Als de Europese leiders willen bewijzen dat ze samen wél een krachtdadig buitenlands beleid kunnen voeren, moeten ze Kosovo zijn onafhankelijkheid toestaan.

10 december 2007 is lange tijd aangekondigd als een historische datum voor Kosovo. Op die dag verstrijkt de zoveelste deadline voor een onderhandelde oplossing over de afscheidingsgezinde Servische provincie. Nu al is zeker dat het geen historische dag wordt. Niet voor de Albanese meerderheid in Kosovo (90 %), die op niets minder dan onafhankelijkheid rekent. En ook niet voor Servië, dat de Kosovaren akkoord wil laten gaan met een ruime autonomie binnen de huidige staatsgrenzen.

Dé doorbraak voor het probleem-Kosovo kan misschien wel enkele dagen later worden bereikt, wanneer de Europese staatshoofden en regeringsleiders elkaar treffen op een top in Lissabon. Als zij zich op één lijn zetten, kan dat het begin van een oplossing inluiden, al is het dan wat veel diplomaten als de ‘minst slechte’ oplossing omschrijven.

De Verenigde Naties, die Kosovo sinds het einde van de afscheidingsoorlog van 1998-’99 besturen, botsen al jaren op de onenigheid tussen Rusland en de Verenigde Staten, die respectievelijk het Servische en het Albanese standpunt steunen. Hoewel – of misschien net omdát – Kosovo geografisch in Europa ligt, was de Europese Unie totnogtoe, zoals wel vaker, verdeeld over de kwestie. Ze liet het initiatief aan de twee andere grootmachten, met de huidige impasse als gevolg. Ironisch genoeg zijn het uiteindelijk de aperte Russische pogingen om verdeeldheid te zaaien in de EU, die er wel eens mee voor zouden kunnen zorgen dat de Unie uiteindelijk toch de rangen sluit en resoluut voor een onafhankelijk Kosovo kiest.

Aan zulke onafhankelijkheid zijn een heleboel nadelen en gevaren verbonden, die Servië voortdurend in de verf zet. Zo dreigt er in Kosovo zelf al meteen een gewelddadig conflict. In het noorden van de provincie, waar ongeveer de helft van de 100.000 Kosovaarse Serviërs woont, vormen radicale elementen paramilitaire groepjes die ‘hun’ grondgebied met de wapens willen verdedigen. De plaatselijke NAVO-troepenmacht (KFOR) bereidt zich al in stilte voor op mogelijke schermutselingen. Een ander nadeel is dat een heleboel landen met ontevreden minderheden vrezen dat Kosovo voortaan als het te volgen voorbeeld zal worden aangehaald. In Bosnië-Herzegovina en Macedonië kondigt zich op dat vlak al onheil aan, maar ook EU-lidstaten als Spanje en Slowakije zijn er niet gerust op, terwijl Rusland nadrukkelijk naar landen met grote Russischgezinde enclaves wijst, zoals Georgië en Moldavië.

Toch zou binnen de EU alleen (Grieks-)Cyprus, met zijn Turkse noorden, zich tot het einde tegen een onafhankelijk Kosovo blijven verzetten. De Europese Unie, die de supervisie over de provincie nu al aan het overnemen is van de plaatselijke VN-missie, mag daarom niet te lang meer aarzelen om een (eensgezinde) keuze voor onafhankelijkheid te maken, en moet vooral bereid zijn de gevolgen van die beslissing te (blijven) dragen. Zowel diplomatiek, door kandidaat-lidstaat Servië een soepele toegang tot de EU te gunnen, als financieel, door nog tientallen jaren véél geld en personeel te investeren in Kosovo en omgeving. Als de lidstaten daar niet toe bereid zijn, wordt de EU mogelijk nog minstens even lang gechanteerd door radicale elementen in de Balkan. En betalen wij, en de bevolking in de Balkan zelf, vroeg of laat alsnog de factuur.

door Gerry Meeuwssen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content