De Vlaamse economie creëerde in vijftien jaar 270.000 bijkomende banen, maar dat volstond niet om iedereen een job te geven.
De sluiting van de Renault-fabriek in Vilvoorde, de dagelijkse lijst met faillissementen, tweehonderdduizend werklozen of aankondigingen van nog meer ontslagen en gedwongen brugpensioenen. De onmogelijke concurrentie met de lagelonenlanden, de vrees voor delokalisatie, de gedachte dat milieu- en andere reglementeringen de toekomst van de bedrijven bedreigen. Deze beelden over de Vlaamse economie contrasteren met het optimistische bulletin van twee maanden geleden : de Vlaamse economie groeide de voorbije twee jaar sneller dan de Nederlandse. De toegevoegde waarde steeg in 1994 met 3 procent en in 1995 met 2,7 procent, zo wist het Instituut voor de Nationale Rekeningen.
De boodschap werd snel hertaald : Vlaanderen boert minstens zo goed als Nederland, dat voor alles en nog wat model staat. Binnen België wordt het economische aandeel van Vlaanderen bovendien almaar sterker, ook omdat Wallonië vooralsnog geen alternatief vindt voor de oude industrie die in crisis verkeert. Overigens is, in tegenstelling tot wat velen denken, de industrie in Vlaanderen relatief belangrijker (26,3 procent van de banen in 1995) dan in Wallonië (19,4 procent). Ten zuiden van de taalgrens verloopt de desindustrialisatie ook sneller : in 1981 werkte nog dertig procent van de Walen in de industrie, vandaag dus tien procent minder.
MINDER BOEREN, MEER VARKENS
De Vlaamse arbeidsmarkt telt ongeveer 2,5 miljoen mensen. Van de potentiële beroepsbevolking komt daarmee zeventig procent op de arbeidsmarkt. Zestig procent van de mensen die een baan willen of hebben, is man. Maar het aantal werkzoekende vrouwen blijft toenemen en vrouwen stoppen ook niet meer zo snel met werken of met het zoeken van een job. Dat blijkt ook uit de editie 1996 van de Vlaamse regionale indicatoren (Vrind) van de administratie Planning en Statistiek.
?Gezinnen hebben een tweede inkomen nodig, er zijn meer eenoudergezinnen en vrouwen willen hun gestegen opleidingsniveau valoriseren op de arbeidsmarkt,? aldus het rapport. Vrouwen werken meer deeltijds en zijn alleen in de dienstensector even sterk vertegenwoordigd als de mannen. ?Arbeiders zijn in zeven gevallen op tien mannen,? schrijft Vrind. Nog een ander opvallend verschil : bruggepensioneerden zijn mannen, loopbaanonderbrekers zijn vrouwen.
De economie kon de voorbije decennia het groeiend aantal mensen niet volgen dat een baan wou. Maar er werden wel degelijk jobs gecreëerd. De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen rekende voor dat er tussen 1981 en 1995, alleen in Vlaanderen, 271.000 banen bijkwamen. Die winst is uitsluitend aan de dienstensector toe te schrijven (zie grafiek). Daar konden bijkomend 340.000 mensen aan de slag. In het begin van de jaren negentig kwamen er jaarlijks gemiddeld 15.000 bedienden bij, in 1994 en 1995 zelfs 30.000 per twaalf maanden. In de dienstensector zijn meer dan honderdduizend ondernemingen actief.
De Vlaamse industrie stootte in dezelfde periode arbeid af, dikwijls ook omdat de bedrijven zich tot hun kerntaken beperken en nevenactiviteiten aan gespecialiseerde bedrijven overlaten. In de industrie verdwenen op vijftien jaar 81.000 banen op het dieptepunt in 1993 en 1994 gingen er jaarlijks 20.000 arbeidsplaatsen voor de bijl. Vier sectoren veroorzaakten de helft van het banenverlies : kleding- en bontnijverheid (20 procent van de verloren banen), textiel (13,6 procent), metallurgie en metaalproducten (12,4 procent) en transportmiddelen (11,4 procent).
De bouwsector bleef rond de 120.000 banen schommelen. Het aantal boeren nam alleen in de statistieken toe, omdat de tijdelijken in de tuinbouw en de fruitpluk voortaan ook worden meegeteld. In feite nam het aantal landbouwers zelfs af, wat van het aantal runderen en varkens niet kan worden gezegd.
Driekwart van de Vlamingen werkt in de privé-sector, tegenover slechts zestig procent van de Walen. In de dienstensector werkt zelfs één Waal op twee voor de overheid. Het was ook de privé-sector die de voorbije vijftien jaar de meeste extra banen aandroeg. Daar kwam 64 procent van de nieuwe jobs tot stand.
Tussen 1985 en 1990 kwamen er volgens Vrind 175.880 arbeidsplaatsen in de privé-sector bij, maar in de periode 1990-1994 gingen er dan weer 5.223 verloren. De zelfstandigen zorgden voor een groei van dertien procent, de overheid creëerde zelf 23 procent van het nieuwe werk, onder meer in onderwijs en gezondheidszorg. In de zogeheten tewerkstellingsprogramma’s van de overheid (gesubsidieerde contractuelen en anderen) zitten 37.000 voltijdbanen voor ongeveer 45.000 mensen. Toch hebben nog tweehonderdduizend mensen geen werk. Zestig procent heeft een diploma lager of lager secundair onderwijs.
In Wallonië is één kwart van de mensen werkloos, in Vlaanderen twaalf procent. Volgens wegingen van de Europese Unie (EU) ligt het Vlaams werkloosheidscijfer onder het Europees gemiddelde en onder dat van de belangrijkste handelspartners. Maar het aantal jonge werklozen is in Nederland en vooral Duitsland merkelijk lager. In België worden de werkloosheidscijfers overigens al jaren kunstmatig laag gehouden door onder meer de loopbaanonderbrekers en de bruggepensioneerden elders onder te brengen.
PRIVÉ-GELD VOOR HET SPOOR
Vlaanderen is een distributieland met veel kleine en middelgrote ondernemingen, en is exportgericht. Het cliché blijft overeind. Maar er zijn nuances. Het klopt dat 96 procent van de ondernemingen minder dan vijftig werknemers telt. Daar staat tegenover dat de vier procent grote ondernemingen meer dan de helft van de jobs aanreikt. In de jaren zestig slaagde België erin om veel multinationale ondernemingen aan te trekken. De petrochemie in het Antwerps havengebied vormt de op één na grootste concentratie van de wereld. Alleen het Amerikaanse Houston doet beter. Er is ook de voorbije jaren nog zwaar geïnvesteerd, maar tegenover de miljardenbedragen staan nog weinig nieuwe arbeidsplaatsen. Meer algemeen gingen in Antwerpen, het hart van de Belgische economie, tussen 1990 en 1995 zelfs 12.000 banen verloren.
De sluiting van de Renault-fabriek in Vilvoorde toont ook de afhankelijkheid van buitenlandse beslissingscentra aan. Een derde van de grootste Belgische ondernemingen is buitenlands. Dat geldt voor de in arbeidsplaatsen belangrijke autoassemblage (Ford Genk, Opel Antwerpen, Volvo Gent, Volkswagen Vorst,..) en voor de chemische reuzen. Maar het speelt ook in, bijvoorbeeld, de wereld van de banken en de verzekeringen. In de sector van de nutsvoorzieningen duiken er ook politieke afwegingen op : de strategische elektriciteitssector is al goeddeels in buitenlandse handen.
Met de havens van Antwerpen, Zeebrugge en Gent beschikt Vlaanderen over belangrijke economische troeven. Ze verschaffen rechtstreeks werk aan honderdduizend mensen. Maar de havens werken moeizaam samen en trachten mekaar vliegen af te vangen. De groei van het autoverkeer hypothekeert bovendien de ontsluiting van het havengebied. In vijftien jaar tijd verdubbelde het verkeer op de autowegen. Vlaanderen telde in 1995 meer dan drie miljoen auto’s, of 41 per honderd inwoners. In de EU doen alleen Frankrijk en Italië beter of slechter. Voor grote infrastructuurwerken brengt de bevolking al lang geen begrip meer op. Daar zijn ook goede redenen voor.
Nergens anders wellicht liggen er zoveel wegen als hier : Vlaanderen telt vier kilometer weg per vierkante kilometer. Tussen 1970 en 1990 is de lengte van het autowegennet verviervoudigd. Nieuwe infrastructuur lost de problemen niet op. De overheid hakt geen knopen door. Ze kiest er niet voor om, bijvoorbeeld, het woonwerkverkeer per auto sterk te beperken, of het vrachtvervoer per boot of trein ingrijpend te stimuleren. Met het verkeersinfarct is Vlaanderen niet alleen. Ook Nederland staat in de file. Maar daar wordt, bijvoorbeeld, wel werk gemaakt van een nieuw goederenspoor, de Bethuwelijn die de Randstad met het Roergebied verbindt. In Vlaanderen moet er privé-geld worden gezocht voor de heraanleg van de IJzeren Rijn tussen Antwerpen en Duitsland, omdat de Belgische Spoorwegen onvoldoende interesse voor het nochtans belangrijke dossier opbrengen.
STILLE SPECULATIE
Dat Vlaanderen veel exporteert, is niet abnormaal. Vlaanderen is maar een zakdoek groot. In 1995 nam het gewest 69,9 procent van de Belgische uitvoer voor zijn rekening, die toen bijna vijfduizend miljard frank waard was. Wallonië tekende voor 14,4 procent van de export, vooral van staal, cement en glas. Ongeveer 85 procent van de Vlaamse productie gaat de grens over vooral transportmaterieel (18 procent), chemische producten (13 procent) en elektrotechnische machines (12 procent).
Maar heel ver worden de producten niet afgezet. Vlaamse ondernemers doen namelijk vooral zaken met de directe buren. Een kwart (26,3 procent) van de export gaat naar Frankrijk, ongeveer achttien procent naar Duitsland en evenveel naar Nederland, dik tien procent naar het Verenigd Koninkrijk. Van de nieuwe groeimarkten scoort alleen Azië behoorlijk. Tien procent van de Vlaamse export gaat daarheen. Dat is bijna dubbel zoveel als naar Noord-Amerika. De Vlaamse overheid wil het aandeel van de groeimarkten in Azië en Latijns Amerika opvoeren.
Na de fiasco’s met de steenkolenmijnen en de scheepswerven wil Vlaanderen ook geen geld meer pompen in verlieslatende bedrijven. Maatregelen om bedrijven die de werkgelegenheid op peil houden te belonen, botsten telkens op Franstalig politiek verzet. De voorkeur van het beleid gaat uit naar de KMO’s. Zij creëerden de voorbije twintig jaar 200.000 banen, terwijl er bij de grote bedrijven 140.000 geschrapt werden. Het bedrijfsleven vraagt minder banenplannen, telkens genoemd naar een andere minister. Nu zijn dat er naar schatting 37.
Ondernemers vinden dat vergunningen te lang op zich laten wachten vandaar het eeuwige dreigement om te verhuizen naar bij voorkeur Frankrijk en Henegouwen daar wachten trouwens Europese subsidies. Het éénloketsysteem bestaat in Wallonië en Frankrijk ; in Vlaanderen moet een ondernemer tijdens de administratieve lijdensweg zowat persoonlijk achter zijn dossier aanlopen. Achter de vraag om doorzichtige regels zit ook de hoop om en stoemelings de milieuwetgeving te versoepelen. Zo zegt, bijvoorbeeld, de roep naar meer industrieterreinen niets over de grondspeculatie die daar mogelijk mee gepaard gaat.
P.R.
De havens zijn cruciaal voor de Vlaamse economie, maar het verkeersinfarct snijdt ze stilaan van hun hinterland af.