Op deze pagina worden elke week drie opvallende publicaties – van non-fictie tot fictie, van proza tot poëzie, van tijdschriften tot blogs – besproken. Het enige wat u hoeft te doen is… lezen.
vrouwkje in Wonderland
Om de zoveel tijd hebben onze noorderburen een andere favoriete dichteres. Enkele jaren geleden was Hagar Peeters de onbetwiste dichtdiva. Zij werd onttroond door Tjitske Jansen, en momenteel is Vrouwkje Tuinman de nieuwe Nederlandse poëzieprinses. De gedichten in Receptie, haar tweede bundel, tonen aan dat ze geenszins aan de luister van die eretitel beantwoordt. Bij het lezen van de gedichten in Receptie, de tweede bundel van Tuinman, vraagt een mens zich af waarom. Ze zijn geschreven door een zoekende, onzekere, ja zelfs bange jonge vrouw: ‘Mijn leven is drie kamers groot. Ik beweeg me / langs de randen, patrouilleer door gangen, / controleer de trap, bewaak het raam.’ Een stuk boven de dertig al, huist in Vrouwkje – what’s in a name? – nog een klein, angstig meisje, dat voorzichtigjes probeert om te gaan met het leven dat nu eenmaal het hare is. Ik sta altijd aan, ben altijd afgemeld, schrijft ze. Altijd stand-by, klaar voor gebruik, maar dat hoeft eigenlijk niet. Vrouwkje Tuinman is een triest-timide Alice in Wonderland. Het liefst van al zou ze willen toeven in een kommerloze wereld vol fantasie. Opvallend in de bundel zijn de vele telwoorden, alsof de dichteres haar bestaan cijfermatig tracht te ordenen en te bedwingen. Het gedicht 8-88 gaat over het spelen van een gezelschapsspel, en de ontnuchtering die na afloop volgt: ‘Zestig punten, mijn gezelschap vertrekt. / Wat rest is geld, roem, geluk. Hoe vind / ik voor het eten mezelf daarin terug.’ Vrouwkje Tuinman observeert en noteert. Haar zinnen zijn vaak onaf, stamelend, wat de bangigheid nog versterkt. Zelden klinkt emotie, behalve als het gaat over de geliefde, maar ook dan is de vrees dat de luttele mooie dingen van het ware leven voorbijgaan nooit ver weg: ‘Onaangedaan een tweede kus begon ik af te tellen / naar een veranderlijk hoeveel nog te gaan. / Onoverzichtelijk is elke blik er eentje minder, / elke nacht alleen er een van ons verspild, / til ik ons met elke streling dichter naar een eind. / Ontval je me nog voor we samen zijn.’
Philip Hoorne
VROUWKJE TUINMAN, ‘RECEPTIE’, NIJGH & VAN DITMAR, AMSTERDAM, 2007, 48 BLZ., 14,90 euro.
brood en rozen
Het is ook in de academische wereld niet altijd en overal kommer en kwel. In zijn afscheid als voorzitter van het Amsab-Instituut voor Sociale Geschiedenis herinnerde Herman Balthazar er in februari aan hoe het toenma- lige Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging in 1964 een eerste onderkomen vond in een achterkamer van de in die tijd zeer onderkomen Feestzaal Vooruit in Gent. Balthazar gaf de voorzittershamer van de instelling over in handen van voormalig burgemeester Frank Beke. Het Amsab is in die goed veertig jaar niet alleen een open Instituut voor Sociale Geschiedenis geworden. Het is de achterkamer ontgroeid en verwierf in de loop der jaren renommee voor de kwaliteit van zijn werk en zijn publicaties.
Een van die publicaties is het driemaandelijkse tijdschrift Brood & Rozen van hoofdredactrice Paule Verbruggen. In het eerste nummer van de jaargang 2007 vertelt de Brusselse historicus Joeri Januarius over het gebruik van foto’s als historische bron. Hij vergelijkt onder meer foto’s van het interieur van mijnwerkerswoningen in Limburg in de jaren vijftig en biedt zo een blik in de alledaagsheid van het bestaan.
In een andere bijdrage vertelt Joris Van Elsen over het leven van de dokwerkers in de haven van Antwerpen rond 1900. Er kwam toen voor het eerst wetgeving tot stand om hen te behoeden voor ‘gevaar en onheil’. Rik Hemmerijckx kijkt terug op het leven van de pacifist en gewetensbezwaarde Jean Van Lierde, die vorig jaar stierf.
Hubert van Humbeeck
‘BROOD & ROZEN’ IS EEN UITGAVE VAN HET AMSAB-INSTITUUT VOOR SOCIALE GESCHIEDENIS, BAGATTENSTRAAT 174, 9000 GENT. EEN INDIVIDUEEL NUMMER KOST 5 euro. EEN ABONNEMENT 19 euro. BROODENROZEN@AMSAB.BE.
nymfaeum
‘Een woordenboekgids voor reizigers met een meer dan gemiddelde belangstelling voor kunst en cultuur’, zo omschrijft de Cultuurtoeristische Van Dale zichzelf. In 5000 lemmata worden de meest voorkomende termen op het gebied van archeologie, architectuur en beeldende kunsten verklaard en zo nodig van een encyclopedische toelichting voorzien. Wanneer u in Duitsland naar een Krüppelwalmdach opkijkt of in Spanje onder een bóveda en abanico doorloopt, komt u via het vijftalige glossarium (Frans, Duits, Engels, Spaans en Italiaans) achteraan in de gids meteen te weten dat het respectievelijk om een ‘wolfdak’ en een ‘waaiergewelf’ gaat.
De gids is fraai uitgegeven, op geglansd papier en met leeslint. Toch valt er ook wel wat op aan te merken. De illustraties zijn soms onduidelijk (kaart- je van ‘De Zeven Provinciën’), overbodig (‘groepsportret’) of gewoon verouderd, zoals het fragment uit de Sixtijnse Kapel – bij het woord ignudo (‘mannelijk naakt’) – dat duidelijk van vóór de restauratie dateert. Bij kunststromingen wordt geregeld verwezen naar ‘bekende vertegenwoordigers in Nederland’, alsof er beneden de Moerdijk geen – vaak veel beroemdere – symbolisten of italianisanten zijn geweest. Waarom Homerus en Aristoteles wél en Leonardo da Vinci en Picasso niet thuishoren in deze gids, is ons ten slotte ook onduidelijk.
En wat een nymfaeum is? Gewoon een ‘monumentale fontein of gebouw met bassins waar een waterleiding in uitmondt’. Kennis onttovert de wereld.
‘CULTUURTOERISTISCHE VAN DALE’, VAN DALE, UTRECHT/ANTWERPEN, 526 BLZ., 34,95 euro.
Joost Albers