Knack presenteert: de canon van de Vlaamse literatuur. Hoezo, bestond die niet al? Ja en nee: op basis van 17 onduidelijke lijstjes presenteerde de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde in Gent een jaar geleden een ouderwets vrijzinnige canon, die grondig verschilt van de onze. Ondertussen is het wel de eerbiedwaardige Academie die met haar schertscanon de agenda van de canondiscussie in Vlaanderen wil bepalen. Knack gaat in het verzet, omdat het literaire erfgoed geen spielerei is.
Eert Vlaanderen zijn (overleden) schrijvers? Knack vond van niet, en vroeg schrijvers, academici, journalisten, leraars en mensen van het boekenvak naar hun pantheon van onsterfelijke Vlaamse auteurs en literaire werken. Resultaat: een canon van vijftig Vlaamse klassiekers – van Louis Paul Boon en Herman de Coninck tot Jotie T’ Hooft en Anton van Wilderode – plus een tiplijst van tien levende auteurs – van Tom Lanoye tot Leo Pleysier – die er niet in zouden misstaan. Hun oeuvre verdient het om permanent in een boekhandel, (school)bibliotheek of stationskiosk voorradig te zijn. Maar wat gaat dat kosten? Wie zal dat betalen? Welke werken verdienen de status van literair erfgoed? En is het wel een goed idee om een canon van de Vlaamse literatuur bij elkaar te sprokkelen, want eigenlijk maken de Vlaamse letteren toch deel uit van de ruimere Nederlandstalige literatuur, nietwaar?
In Nederland hebben ze hun zaakjes al aardig voor elkaar. Het Letterkundig Museum in Den Haag heeft al een literaire canonlijst van honderd overleden Nederlandstalige auteurs op zijn website geplaatst – met daarin amper elf Vlaamse auteurs uit de negentiende en twintigste eeuw. Het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds heeft samen met de Stichting Nederlandse Literaire Klassieken en het Huygens Instituut concrete plannen om op korte termijn een lijst van een zestigtal klassiekers te publiceren. Het is de bedoeling om het Nederlandse literaire erfgoed in een verantwoorde handelseditie overal en altijd beschikbaar te houden. Nederland wil immers (terecht) zijn literaire helden eren want het gedrukte woord, en zeker het literaire, maakt een belangrijk deel uit van de Nederlandse samenleving. Het probleem was echter het exorbitante kostenplaatje van die nobele onderneming. Eerst werd er gewag gemaakt van 22 miljoen euro, nu zou 16 miljoen volstaan. Kortom, er werd aan Hollandse kant aan cosponsoring gedacht. Zouden de Vlamingen, al dan niet via de Nederlandse Taalunie, alstublieft met 5,6 miljoen euro overheidsgeld over de brug willen komen?
SPOEDKLUS VAN HET CTB
Het leek er sterk op dat de Nederlanders de Vlaamse auteurs in ruil voor een zak geld ook hun plaatsje gunden. Louter rekenkundig gezien was het quid pro quo vlug gemaakt. Voor een derde van het geld krijgt de Vlaamse literatuur een twintigtal zitjes in het grote pantheon van de Nederlandse literatuur. Aangezien de Nederlandse keurmeesters voor de negentiende en twintigste eeuw slechts aan een tiental Vlaamse koppen kwamen, werden Vlaamse literaire zusterorganisaties aan het werk gezet. Edward Vanhoutte was er als de kippen bij om met zijn Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (CTB) die klus te klaren.
Het CTB werd begin 2000 onder zijn impuls in de schoot van de Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde in Gent opgericht. Het was de bedoeling dat hij met het CTB belangrijke Vlaamse literaire werken tekstkritisch verantwoord zou uitgeven. Het moet gezegd dat de edities van De leeuw van Vlaanderen van Hendrik Conscience en De teleurgang van den Waterhoek van Stijn Streuvels er mochten zijn – ook al raakte men die wetenschappelijke uitgaven nog aan de straatstenen niet kwijt. Voor de rest maakte het CTB vooral werk van de editie van correspondenties. Recente poëzie-uitgaven, in samenspraak met uitgeverij Lannoo, van Jos De Haes, Hugues C. Pernath en Paul Snoek waren zelfs een schot in de roos. Dankzij een samenwerking met een commerciële uitgeverij waren de wetenschappelijk verantwoorde edities van deze dichters wél zichtbaar op de markt aanwezig.
Vanhoutte kreeg blijkbaar carte blanche om voor de Academie een Visie op de uitgave van klassieke teksten in Vlaanderen uit te werken, en daarin expliciet een voorstel te doen voor een eventuele Vlaamse canon, met het oog op de Nederlandse plannen in die richting. Vanhoutte vermeldt trouwens bij het begin van zijn rapport dat de Academie die visietekst in een bestuurscommissie van 7 maart 2007 als standpunt heeft aangenomen.
De aap kwam uit de mouw toen Vanhoutte een lans brak voor een geïntegreerd klassiekenbeleid in Vlaanderen, en daarbij prompt verwees naar zijn eigen ‘beleidsvoorbereidend onderzoek’, dat dateert van 2000. Vanhoutte had toen aan 157 specialisten-neerlandici uit Vlaanderen en Nederland gevraagd wat volgens hen de tien (of meer) belangrijkste teksten waren die in aanmerking zouden komen voor een wetenschappelijke (lees)editie. Hij kreeg naar eigen zeggen dertig reacties, waarbij ‘slechts zeventien zich geroepen achtten hun canon mee te delen’. Profetische woorden van Vanhoutte: ‘Op zich al een veelzeggend resultaat.’ Nog sterker werd het toen hij specificeerde dat sommigen van die zeventien een lijstje met titels opstuurden en anderen een opsomming van auteurs. Elke wetenschapper met een beetje beroepsernst zou een dergelijke parodie op een enquête onmiddellijk naar de prullenmand verwijzen. Maar Vanhoutte deed alsof zijn neus bloedde: ‘Dit leverde een lijst op van 22 auteurs die twee of meerdere keren werden vernoemd, of waarvan hun werk twee of meerdere keren werd vernoemd.’ Volgt het lijstje, van Louis Paul Boon en Hugo Claus tot P.F. Van Kerckhoven, Jan Walravens en Eugeen Zetternam (zie kader: De CTB-canon). Tot zover dus de enige officiële canon aan Vlaamse kant.
IDEOLOGISCHE PUTSCH
Wie de namen uit Vanhouttes lijstje vergelijkt met de resultaten van deze Knack-enquête, merkt hoe anders een uitgebreider onderzoek uitpakt. Veel van de namen die in Knacks canon opduiken, vind je noch bij Vanhoutte, noch bij de Nederlandse confraters die slechts oog hebben voor een beperkt kransje van Vlaamse onsterfelijken, genre Stijn Streuvels, Willem Elsschot of Cyriel Buysse.
Knack peilde daarbij niet alleen naar de smaak van de academici-literatuurspecialisten, zoals dat meestal de gewoonte is. De Vlaamse auteurs hebben de grootste stem in deze enquête gekregen, aangezien het over hun collega’s gaat. Daarnaast is het ook cruciaal om degenen aan het woord te laten die het literaire erfgoed in eerste instantie zullen propageren en doorgeven aan volgende generaties, de mensen van de literaire eerstelijnszorg, zeg maar: leraars, boekhandelaars en bibliothecarissen.
Wat blijkt? Schrijvers zoals Felix Timmermans, Johan Daisne, Ernest Claes, Herman de Coninck, Filip de Pillecyn en Piet van Aken, die in Knacks canon bij de eerste 22 figureren, ontbreken helemaal in de top 22 van de KANTL (en in de Nederlandse lijstjes). Wie wél door Vanhoutte werd opgevist, zijn vrijzinnige coryfeeën zoals Anton Bergmann, P.F. van Kerckhoven, Jan Walravens en Eugeen Zetternam. Die laatste vier raakten niet eens in Knacks top 50 en haalden dus minder dan vijf nominaties (Van Kerckhoven scoorde zelfs helemaal níét).
Kortom, als je daarbij rekening houdt met de opvallende afwezigheid van Timmermans, Daisne, Claes, De Coninck en De Pillecyn in het lijstje van Vanhoutte lijkt het wel op een ideologische putsch uit de oude doos. Zoals de katholieke literatuurkritiek destijds de liberale ‘vuilschrijver’ Cyriel Buysse in de ban deed – en de katholieke Stijn Streuvels met Staatsprijzen overlaadde -, zo wordt in deze poging tot canon van de KANTL het werk van de vrijzinnige vrienden tot kwaliteitsnorm verheven. Willen de leden van de Academie misschien de oude demonen van het verzuilde Vlaanderen weer wakker maken?
MET DE ZEGEN VAN REYNEBEAU
Echt kras werd het toen Marc Reynebeau in De Standaard van 18 januari 2008 de enquête van Knack onderuit probeerde te halen, toen ze nog maar pas was gelanceerd. Hij citeerde naar hartenlust uit de eerste pittige reacties die via publieke mail binnenliepen. Hij besloot zijn smeuïge verhaal met de bedenking dat Knacks oproep tot canonvorming volstrekt onnodig was, aangezien er al een dergelijke canon voorlag – en nog wel een wetenschappelijk verantwoorde ook. Reynebeau presteerde het om zonder blikken of blozen de 157 neerlandici van ‘het onderzoek’ van Vanhoutte en de KANTL op te voeren, zonder dat hij het bedrog ontmaskerde of gewag maakte van het allesbehalve representatieve staal van 17 diffuse lijstjes. Wel integendeel: dankzij Vanhoutte, aldus Reynebeau, is het mogelijk een lijst van ‘absoluut gecanoniseerde’ schrijvers samen te stellen. Waarna Vanhouttes lijstje van 22 auteurs volgde, dat Reynebeau bij wijze van heiligverklaring liet afdrukken.
Is Reynebeau ziende blind? Hoe het ook zij, Vanhoutte wil met zijn rapport overduidelijk het terrein van de canondiscussie in het voordeel van zijn winkeltje bezetten. In de genoemde visietekst stelt hij namelijk al de commissie samen die de Vlaamse canonvorming moet begeleiden en die voor de helft wordt bestaft door de Academie én het Vlaams Fonds voor de Letteren (VFL). Van de twaalf zitjes die hij plant, krijgen de auteurs, om wie het allemaal draait, geen enkele vertegenwoordiger. De Academie en het Fonds krijgen er elk drie. In één moeite door pleit hij voor de aanwerving van wetenschappelijke medewerkers. Hij rekent voor dat extra mankracht per voltijdse eenheid neerkomt op 56.000 à 62.300 euro per jaar, en vergeet daarbij de te verwachten overhead niet (4000 euro). Kortom, Vanhoutte denkt aan elk detail als het om de expansie van zijn CTB gaat.
WACHTEN OP EEN GELDSCHIETER
De canon van de Academie deugt niet. Hij is op los zand gebouwd. Die van Knack is een eerste aanzet tot ernstige canonvorming, waar dringend werk van moet worden gemaakt. Liefst na ruggespraak met zoveel mogelijk vertegenwoordigers van het brede literair-maatschappelijke veld. Minister van Cultuur Bert Anciaux (Spirit) zei het op 10 januari 2008 in een commissievergadering van het Vlaams Parlement: ‘De publieke discussie over de literaire canon leeft nog niet in Vlaanderen. (…) Het is belangrijk dat Vlaanderen eerst intern de discussie voert, om daarna het gesprek met Nederland aan te gaan.’
Ondertussen kijkt iedereen de kat uit de boom, want niemand is bereid om geld te putten uit de eigen fondsen en iedereen hoopt op supplementair overheidsmanna. Carlo Van Baelen, directeur van het VFL, ziet het alvast niet zitten om gedurende acht jaar telkens 700.000 euro van zijn werkingsbudget af te splitsen voor de canonieke zaak. Hij wacht op reacties uit het kamp van het ministerie van Onderwijs, dat ook betrokken partij is. Het is immers de bedoeling dat in de scholen de klassiekers worden afgestoft.
Eén lichtpunt misschien: Yves T’Sjoen, literatuurwetenschapper aan de UGent, verzekert dat de Vlamingen een gelijk aantal klassiekers zouden krijgen in de geplande grote reeks waar de Nederlanders werk van willen maken. Hij adviseerde onlangs de Nederlandse Taalunie in verband met literaire canonvorming, en is er blijkbaar gerust op: ‘Die reeks zal evenredig Nederlandse én Vlaamse titels bevatten.’ Als de Vlamingen met geld over de brug komen, uiteraard. Aangezien Bert Anciaux momenteel de Taalunie voorzit, kan dat geen probleem zijn. Maar eerst dus nog even uitklaren aan welke Vlaamse klassiekers dat geld wordt besteed. Aan P.F. van Kerckhoven en Eugeen Zetternam? Dat is niet meteen een optie. Aan Claes en Timmermans, daarentegen, of De Coninck en Van Aken… En wat doe je met de levende auteurs, zoals die in Knacks tiplijst voorkomen en waarvan enkelen toch ook stilaan een klassieke status genieten?
het volledige canondossier, inclusief de meest opmerkelijke ingezonden lijstjes, vindt u op www.knack.be
DOOR FRANK HELLEMANS