bij zelfmoord toch heel andere faktoren meespelen dan naar welke school je gaat.

– Door te zwijgen, willen ze het onheil bezweren ?

– ANDRIESSEN : Inderdaad. Ik denk dat dit ook geregeld gebeurt bij oudere mensen die in een rustoord opgenomen zijn en daar de hand aan zichzelf slaan. Dat zullen de direkties van rustoorden niet altijd toegegeven, terwijl het evident is dat het wel gebeurt.

– Beschouwen direkties zoiets als een verwijt aan hun adres ?

– ANDRIESSEN : Niet alleen direkties van rustoorden interpreteren het zelfmoordgedrag in die zin. Wanneer, bijvoorbeeld, een jongere zelfmoord pleegt in het huis van zijn ouders, zijn die ouders vaak geneigd dat als een verwijt aan hen op te vatten. Het omgekeerde gebeurt natuurlijk ook, namelijk dat mensen het juist niet in hun eigen huis doen om de achtergeblevene toch maar niet met schuld of verwijten op te zadelen. Maar bejaarden die een kilometer van het rustoord in het water lopen, kunnen daarmee wel een boodschap sturen naar de familie die zich genoodzaakt zag die persoon in een rusthuis onder te brengen, bijvoorbeeld omdat hij zichzelf niet meer kon beredderen. Want dat speelt natuurlijk ook een rol : er is niet alleen het feit dat zo iemand moet verhuizen maar ook de realiteit van de verslechterde gezondheidstoestand en toenemende afhankelijkheid.

– Waarom plegen meer mannen dan vrouwen zelfmoord ?

– ANDRIESSEN : Eén verklaring zou zijn dat vrouwen vlugger geneigd zijn hulp te vragen. Meisjes krijgen meer toelating om hun gevoelens te uiten dan jongens. Jongens leren vaak heel vroeg : niet wenen, sterk zijn. Een dergelijke opvoeding zet mannen er toe aan hun emoties op te kroppen, eventueel tot ze het leven niet meer aankunnen. Mannen overleven een zelfmoordpoging ook veel minder, omdat ze voor hardere, effektievere middelen kiezen, zoals ophanging of dood door vuurwapens. Pas op de derde of vierde plaats kiezen ze voor medicijnen. We zien wel een toename van het aantal vrouwen dat zelfmoord pleegt en een verkleining van de kloof tussen mannen en vrouwen. Dat vrouwen de jongste jaren voor hardere middelen kiezen, en mannen daarentegen meer pillen aanwenden kan dat mee verklaren. Dat is een vaststelling, of het echt om een trend handelt, moet over een aantal jaren bezien worden.

– Wat denkt u van publikaties die uitgebreid beschrijven hoe je een einde aan je leven kan maken ? Zoals, bijvoorbeeld, het ophefmakende Franse boek : “Suicide. Mode d’emploi”.

– ANDRIESSEN : Er verschenen sindsdien nog andere boeken van die aard, zoals het Engelstalige “Final exit” van Derek Humphry of het Nederlandstalige “Bemiddelde dood” van Maurits Verzele. Op zich zie ik geen bezwaar tegen deze boeken, omdat ze niet geschreven zijn voor mensen die in een suïcidale krisis verkeren. Het is bedoeld voor oudere mensen die het einde van hun leven zelf in handen willen hebben, en bevat een handleiding om hun eigen dood te kunnen voltrekken zonder van medewerking van derden afhankelijk te zijn. Voor wie op een bepaald moment bedlegerig wordt of de kwaliteit van zijn leven zo ziet achteruit gaan dat hij het niet kan aanvaarden, kan het een troost zijn te weten hoe hij zichzelf uit die situatie kunt verlossen. Het risico is natuurlijk dat mensen met een stel problemen zo’n boek lezen en bij wijze van voorbereiding alvast de middelen in huis halen, om ze op een moment van krisis voor de dag te halen. Vaak horen wij dat mensen zeggen het is goed dat ik nog leef, wanneer ze uit een suïcidale krisis stappen. Maar je kan de auteurs niet ten laste leggen dat hun boeken eventueel verkeerd gebruikt worden.

– Jullie krijgen ook oproepen van nabestaanden. Waar hebben zij mee te kampen ?

– ANDRIESSEN : Het rouwproces voor nabestaanden van iemand die door zelfdoding overleed, is niet evident. Het grote verschil met een ander rouwproces zit in de vragen die hij stelt : wat heeft zich in hem of haar afgespeeld ? En ook : hadden we het niet kunnen voorkomen ? Die vragen blijven hoe dan ook bestaan, al zullen ze na verloop van tijd misschien niet meer dagelijks aanwezig zijn. Het is belangrijk dat mensen in hun rouwproces hierover kunnen spreken, niet alleen met de dichte familie en intieme vrienden maar ook met andere mensen. Vaak hoor je dat de omgeving alleen de eerste weken stilstaat bij een zelfmoord, maar daarna niet meer. Die persoon is dood en begraven, zijn naam wordt niet meer genoemd. De nabestaande blijft er mee zitten. Vele mensen beseffen niet wat de nabestaande moet doormaken, en ze proberen evenmin te kijken naar wat de overledene heeft doorgemaakt. Dat dit wordt weggeduwd, betekent voor nabestaanden een grote ramp. Het is geen toeval dat nabestaanden die iemand door zelfdoding verloren, zelf ook een risicogroep vormen voor zelfmoord. Ze overwegen het vaak om van de waarom-vragen af te geraken, en van de schuldgevoelens. Bovendien kampen ze natuurlijk met het verlies.

– Speelt woede ook een rol, in de zin van : jij zag het niet zitten, maar ik moet wel verder ?

– ANDRIESSEN : Zeker. Iemand belt, bijvoorbeeld, op en zegt : mijn zoon heeft zelfmoord gepleegd. Ik heb hem graag gezien en nu ben ik er kwaad op. Ik zou hem kunnen slaan, mocht ik hem nu tegenkomen. Dat is nog een bijkomend konflikt : eigenlijk mag ik daar niet kwaad om zijn, maar toch ben ik het. Er leeft soms ook afwijzing van wat die persoon deed : je had het niet mogen doen.

– Wat kan er maatschappelijk gedaan worden om het zelfmoordcijfer naar beneden te halen ?

– ANDRIESSEN : Dat is een moeilijke vraag. Wat hier nu gebeurt, is kleinschalig en voor uitbreiding vatbaar. Wij kunnen altijd meer vrijwilligers gebruiken. In een aantal ziekenhuizen worden zelfmoordpogingen nu beter geregistreerd, om een duidelijker profiel te krijgen van de mensen die er terecht komen en de doorverwijzing naar ambulante hulp zo effektief mogelijk te laten gebeuren. Daar kunnen wel interessante zaken uit voortkomen maar we blijven bezig met opvang na de feiten. Al die kennis en ervaring zouden we moeten aanwenden om een stap voor te zijn en te zorgen dat het niet tot een zelfmoordpoging komt.

– Hoe kan u die stap voor zijn ?

– ANDRIESSEN : Door de openheid om er over te praten. Leerkrachten die zich daarvoor open stellen, worden ook effektief aangesproken door jongeren met problemen. Preventie is alleen mogelijk door kommunikatie. De maatschappij moet in de eerste plaats erkennen dat het probleem van zelfdoding er is. Tot hier toe zijn er weinig overheidsdiensten die dat openlijk zeggen.

Preventie moet zich toespitsen op verschillende domeinen tegelijk. Niet alleen op scholen, rustoorden en ziekenhuizen maar ook op huisartsen, bijvoorbeeld. Veel mensen bezochten in de weken voor hun zelfmoord nog hun huisarts. Maar hoe kijkt die huisarts tegen het fenomeen zelfdoding aan ? Dat kan grondig verschillen van arts tot arts, ook al afhankelijk van hun vertrouwdheid ermee. We kunnen de huisarts wel sensibilizeren om alert te zijn voor noodsignalen, en hem begeleiden in het omgaan met dergelijke situaties.

Wie preventieve maatregelen overweegt, moet er rekening mee houden dat de suïcidale persoon een bepaalde ontwikkeling doormaakt binnen een bepaalde tijdslijn. Iemand die al volop bezig is met zelfmoordfantasieën, heeft geen boodschap meer aan het bijschaven van sociale vaardigheden. Die staat te ver, en heeft vooral opvang nodig op dat moment. Maar wie aan het begin van het proces staat, heeft daar nog wel iets aan.

Zo zouden we op ieder punt van die tijdslijn iets moeten aanbieden, hetzij vaardigheden waardoor mensen sterker staan in een moeilijke situatie, hetzij hulp en opvang op het moment dat dit nodig is. We kunnen dit individueel doen, en we kunnen ook netwerken creëren waar mensen met bepaalde moeilijkheden op kunnen terugvallen.

Wij krijgen aan de telefoon zowel werklozen als mensen die werk hebben, zowel gezonde als zieke mensen. Wel krijgen we nogal wat mensen met een gedrag of levenswijze die de samenleving niet of minder aanvaardt, zoals homofielen, drugsgebruikers, pedofielen, incestslachtoffers. Wij praten met mensen die vinden dat ze zelf niet waard zijn dat ze leven, of die menen dat hun leven kapotgemaakt is door wat ze hebben meegemaakt. Dat zijn geen patologische uitzonderingssituaties. Studies wezen uit dat 16 procent van de Belgen ooit zelfmoord overwoog of het op dit moment overweegt.

Ria Goris

Centrum ter preventie van zelfmoord : 02/649.95.55

Zelfmoord is vaak het gevolg van een fixatie op het onbereikbare.

Karl Andriessen van het centrum ter preventie van zelfmoord : “Helpen begint bij luisteren en het probleem erkennen. “

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content