Zijn de Belgische para’s pure oorlogsmachines of zelfs een zootje ongeregeld ? Folteraars en brute beesten ? Kolonel Van de Weghe, een door de wol geverfde Afrikakenner, verdedigt zijn troepen.
Kolonel Freddy Van de Weghe, bevelvoerder van de paracommandobrigade, zit er opmerkelijk rustig bij in zijn kazerne in Heverlee. Schijnbaar onaangedaan door de stortvloed kritiek die de para’s dezer dagen over zich heen krijgen of door het gratuit geëmmer in de Rwandacommissie. In zijn brigade kan de kolonel zich wellicht laten voorstaan op de langste staat van dienst in het buitenland. Van de Weghe zat in de jaren zeventig als officier en adviseur in Rwanda en in de jaren tachtig in Shaba. In 1990 leidt hij met zijn bataljon de operatie Grean Beam in Rwanda, een jaar later neemt hij deel aan Blue Beam in Gabon, in 1993 aan Restore Hope in Somalië en tenslotte voert hij een tijd lang het bevel over de zogenaamde Sector Oost in Kroatië. Wat mag je nu verwachten van deze elitetroepen, van wat vroeger zo genoegzaam heette onze jongens in den vreemde ?
FREDDY VAN DE WEGHE : Para’s zijn opgeleid voor klassieke operaties in oorlogssituaties, bijvoorbeeld droppings achter vijandelijke linies. Daarom kunnen ze ingezet worden in het kader van een immediate of rapid reaction force van de Navo. Sinds een tiental jaren nemen peace supporting of peace keeping-operaties en zelfs humanitaire hulp een alsmaar belangrijkere plaats in. Gevolg : de opleiding van para’s moet nu zowel op de oorlogssituaties gericht zijn, als op operaties om vrede te handhaven of op te leggen. Dat zijn twee verschillende scenario’s. In oorlogsomstandigheden is het eenvoudig : je hebt een duidelijke vijand. Bij peace keeping ontbreekt die, daar heb je alleen partijen, maar de troepen moeten wel constant alert blijven omdat die partijen op elk moment tot vijandelijke acties kunnen overgaan. Je zit dus met oorlog en vrede tegelijk ; die omschakeling is soms een moeilijk mentaal proces. Bovendien verschillen de vredesmissies telkens grondig : onze taak in Somalië was in niets te vergelijken met die in de Baranja, in het voormalige Joegoslavië. Intussen hebben wij uit al de operaties waar we aan deelnamen wel lessen getrokken op het gebied van operaties, opleiding, training…
Zoals bijvoorbeeld ?
VAN DE WEGHE : Dat het essentieel is, te blijven aandringen op parallel een correct gedrag met respect voor de mensen ginder en alertheid, want onze troepen moeten onmiddellijk kunnen reageren op elke dreiging. Wij weten nu ook dat informatie van cruciaal belang is. Voor we naar Somalië vertrokken, nodigden we onder meer iemand van Artsen zonder Grenzen uit of een islamkenner, om de manschappen voor te lichten over de situatie ter plaatse.
Volgens waarnemers zouden onze para’s te gewelddadig zijn en dus mentaal ongeschikt voor specifieke vredesoperaties. Is dat te wijten aan de opleiding ?
VAN DE WEGHE : Gewelddadigheid kan je bij voorbaat zeer moeilijk detecteren. Kandidaat-para’s melden zich vrijwillig, dus zou je kunnen veronderstellen dat zij over de juiste ingesteldheid beschikken, maar zo’n 40 tot 45 procent van de rekruten valt af, terwijl dat voor andere eenheden zo’n 25 tot 30 procent bedraagt. Ze haken af op grond van fysieke, medische of morele redenen, omdat hun mentaliteit, bijvoorbeeld, niet in de groep past. Dat zijn jongens die na enkele dagen zeggen : ?Salut, we hadden er ons toch iets anders van voorgesteld.?
Als er niets schort aan de opleiding, hoe verklaart u dan de incidenten in Somalië die leidden tot de huidige processen ?
VAN DE WEGHE : Een professor schreef in verband met het jongste proces ( het ?roosteren? van een jonge Somaliër, red.) dat we net dezelfde uitspraak vrijspraak, dus hadden gehad als het om burgers gehandeld zou hebben. Anderen beweren dat het niet eens tot een proces zou gekomen zijn. Ik heb geen commentaar bij die lopende affaires, het gerecht moet daar over oordelen. Maar we hebben het hier over individuele gevallen, vier geloof ik, terwijl er meer dan 2.000 manschappen bij de operaties in Somalië betrokken waren. Elk geval is er één te veel, daar ben ik het volledig mee eens, maar de oorzaak moet zeker niet alleen in de opleiding of de rekrutering gezocht worden. Geen enkel van die incidenten deed zich voor in normale omstandigheden. In Somalië had je onder meer permanent pogingen tot infiltratie van kinderen, die gemanipuleerd werden door volwassenen om in de kampen van alles te stelen, beginnend met voedsel, eindigend met munitie. Of neem situaties waar je tijdens een patrouille een paar salvo’s over je heen krijgt. Dan reageer je niet al te vriendelijk en gebeuren er dingen die betreurenswaardig zijn.
Zeggen die incidenten niets over de discipline, het gezag of over de communicatie ?
VAN DE WEGHE : Zelfs in de kleinste eenheid kan een sergeant die heel dicht bij zijn mensen staat niet alles waarnemen. Twee : er wordt tijdens dit soort operaties héél veel gepraat, ook rechtstreeks met de manschappen en telkens worden dezelfde principes herhaald : correct handelen, waakzaam blijven.
Hield u bij voorbaat rekening met dit soort incidenten ? Waren die te voorzien ?
VAN DE WEGHE : Eerlijk gezegd, ik had er niet aan gedacht. Ik vreesde andere dingen. Kismayo in Somalië was theoretisch een wapenvrij gebied. Waar ik schrik voor had, was dat bij patrouilles onze mensen bijvoorbeeld na herhaalde sommaties, te snel zouden schieten op gewapende Somaliërs. Je denkt aan situaties waarbij iemand weigert zich te laten fouilleren ; na veel heen en weer gepraat gebeurt het toch en blijkt die man een granaat onder zijn kleren te dragen. Dat is herhaaldelijk voorgevallen en natuurlijk reageren de manschappen dan niet al te vriendelijk. De betrokkene wordt dan al eens door elkaar geschud. Je houdt rekening met van alles. Zo heb ik onmiddellijk na mijn aankomst uit België metaaldetectoren laten overvliegen. Probleem was onder meer de fouillering van vrouwen die het kamp binnen moesten, een zeer delicaat punt. We hebben het meegemaakt dat zij probeerden wapens binnen te smokkelen.
Een aantal deelnemers aan vredesmissies beklaagde zich over onduidelijke opdrachten of gedragsregels. Leidt dat tot verkeerd gedrag ?
VAN DE WEGHE : Enerzijds zijn er de gewone gedragsregels, dat is le bon sens, het gezond verstand. Dan de rules of engagement of de voorwaarden waarin, bijvoorbeeld, geweld gebruikt mag worden. In de loop der jaren en na zoveel internationale operaties zijn die veel duidelijker geworden. Vroeger bleef het boekje veel waziger, veel restrictiever. Nu heb je een aantal duidelijk omschreven opties waar je in noodgevallen een beroep op kan doen.
De VN legt vaak een strikte neutraliteit op, die gaat tot het verbod gewonden te verzorgen. Is zoiets echt wenselijk ?
VAN DE WEGHE : Wij hebben tientallen gewonde Somaliërs verzorgd of laten verzorgen. In Kigali, in Rwanda, reden we in 1990 zelfs slachtoffers van banale verkeersongevallen naar ziekenhuizen en in Slavonië, in Kroatië, verleenden we ook dringende medische hulp. Maar het klopt dat de VN-regels op papier soms zeer strikt, zeer beperkend zijn en aansturen op een extreme neutraliteit. In Slavonië controleerden wij een neutrale zone met veel landbouwgrond. Met de verschillende partijen werkten we een akkoord uit, zodat de boeren hun velden konden bewerken. Ik vroeg toen aan het hoofdkwartier in Zagreb of ik, in geval van incidenten, die mensen tenminste mocht beschermen. Het antwoord was nee. Ik dacht : je m’en fous en ik doe het toch. Gelukkig is het niet nodig geweest. Het kan niet dat je alleen moet monitoren zoals de VN voorschrijven, de schoten mag tellen en intussen mensen afgeslacht ziet worden.
Dat is precies in Rwanda gebeurd, waar blauwhelmen op de moordpartijen moesten toekijken en later zelf slachtoffer werden van die opgelegde passiviteit.
VAN DE WEGHE : Ik praat daar liever niet over. De mannen die daar vermoord zijn, kende ik heel goed. Ik heb dat bataljon geleid van 1990 tot 1993 die jongens leverden uitstekend werk in Somalië en was bijzonder getroffen door hun dood. Bovendien was ik er niet bij in Kigali en we zullen wellicht nooit weten hoe alles juist verlopen is.
Kan de Rwandacommissie dat niet ophelderen ? Brengt zo’n onderzoek u niets bij ?
VAN DE WEGHE : Ik vrees dat we alle details nooit zullen kennen. Of zo’n onderzoek ons iets bijbrengt ? Wij hebben niet gewacht op een proces- Marchal of op de commissie om conclusies te trekken. Uit elke operatie halen wij de nodige lessen, onder meer hoe we het functioneren van de hiërarchische keten kunnen verbeteren, of de doorstroming van informatie, de opleiding, de manoeuvres… Je leert dat je bij voorbaat goed moet nadenken over de spreiding van de manschappen over een stad als Kigali. Of dat je een principe dat ik helaas voordien al kende moet hooghouden : laat je nooit ontwapenen.
Vindt u de verwijten die de toenmalige bevelhebbers in Rwanda gemaakt zijn door de Rwandacommissie onterecht ?
VAN DE WEGHE : Ik weet dat het heel gemakkelijk is a posteriori te zeggen : jullie hadden dit of dat moeten doen. Op het veld worden onmiddellijke beslissingen genomen. Na verloop van maanden, jaren in dit geval, krijg je meer en meer gegevens en kan je een situatie misschien beter inschatten. Maar die informatie heb je niet op dat ogenblik en dat is iets wat niemand kan begrijpen die nooit op het terrein stond.
Hebben we, volgens u, te maken met een soort collectieve, retroactieve verontwaardiging in verband met de para’s, vergelijkbaar met het ongenoegen over de magistratuur of de politiediensten ?
VAN DE WEGHE : Ik denk van wel. Alles wordt momenteel retroactief betwist. Dat is zeer frusterend voor de manschappen. Ik heb een enorm respect voor onze mensen die verdorie altijd in de eerste lijn staan en de grootste risico’s lopen. Ze worden nu allemaal, al maandenlang, in dezelfde vuilniszak gestoken. In het begin van onze operatie in Brazzaville waren de mannen geweldig gemotiveerd, maar dan kwam heel die hetze in de media en dat doet pijn. Sorry, maar voor een stuk spelen de media hier een grote rol ; zij hebben oog voor spectaculaire evenementen, maar als alles goed draait, wil niemand dat weten. Neem Somalië. Op één jaar tijd hebben wij daar een vredesverdrag opgelegd, kregen we een kleine economie terug op gang en kon er dank zij onze aanwezigheid massaal veel humanitaire hulp verleend worden. Dat was een grote voldoening, maar nu is het telkens van die para’s si en die para’s la.
De minister van Landsverdediging heeft het over een bruine pest in een bepaalde eenheid.
VAN DE WEGHE : Tot nader bewijs bestaat er volgens mij geen (extreem-rechtse) eenheidsmentaliteit, noch in Tielen, noch elders. Als een paar individuen zich misdragen, is dat geen weerspiegeling van de mentaliteit van de eenheid. Er doet zich zoals beweerd werd ook geen specifiek tucht- of drankprobleem voor. Ik wil er terloops wel op wijzen dat in de twee detachementen in Brazzaville een tiental niet-blanke para’s zaten. Wij hebben daar geen enkel probleem mee gehad, niet het minste incident. In Somalië werkte ik met een sectiecommandant van Arabische afkomst, een zeer geschikte vent. Het enige ?probleem? is dat je een zwarte para niet alleen mag laten patrouilleren in Afrika. Hij kan beschouwd worden als iemand van de andere kant.
VN-lidstaten stellen nu constant troepen ter beschikking voor het bestrijden van brandhaarden en presenteren daar later de rekening voor. Dat is een geïnstitutionaliseerd systeem van huurlingen. Loopt u niet het gevaar dat uw mensen zich dan ook als huurlingen gaan gedragen ?
VAN DE WEGHE : Dat geloof ik niet. We moeten er ons alleen van bewust zijn dat de mentale en psychologische voorbereiding van de troepen almaar belangrijker wordt.
Volstaat dat ? Vroegen uw mannen zich niet herhaaldelijk af waar ze mee bezig waren ?
VAN DE WEGHE : Informatie, informatie voor iedereen, niet alleen voor de leiding, daar blijf ik de nadruk op leggen. Als die ontbreekt, ontstaat inderdaad dat gevoel van waar-zijn-we-mee-bezig ? Dat was een ramp in Kigali. Manschappen die even voordien aan peace enforcement deden in Somalië, belandden plotseling in Kigali in heel andere omstandigheden. Op een bepaald ogenblik moesten ze zelfs wapens die ze in beslag hadden genomen, teruggeven. Die mannen waren als het ware gedemobiliseerd en vroegen zich effectief af : wat doen we hier ? Wat mogen we eigenlijk nog wel ? Het is ook typisch dat je de troepen in Somalië het scherpst gemotiveerd kreeg voor humanitaire opdrachten ; voedsel naar dorpen brengen, medische hulp verlenen, waterputten slaan,…
Moeten gezien de internationale opdrachten onze para’s evolueren naar speciale interventie-eenheden, bijvoorbeeld naar Amerikaans model ?
VAN DE WEGHE : Daar beslist de politieke overheid en de legertop over. Ik zie dat in alle andere landen airborne-troepen als de onze blijven bestaan, die ingeschakeld kunnen worden in vredesoperaties in al hun gradaties. Dit soort eenheden blijft uitermate geschikt om snel in te grijpen in zeer moeilijke omstandigheden. Mijn advies als het gevraagd zou worden is heel eenvoudig : raak niet aan de brigade paracommando’s en rust die zo goed mogelijk uit. Het is niet voor niks dat je na internationale operaties waar de zeemacht, de landmacht of onze mannen bij betrokken waren, altijd hoort : de Belgen behoorden tot de besten.
U gelooft niet dat die faam aangetast is door de incidenten ? Dat de VN zou kunnen zeggen : liever geen Belgen meer ?
VAN DE WEGHE : Ik moet niemands rekening maken, maar ook in het buitenland zijn er individuele incidenten gemeld. Ik zie niet in waarom een instelling als de VN globale maatregelen zou treffen op grond van deze betreurenswaardige gevallen.
Frank De Moor Jos Grobben
Kolonel Van de Weghe : Die hele hetze in de media, dat doet pijn.
Para’s worden nu allemaal, al maandenlang, in dezelfde vuilniszak gestoken.