Wetenschappers slagen er maar moeizaam in de complexiteit van het aardklimaat te ontrafelen. Toch is dat belangrijk om de omvang van de invloed van de mens op het broeikaseffect in te schatten.
Gedaan met ijskappen en tropische regenbuien dat zou de conclusie kunnen zijn van een wetenschappelijk rapport dat het vakblad Geophysical Research Letters onlangs publiek maakte. Onderzoek wees uit dat het verschil in temperatuur tussen de evenaar en de polen de voorbije honderd jaar lichtjes kleiner werd. Het werd overal warmer, maar dichter bij de polen gemiddeld tussen 0,30 en 0,46 graad Celsius per honderd jaar meer dan naar de evenaar toe. Dit lijkt heel weinig, maar het gegeven is belangrijk, omdat het temperatuursverschil tussen de polen en de evenaar een drijvende kracht achter het weer op aarde is. Een onmiddellijk gevolg van deze waarneming zou een dalende frequentie van zware stormen moeten zijn. De realiteit lijkt jammer genoeg het tegendeel aan te tonen.
Het klimaat zit ingewikkeld in elkaar. Zo zou de versterking van het broeikaseffect, waarover de jongste jaren zoveel te doen is, niet alleen een stijging van de temperatuur veroorzaken, maar ook een verhoging van de capaciteit van de atmosfeer tot het ophouden van waterdamp. Dit zou een positief effect op de frequentie en de intensiteit van stormen hebben.
Niemand kan bepalen welke factor de belangrijkste is. De analyse van het klimaat is heksenwerk.
Het weer is de lokale uiting van grootschalige klimaatgebeurtenissen. Het stapelt de jongste jaren records op, althans voor wat de periode betreft waarvoor metingen voorhanden zijn. Vorige zomer beleefde ons land en ook Europa een uitzonderlijke droogte. Het was toen 138 jaar geleden dat het nog eens zo lang zo droog was geweest. Er dreigden problemen voor landbouw, veeteelt, binnenscheepvaart en toerisme. Er werd zelfs gepraat over een rantsoenering van het waterverbruik.
Dit jaar wordt er weer met records geschermd. Het zou meer dan honderd jaar geleden zijn dat er in de zomer nog eens zulke grote bakken water uit de hemel stortten. Mensen komen vast te zitten op rockfestivals, omdat de organisatoren aan àlles hadden gedacht, behalve aan het feit dat parkeerweiden in enkele uren kunnen veranderen in zompige moerassen, waar zelfs geen tractor doorgeraakt.
DE KOUDE OORLOGSWINTER VAN 1942
Een uitzonderlijk droge zomer, een uitzonderlijk natte zomer, een uitzonderlijke koudegolf… Het weer wordt een aaneenschakeling van extremen. Iedereen herinnert zich uit zijn jeugd wel een uitzonderlijk hete zomer wie in het gezegende jaar 1976 een tweede zit aan zijn been had, weet daarover mee te spreken. De mensen die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt, krijgen nog altijd kippenvel als ze aan de oorlogswinter van 1942 denken. Maar deze keer lijkt er iets solider aan de hand, dat niet uitsluitend een gevolg is van de selectieve herinnering van uitzonderlijke omstandigheden.
Steeds meer wetenschappers raken ervan overtuigd dat het weer extreem wordt als gevolg van een versterking van het broeikaseffect. Broeikasgassen als koolstofdioxide (CO2) vormen een laag in de atmosfeer die verhindert dat zonnestralen van het aardoppervlak terug de ruimte inkaatsen. Deze gassen laten de inkomende zonnestralen probleemloos door, maar ze houden de infrarode stralen gevangen, die van het aardoppervlak reflecteren. Een opwarming is het gevolg.
De aarde wordt trouwens leefbaar als gevolg van een natuurlijk broeikaseffect. Zonder broeikasgassen zou het op onze planeet ongeveer 30 graden kouder zijn dan nu, te vergelijken met de temperatuur op Mars.
Voor CO2 staat ondertussen vast dat de concentratie in de atmosfeer met 30 procent is toegenomen ten opzichte van het preïndustriële tijdperk. In diezelfde periode is ook de gemiddelde aardtemperatuur lichtjes gestegen. Vele wetenschappers gaan er nu van uit dat menselijke activiteiten de laag broeikasgassen dikker en dichter maken, zodat het serre-effect versterkt. Maar niemand weet precies hoe groot de invloed van de uitstoot van broeikasgassen door, bijvoorbeeld verkeer en industrie, op deze versterking is, laat staan wat daarvan de invloeden op lange termijn zullen zijn.
Een internationale groep van wetenschappers de Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) volgt voor de Verenigde Naties (VN) de recente bevindingen inzake het broeikaseffect op de voet. Ze stuurt de verwachtingen geregeld bij. De jongste cijfers tonen aan dat, als er niets wordt gedaan aan de uitstoot van broeikasgassen in de atmosfeer, er tegen het einde van de volgende eeuw temperaturen geregistreerd zullen worden die gemiddeld en afhankelijk van de groei van de bevolking en de economie 1 tot 3,5 graad Celsius hoger liggen dan nu. Het zeepeil zal met 15 tot 90 centimeter gestegen zijn, en elk jaar naar schatting 92 miljoen mensen met overstromingen bedreigen.
Het wetenschappelijk vakblad The Holocene publiceerde eind vorig jaar een opgemerkte studie, waaruit bleek dat de klassieke modellen om de evolutie van het klimaat op lange termijn te voorspellen, in het beste geval slechts de helft van de bestaande natuurlijke klimaatsvariatie omvatten. Gelukkig bestond er een alternatief voor de supercomputers : groeiringen van bomen die reële temperatuursveranderingen vastleggen. Bomen groeien beter, en produceren dus dikkere ringen, in jaren met hogere temperaturen. Met deze methode pogen wetenschappers na te gaan welke de limieten zijn van de natuurlijke veranderingen in de gemiddelde temperatuur. Als die limieten gekend zijn, kan worden nagegaan of de huidige opwarming daarbinnen valt. Als ze er buiten valt, moet er een menselijke factor in het spel zijn. Zo luidt de theorie.
De eerste resultaten toonden aan dat de voorbije achtduizend jaar de gemiddelde zomertemperatuur geregeld met twee tot zelfs bijna vier graad Celsius varieerde. Het onderzoek wees ook uit dat de koudste en de warmste zomers uit een serie dikwijls heel dicht bij elkaar liggen. En dat in Noord-Siberië sinds kort de warmste zomers van het jongste millenium worden geregistreerd. Dit zou aansluiten bij een van de meest frequent terugkerende bevindingen uit de klimaatmodellen : dat de globale opwarming het sterkst zal zijn in het noorden van het Euraziatische continent. De laatste gegevens wijzen in dezelfde richting. De bomen in de Oeral floreren als nooit tevoren. De trend tot opwarming lijkt te versnellen.
HET PAKIJS IN HET NOORDEN SCHEURT
De effecten van de versnelde opwarming worden stilaan merkbaar. Het blad New Scientist liet enige tijd geleden enkele wetenschappers aan het woord, die opzienbarende scheuren in het pakijs van het hoge noorden hadden vastgesteld. Grote stukken van de arctische oceaan zijn ondertussen meer dan een graad Celsius warmer dan twintig jaar geleden. Ook de atmosferische druk, en daaraan gekoppeld de windcirculatie, zouden beduidend veranderd zijn. Het is nog te vroeg om definitief te bevestigen dat er hier menselijke invloeden in het spel zijn, maar vele wetenschappers twijfelen daar niet meer aan. De mens laat zijn nefaste invloed op zijn leefomgeving ook op globale schaal tot uiting komen. Hij beïnvloedt zelfs de atmosfeer die ooit toeliet dat hij tot leven kwam. En hij waant zich God. Van waarschuwende woorden wordt akte genomen, maar efficiënte concrete maatregelen blijven uit.
Het is nog niet te laat, wordt er soms sussend geopperd. Zelfs dat is niet zeker. In complexe systemen zoals het klimaat kunnen kleine effecten grote gevolgen hebben het basisprincipe uit de chaostheorie. Het wetenschappelijke topvakblad Science publiceerde onlangs de zoveelste studie waarin gewezen werd op de risico’s verbonden aan het tot uiting komen van terugkoppelingsmechanismen. Stijgende temperaturen in de atmosfeer zouden een negatief effect hebben op de mate waarin de oceanen CO2 opslaan. Er zou zelfs de helft minder broeikasgas worden opgezogen dan nu, zodat het gas een nog sterker opwarmend effect kan uitoefenen dan vandaag. Dat terugkoppelingseffect is een gevolg van het feit dat warmere temperaturen minder circulatie in het oceaanwater meebrengen, zodat er minder CO2 wordt opgelost. Op dit ogenblik zwelgen de oceanen een derde op van de naar schatting zes miljard ton CO2 die jaarlijks de atmosfeer wordt ingespuwd.
Zulke studies zorgen gegarandeerd voor verwarring. Het succes van modellen staat of valt met de betrouwbaarheid van de veronderstellingen waarop ze zijn gebouwd. Omdat vele gegevens niet voorhanden zijn, vertrekken wetenschappers noodgedwongen van een aantal assumpties. Er is altijd wel iemand die niet te spreken is over de poten onder het model van een collega. Dat andere wetenschappelijke topvakblad, Nature, wijdde onlangs een verhoudingsgewijs lang artikel aan het ?gebruik en misbruik? van klimaatmodellen. De ogenschijnlijke contradicties tussen modellen worden helaas gemakkelijk als argument gerecupereerd om niet te moeten ingrijpen. Uiteraard zijn deze modellen onvolledig, maar dat belet niet dat ze bruikbare instrumenten blijven om de problematiek aan te pakken. Belangrijke onbekenden zijn trouwens sterk mensgebonden factoren, zoals de evolutie van de economie of het landgebruik.
Vooral die laatste factoren geven aanleiding tot geruzie in belangrijke bijeenkomsten over grote verantwoordelijkheden. Zo is CO2 maar een van de broeikasgassen. De Europese Unie zou ook graag methaan en distikstofoxide (lachgas) op de lijst van de te volgen gassen opnemen, maar stuit daarbij op bezwaren. Er wordt onder meer gevreesd dat een aantal landen ?niet eerlijk? zou zijn in het verschaffen van informatie over de mate waarin ze deze gassen produceren. Methaan wordt vrijgezet door koolmijnen, gasleidingen en vuilnisbelten, distikstofoxide door vee en landbouwgronden. Het IPCC waarschuwde ervoor dat er nu al zware fouten steken in de schattingen van de productie van deze gassen. Een deel van die fouten zou bewust worden gemaakt : landen zouden hun productie onderschatten om hun verantwoordelijkheid af te zwakken. Internationale controle is zo goed als onbestaande.
TROPISCHE ZIEKTEN RUKKEN OP
De concrete invulling van hypothesen met onderbouwde waarnemingen moet ook met modellen gebeuren. Een mooi staaltje glazen-bolkijken verscheen onlangs in de New Scientist. Een klimatoloog stelde met veel aplomb dat de opwarming van het aardklimaat voor onze streken geen warmer weer zou meebrengen, maar wel heel koude winters, en dat voor een periode van enkele honderden jaren. Hij vertrok van het uitgangspunt dat Noord-Europa eigenlijk te warm is voor zijn breedteligging. In principe zouden wij hier een weertje moeten hebben dat vergelijkbaar is met dat van Canada. Maar de Atlantische Oceaan houdt ons relatief warm. Oppervlaktewateren uit tropische streken worden door een gigantische natuurlijke ?onderwaterpomp? naar het noorden gestuwd. Deze pomp zou ontregeld kunnen worden door een opwarming van de oppervlaktewateren in het noorden. IJsbergen zouden afsmelten en het water ?zoeter? maken. De kracht achter de pomp zou verminderen, met als gevolg dat er minder warm water naar het noorden stroomt, en het er kouder wordt.
Toch laten de meeste waarschuwingen van klimatologen de publieke opinie en dus ook de politiek onberoerd. Stijgende temperaturen en zeepeilen, koude winters de volgende honderd jaar : de mensen liggen er niet wakker van. Anders is het gesteld als de gezondheid in het gedrang dreigt te komen. Klimatologen verpakken hun waarschuwingen steeds meer in een medisch kleedje, om de mensen te beroeren. Het IPCC zelf verwacht dat er tegen het einde van de volgende eeuw op wereldschaal veel mensen zullen sterven tijdens lange periodes van extreme hitte en droogte. Dat hitte kan doden weten ook wij in ons land : in hete zomers sterven er meer, vooral oudere mensen. Het medische vakblad The Lancet publiceerde een studie die moest aantonen dat midden volgende eeuw hittegolven in vele grote steden jaarlijks duizenden mensen zouden doden.
De regenval op aarde zou een andere verdeling krijgen : minder regen in de tropen en meer in het noorden. Zo zou de ganse landbouwsector van de tropen tot de gematigde streken ontregeld worden, met nefaste gevolgen voor de voedselvoorziening in de wereld. Tropische ziekten als malaria en gele koorts, die door muggen worden overgedragen, zullen naar het noorden uitbreiden, waar ze mensen zullen treffen die geen enkele vorm van weerstand hebben opgebouwd. De Journal of the American Medical Association vatte de beschikbare informatie over deze problematiek samen. Malaria, bijvoorbeeld, gedijt niet in streken waar de gemiddelde temperatuur onder de 16 graad Celsius valt. Momenteel biedt 45 procent van de wereld condities waarin de malariaparasiet kan floreren. Als het broeikaseffect inderdaad versterkt, zou dat tot 60 procent kunnen oplopen. Jaarlijks zou er op wereldschaal minstens een miljoen mensen meer aan malaria sterven dan nu. Ook de opwarming van het zeewater kan kwalijke gevolgen hebben. De cholerabacterie verspreidt zich via water, en hoe meer warm water, hoe verder ze kan trekken. De opwarming van het aardklimaat zal niet voor alle soorten negatief uitvallen. Vooral de mens zal met aanpassingsmoeilijkheden worstelen.
Dirk Draulans
Het weer is de lokale uiting van klimaatveranderingen. Het wordt extremer als gevolg van de globale opwarming van de aarde.