Wanneer de media over iemands privéleven berichten, moeten ze dan de betrokkene van te voren op de hoogte brengen? Als er Europese rechtspraak in die zin komt, loopt de vrijheid van meningsuiting groot gevaar, meent hoogleraar mediarecht Dirk Voorhoof.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) behandelt deze week een klacht van Max Mosley, de voormalige voorzitter van de internationale automobielfederatie. Hij werd in maart 2008 in opspraak gebracht door het Britse zondagsblad News of the World, dat verslag uitbracht over de deelname van Mosley aan een sadomasochistische orgie met vijf prostituees. Foto’s en videofragmenten spraken boekdelen. Omdat de meisjes geüniformeerd waren en Mosley hen in het Duits toesprak, kreeg het seksfeest volgens News of the World een ‘misselijkmakend’ nazistisch trekje. Dat sir Oswald Mosley, de vader van Max, in de jaren dertig van de vorige eeuw een Britse fascistische leider was, maakte de beschuldiging alleen maar pijnlijker.

Maar Max Mosley wees verontwaardigd elk mogelijk verband met het nazisme af. Hij werd daarin gevolgd door de rechter, die bovendien oordeelde dat de berichtgeving over Mosleys ‘onconventionele’ seksuele activiteiten een inbreuk op diens privacy was. De uitspraak kwam de tabloid op een schadevergoeding van 80.000 euro en het betalen van de proceskosten (bijna 1 miljoen) te staan.

Voor Mosley volstond dat niet. Hij wil nu van het EHRM horen dat de media in Groot-Brittannië door de overheid verplicht worden om op voorhand mensen in te lichten over een artikel of een audiovisueel programma dat hun privacy kan schenden, zodat ze de publicatie of uitzending kunnen laten verbieden. ‘Het is de eerste keer dat het EHRM zich over een dergelijke klacht uitspreekt. Als de rechters in Straatsburg Mosley volgen, zal dat grote gevolgen hebben voor de wetgeving en de rechtspraak in alle andere Europese landen’, zegt Dirk Voorhoof, hoogleraar mediarecht aan de Universiteit Gent en de Universiteit Kopenhagen.

Censuur

Het spanningsveld tussen het recht op privacy aan de ene kant en het recht op vrije meningsuiting en de persvrijheid aan de andere kant, is ook in ons land regelmatig het voorwerp van juridische geschillen. De televisiezenders VRT, RTBF en VTM, en ook weekbladen zoals TV Familie, Humo en Dag Allemaal waren in de voorbije jaren verwikkeld in procedures in kort geding na een eenzijdig verzoekschrift om af te zien van uitzending, verspreiding of publicatie. De familie Pfaff kon zo een artikel over haar financiële en fiscale perikelen in TV Familie tegenhouden. Voormalig politiebaas Fernand Koekelberg en een van zijn secretaresses lieten in 2008 een Humo-nummer, met daarin een satirische fotomontage over het tweetal, uit de rekken halen.

‘Er zijn inderdaad nog altijd rechtbankvoorzitters die spoedeisende redenen vinden om een publicatie of uitzending te verbieden. Ik vind dat onbetamelijk en gevaarlijk’, aldus Voorhoof. ‘Procedures op eenzijdig verzoekschrift in mediazaken botsen met de grondwettelijke regels over vrije meningsuiting, persvrijheid en het verbod van censuur. Het tegenhouden van een publicatie of uitzending is ook moeilijk uit te leggen als een voorlopige maatregel, want dat dwingt een medium om via de rechter te gaan om een artikel alsnog te kunnen publiceren of een programma te mogen uitzenden. Dat staat op gespannen voet met het principe van de persvrijheid.’

Voorhoof kan voor die stelling intussen ook wijzen op een belangrijk arrest van het EHRM van 29 maart dit jaar. Het beslechtte de principiële procedureslag over een gerechtelijk uitzendverbod van het RTBF-programma Au nom de la loi over medische blunders (op vraag van een neurochirurg, die vreesde voor een aantasting van zijn goede naam en reputatie). Het EHRM vindt dat het Belgische Hof van Cassatie op een gekunstelde manier volhoudt dat een censuurverbod niet geldt voor radio en televisie omdat de grondwet enkel spreekt over ‘de drukpers’. Het EHRM grijpt voorts terug naar dat grondwettelijk verbod van censuur en naar de wispelturige rechtspraak in ons land (de ene keer verbiedt ze een publicatie of uitzending, de andere keer niet) om te besluiten dat er geen wettelijke basis bestaat om de uitzending van het RTBF-programma met een preventieve maatregel te dwarsbomen.

Die conclusie geldt volgens Voorhoof voor alle media. ‘Er zijn ook andere maatregelen mogelijk die de persvrijheid geen hak zetten. Ik denk aan een rechterlijk bevel tot rectificatie of aan een verplichte inlassing van een mededeling bij een artikel of een reportage dat er een rechtsgeding over is en dat de betrokkene de publicatie of uitzending als lasterlijk, beledigend of een aantasting van de privacy beschouwt. Zo’n knipperlicht houdt niets tegen, maar voegt iets toe en behoudt toch de balans tussen de grondwet en een groeiende behoefte aan snelrecht in mediazaken’, aldus Voorhoof. Over de tweede suggestie hebben de SP.A-Kamerleden Dirk Van der Maelen en Renaat Landuyt eind 2010 een wetsvoorstel ingediend.

Maatschappelijk belang

Het EHRM heeft niet gewacht op de klacht van Max Mosley om spraakmakende arresten te vellen over de conflictzone tussen privacy en persvrijheid, waarin vaak ook publieke figuren verzeild raken. In 2004 gaf het EHRM prinses Caroline van Monaco gelijk dat de publicatie van foto’s van haar privéleven in enkele Duitse boulevardbladen geen maatschappelijk of publiek belang dienden en dus haar recht op privacy hadden geschonden. Begin dit jaar volgde het EHRM het oordeel van het hoogste Britse rechtscollege dat berichtgeving over een tot dan steeds ontkende drugsverslaving van Naomi Campbell in de tabloid Daily Mirror wél door de beugel kon, maar dat een reportage met foto’s over een ontwenningstherapie van het topmodel een inbreuk op haar privacy vormde.

Voor Mediaforum, een Nederlands tijdschrift voor media- en communicatierecht, maakte Dirk Voorhoof recent een uitvoerige analyse van ruim 450 arresten van het EHRM over het recht op vrije meningsuiting. ‘In de afgelopen 30 jaar heeft het EHRM een duidelijke systematiek ontwikkeld om afwegingen te maken over grondrechten zoals privacy, expressievrijheid en toegankelijk recht’, meent Voorhoof. ‘Berichtgeving over onderwerpen van maatschappelijk belang kan rekenen op een ruime vrijheid. Het ERHM is afkerig tegenover censuur en extra waakzaam als het gaat over overheidsoptreden en sancties waardoor journalisten, kunstenaars en academici afgeschrikt worden om hun mening te uiten. Anderzijds zal het EHRM meer oog hebben voor het recht op privacy als berichtgeving geen publiek belang heeft of gaat over – loze – beschuldigingen in de criminele sfeer.’

De klacht in de zaak-Mosley voegt daar een nieuw element aan toe: een door de overheid opgelegde verplichting voor media om betrokkenen vooraf in te lichten over een artikel of programma dat handelt over hun privéleven. Volgens uitgever Alan Rusbridger van de Britse krant The Guardian, die zich als derde partij bij het geding in Straatsburg gemeld heeft, zou dat eenzijdig voorrang aan het recht op privacy geven en een ontradend effect hebben op de expressievrijheid.

Voorhoof zit op dezelfde golflengte. ‘In het kader van het recht op vrije meningsuiting zou dat een ingrijpende toegeving zijn. Er zijn andere rechtsmiddelen om een afweging tussen privacy en persvrijheid te maken. Voorbeelden zijn een tegensprekelijk kort geding om verdere verspreiding van een publicatie op te schorten en zo eventuele schade te beperken, of civiele rechtspraak die na een publicatie of uitzending kan leiden tot een schadevergoeding voor de aantasting van iemands reputatie of goede naam. Bij manifeste inbreuken zouden de rechters overigens best forsere schadevergoedingen kunnen toekennen.’

‘Het EHRM is terughoudend om in mediazaken actief beleid aan landen op te leggen, tenzij er zeer ernstige tekortkomingen zijn. Turkije bijvoorbeeld is veroordeeld omdat het te weinig onderneemt tegen het molesteren van journalisten. Oekraïne is op de vingers getikt na de moord op webjournalist Georgiy Gongadze’, aldus nog Voorhoof. Hij is het met Rusbridger eens dat de door Mosley gevraagde verplichting als rechtsregel zeker geen Europese standaard zou zijn. ‘In de meeste landen zijn er wel journalistieke richtlijnen, bijvoorbeeld over woord en wederwoord, of over het zorgvuldig omgaan met slachtoffers van ongevallen, misdrijven en rampen.’

In verband met dat laatste vindt Voorhoof dat bij ons de Raad voor de Journalistiek niet de kool en de geit mag sparen, maar duidelijker moet oordelen over klachten over berichtgeving die het niet te nauw neemt met de privacy. ‘Als de Vlaamse media via die raad niet voor eigen deur vegen, lokken ze nog meer op censuur gericht snelrecht uit en dreigt dit ten koste te gaan van berichtgeving die wél maatschappelijk relevant is.’

DOOR PATRICK MARTENS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content