In november wordt de Joods-Tsjechische concertpianiste Alice Herz-Sommer 104. Als jong meisje wandelde ze met huisvriend Franz Kafka door Praag, als jonge vrouw beleefde ze concerttriomfen en als jonge moeder werd ze gedeporteerd naar Theresienstadt. Ze verloor haar man en haar moeder in de Holocaust. ‘Toch haat ik niemand.’ Een gesprek met Kafka’s laatst levende vriendin.
Een warme donderdagmiddag in het exclusieve Belsize Grove in het noorden van Londen. Een paar straten verder bewonderen toeristen vanaf Primrose Hill de skyline van Londen en liggen jonge koppeltjes op het gazon van Regent’s Park te genieten van de najaarszon. Klokslag twee bel ik aan. ‘Perfect op tijd’, begroet de bijna 104-jarige Alice Herz-Sommer me wanneer ze de deur van haar eenkamerflat opent. ‘Je komt helemaal uit België om over mijn leven te praten? Wat is er zo speciaal aan mijn bestaan? Mijn carrière als pianiste? Er zijn honderdduizenden muzikanten in de wereld; ik ben niet de enige.’ Terwijl ze thee inschenkt en koekjes voorschotelt, vraagt ze: ‘Hoe oud ben je? 43? Dan ben je nog een baby.’
Alice Sommers bescheidenheid siert haar, maar ze is niet zomaar ‘een van die honderdduizenden andere muzikanten’. In de jaren voor, tijdens en na de Eerste Wereldoorlog wandelde ze samen met Franz Kafka door de straten van Praag, en in de jaren twintig beleefde ze triomfen als concertpianiste. De Tweede Wereldoorlog maakte een abrupt einde aan haar carrière. Samen met haar man Leopold en hun zoontje Raphael werd ze in 1943 op transport gezet naar Theresienstadt, ‘modelgetto’ in het noorden van Tsjechië en doorvoerhaven naar vernietigingskampen als Dachau en Auschwitz. Haar man stierf in Dachau; zij en haar zoon overleefden de gruwel. In 1949 emigreerde ze naar Israël. Alice werd het hoofd van het conservatorium van Jeruzalem; Raphael Sommer werd een wereldberoemd cellist met Londen als uitvalsbasis. Op haar 84e verhuisde ook Alice naar Londen. Haar zoon stierf in 2001.
SOMBERE FRANS
Alice Herz werd in 1903 als jongste van een tweeling geboren in Praag, een stad die toen tot het Habsburgse Oostenrijk behoorde. Haar vader, Friedrich Herz, was fabrieksdirecteur en heel down-to-earth. In tegenstelling tot haar moeder Sofie Schulz, die gepassioneerd was door literatuur en van ’s morgens tot ’s avonds Bach op de piano speelde. ‘Mijn ouders hadden geen gelukkig huwelijk’, zegt Alice. ‘Het was gearrangeerd. Dat was de norm in die tijd bij Joodse families. Vader was geobsedeerd door werk – nu zou hij een workaholic genoemd worden. Bijna elke avond maakten ze ruzie. Na afloop van hun geruzie zei ik soms: “Mama, je zou papa beter eens vastnemen en hem een kus geven.”‘
De kinderen Herz kregen geen religieuze opvoeding. De meeste Praagse Joden hadden lak aan religie en leidden een vrijzinnig leven. Alice Herz-Sommer: ‘Zelfs mijn grootouders hadden het geloof al afgezworen. Een keer per jaar, op Jom Kipoer, ging mijn vader naar de synagoge. Dat was alles. Ik herinner me dat ik naar mijn moeder toestapte en haar vroeg: “Wat zijn wij eigenlijk? Op school spelen we met Duitse, Tsjechische en Joodse kinderen. Zijn wij Duitsers, Tsjechen of Joden?” “Ik weet het niet”, antwoordde ze.’
Haar oudere zus, Irma werd verliefd op de filosoof Felix Weltsch. Via Weltsch leerde de familie Herz Franz Kafka kennen. ‘Felix bracht Franz mee naar de tennisclub’, herinnert Alice zich. ‘Hij was een waardeloze speler.’ Kafka liep de deur van de familie Herz plat. ‘Kafka werkte bij een verzekeringsfirma’, vertelt ze. ‘Mijn zus, Irma, ergerde zich mateloos aan zijn gewoonte om zich voortdurend te verontschuldigen. Voor alles vroeg hij vergiffenis: omdat hij te laat was, voor zijn aanwezigheid, voor zijn afwezigheid… We maakten ons erg vrolijk over zijn geëxcuseer. Kafka was dol op mijn moeder, en hij sprak met haar over zijn geschriften. Wij als kinderen begrepen niet veel van wat hij vertelde, maar we waren erg onder de indruk. In de omgang was Franz een moeilijk man. Als je zijn verhalen leest, merk je een eigenaardige vorm van humor. Die hanteerde hij ook in zijn conversaties. Het leek wel alsof die humor hem door dit harde bestaan moest leiden. Het dagelijkse leven was een zware strijd voor hem. Zijn besluiteloosheid was legendarisch. Hij kon nooit beslissen wat zijn volgende stap in het leven zou zijn. Hij twijfelde over alles en nog wat. Ik denk dat hij voortdurend worstelde met het geloof. Zijn vader was niet religieus, maar zijn moeder was ultragelovig. Dat zorgde voor veel spanningen in het gezin Kafka. Als kind is hij getuige geweest van zwaar geruzie tussen zijn vader en moeder over haar fanatieke, orthodoxe geloof. Dat heeft Franz voor de rest van zijn leven getekend. Na de Eerste Wereldoorlog kwamen er veel orthodoxe Joden vanuit Polen naar Praag. Op een keer nam hij mijn tweelingzus en mij mee door de oude stad, en we kwamen een hele groep van die orthodoxe Joden tegen. Ik herinner me dat hij hen aansprak en hen zei: “Ik behoor tot jullie.”‘
Anno 2007 is Alice Herz-Sommer de laatst levende mens die Kafka persoonlijk gekend heeft. ‘Daardoor krijg ik studenten van over de hele wereld op bezoek’, zegt ze. ‘Jonge mensen uit Zuid-Amerika of Japan die aan een proefschrift over Kafka werken. Ze willen weten wat voor iemand hij was, en hoe zijn relatie was met zijn latere biograaf en onze gezamenlijke vriend Max Brod. Ik heb urenlang gewandeld met Kafka. Hij vertelde mij en mijn zus dan de meest waanzinnige dierenverhalen. Maar in het algemeen was hij erg somber. Hij was een geboren pessimist. Ik hou nog altijd niet van Kafka als schrijver. Hij zag de schoonheid in het leven niet. Ja, het leven ís mooi. Kijk naar buiten, naar de straten van Londen, het leven is toch fantastisch? Londen is prachtig, net als Praag.’
VASTGEKLAMPt AAN CHOPIN
Van jongs af was Alice gefascineerd door de piano. ‘Als kind kreeg ik aandacht als ik een stukje op de piano speelde. Ik had talent, maar talent alleen is niet genoeg als je een carrière in de muziek ambieert. De meest getalenteerde mensen halen het niet zonder discipline. Ik las graag biografieën, en leerde daaruit hoe Franz Schubert elke dag van zeven tot twaalf zat te componeren, ook al had hij geen inspiratie. Honoré de Balzac, de grote Franse schrijver, zat elke avond van acht tot acht achter zijn bureau te schrijven. Ik heb mezelf discipline aangeleerd door piano te studeren. Ik speelde negen à tien uur per dag. Als ik concerten had, ging ik zelfs niet slapen. Een van mijn broers was een uitstekende violist. Hij had een grote carrière kunnen uitbouwen, maar hij had niet zoveel energie als ik. Ik ben geboren in een tijd dat er spanningen waren tussen Tsjechen, Duitsers en Joden. Dat had zijn goede kanten. Buitengewone Joodse muzikanten zoals ik moesten gewoonweg beter zijn dan de anderen. Typisch voor Joodse mensen is dat ze willen tonen hoe goed ze wel zijn. Ze hebben gelijk, want als je iets erg goed kunt en beheerst, is het leven makkelijker. Maar als je middelmatig bent, is het leven moeilijk. Zeker jonge mensen hebben het lastig als ze niet boven de middelmaat uitstijgen.’
In de jaren twintig beleefde Sommer triomf na triomf. ’s Ochtends studeerde ze vier uur piano, ’s middags gaf ze les en ’s avonds speelde ze concerten.
In 1925 ontmoette ze de handelsvertegenwoordiger Leopold Sommer. In het voorjaar van 1931 traden ze in het huwelijk; zes jaar later werd hun zoontje Raphael geboren. ‘We waren perfect gelukkig.’ Aan dat geluk kwam abrupt een einde toen Hitlers troepen op 15 maart 1939 Praag binnentrokken en in het hart van de stad op de Wenzelsplatz massaal werden toegejuicht.
‘We moesten de gele ster dragen, alsof het een schande was om Jood te zijn’, zegt Sommer wrang. ‘We mochten geen telefoon of radio meer hebben, Leopold verloor zijn werk en ik mocht niet langer lesgeven aan niet-Joden. In het begin hadden we het geluk dat we niet uit onze kleine flat werden gezet. Andere Joden werden naar een getto gestuurd, wij nog niet. Boven ons woonde een nazi, Hermann. Raphael speelde met zijn zoon. Dat kon, want tot hun zesde hoefden Joodse kinderen geen ster te dragen.’
Op 5 juli 1943 werd het gezin Sommer op transport gezet naar het getto van Theresienstadt. Sommer: ‘Mijn moeder was een jaar eerder gedeporteerd. Dat was een verschrikkelijke schok voor mij. Het afscheid van haar is het grootste dieptepunt uit mijn leven. Moeder was oud, 72, ziek, en ze had alleen een rugzak als bagage. Op 13 juli 1942 is ze naar Theresienstadt gedeporteerd. In oktober van datzelfde jaar is ze naar het vernietigingskamp Treblinka overgebracht. Daar is ze vermoord. Na het afscheid van moeder raakte ik in een zware depressie. Ik herinner me nog als de dag van gisteren de plaats en het moment waarop de wanhoop het grootst was. 24 juli 1942. Ik was op weg naar huis en ik kon niet verder. Een innerlijke stem zei: ‘Nu kan niemand je nog helpen. Niet je man, niet de dokters, niet je fantastische kind. Je staat er helemaal alleen voor.’ Elke pianist speelt in zijn repertoire zes of zeven wonderlijke etudes van Frédéric Chopin. Ik besloot om ze alle vierentwintig te leren spelen, tegen de wanhoop in. Een concert van meer dan twee uur. Wie dat kan, heeft het allerhoogste bereikt, want de etudes zijn aartsmoeilijk. Ik kwam thuis en begon te spelen, van ’s ochtends tot ’s avonds. Op een keer was ik aan het spelen, en ik hoorde geklop boven mij. Ik dacht: “Oei, Herr Hermann maakt zich druk.” Als Joodse mocht ik geen piano hebben, ziet u. Toen ik dat gebons hoorde, stopte ik met spelen. Joden mochten maar een half uur per dag naar de winkels gaan. De vrouw die instond voor het onderhoud van het trappenhuis bracht ons soms iets, en we waren daar blij mee. We moesten haar woekerprijzen betalen, maar dat maakte toen niet uit. En daar stond ze in het deurgat. “Frau Sommer, Herr Hermann vroeg me of u gedeporteerd bent, want u bent gestopt met spelen. ” Ze zei dat ik verder kon spelen, want de nazi genoot van de muziek.’
‘De avond voor we naar Theresienstadt gedeporteerd werden, zaten Leopold en ik in onze verduisterde kamer. We wilden dat ons kind zijn laatste nacht thuis in een knus, warm bed doorbracht. De deur stond een beetje open, en er kwamen Tsjechen – goede vrienden van ons – binnen. Ze spraken geen woord, maar namen alles mee wat ze konden dragen, terwijl wij daar zaten. Zelfs nu kan ik dat nog altijd niet begrijpen. Diezelfde avond kwam mijnheer Hermann langs. Hij zei: ‘Mevrouw Sommer, ik hoor dat u op transport zult worden gezet. Ik wens u het allerbeste. Ik kom uit een muzikale familie en heb grote bewondering voor uw pianospel. Ik dank u voor die mooie muziek die u gespeeld hebt.’ Hij was een mens. Die Tsjechen niet.’
HET GETTO VAN THERESIENSTADT
Theresienstadt was oorspronkelijk een garnizoensstad. Alice Sommer: ‘Er stonden grote barakken waar ooit soldaten gelegerd waren. De oorspronkelijke bewoners moesten er weg toen het een getto voor de Joden werd. In die kleine plaats leefden normaal 9000 zielen, onder Hitler werden er tot 300.000 Joden van over heel Europa samengebracht.’
Het getto werd bewaakt door de SS en de Tsjechische politie. Theresienstadt was een tussenstation in de doorvoer van Joden naar de vernietigingskampen. Eind 1943 gaven de nazi’s aan een onderzoekscommissie van het Internationale Rode Kruis toestemming voor een bezoek aan de stad, om de wereld te tonen dat de Joden goed behandeld werden. Maar eerst werd er schoon schip gemaakt en werd de overbevolking opgelost door het aantal transporten naar Auschwitz op te drijven. De nazi’s bouwden nepwinkels, een café, een kleuterschool en een lagere school. Er werden bloemen voor de ramen van de huizen gezet. De delegatie van het Rode Kruis tuinde er met open ogen in. De nazi’s gaven een aantal inwoners het bevel een propagandafilm te draaien: De Führer schenkt de Joden een stad. Naderhand werden alle medewerkers aan de film naar Auschwitz gedeporteerd.
De interne gang van zaken in het getto werd geregeld door een raad van ouderen. De Joodse leiders organiseerden het werk, regelden de voedselverdeling en de huisvesting, organiseerden concerten en toneelopvoeringen en stelden zelf de lijsten voor de deportaties samen. Sommer: ‘Ons eten bestond ’s ochtends uit zwart water, ‘koffie’, ’s middags uit wit water, ‘soep’, en ’s avonds weer uit zwart water. Mijn zoon huilde vaak van de honger. Niet in staat zijn om je kind iets te geven, is hard voor een moeder. Twee jaar lang sliep ik met mijn zoon op een matras. Dat was goed voor hem. Hij voelde zijn moeder dichtbij, dat gaf hem veiligheid. Hij werd geselecteerd om mee te zingen in de voorbereidingen voor de kinderopera Brundibár. Daar was ik erg blij om, want ik wist dat er niets met hem kon gebeuren als hij daar was, en hij raakte er altijd in een goede stemming. Het was hard. We werden verplicht om concerten te spelen. Ik had vijf of zes programma’s, en er was een organisatie die dat regelde: de Freizeitgestaltung. Ik kreeg opdracht om op zondag, woensdag en vrijdag te spelen. De concerten waren in het gemeentehuis, er was plaats voor 150 mensen. Oude, vereenzaamde, hongerige mensen. En toch kwamen ze naar die concerten! Muziek was ons geestelijke voedsel. Theresienstadt was propaganda voor Hitler, maar de muziek hield ons in leven.’
Was ze zich toen bewust van wat er met de Joden in de kampen gebeurde? ‘Op dat moment niet. Na een jaar in Theresienstadt werden 1000 mannen op transport gezet, onder wie mijn man. Hij wist wat hem te wachten stond, en vlak voor hij naar Dachau gevoerd werd, zei hij: ‘Probeer hier te blijven. Luister niet als ze een oproep doen aan de achtergebleven vrouwen om hun mannen te gaan opzoeken. Doe het niet.’ Drie dagen later werd er weer een transport van 1000 mensen georganiseerd onder het motto ‘Kinderen en vrouwen volgen hun vaders en mannen’. Iedereen wou mee. Ik bleef achter met Raphael. Leopold heeft onze levens gered. Niemand kwam terug. Mijn man stierf in Dachau. Hij stond erg dicht bij onze zoon. Het was een schok voor Raphael, toen zijn vader weg moest uit Theresien.’
‘Vanaf die dag vroeg ik me af hoe ik hem zonder haat kon laten opgroeien. Want haat brengt alleen maar haat voort. Ik wou niet dat mijn jongen de rest van zijn leven zou haten. Ik heb met Raphael nooit over Theresienstadt of over de Holocaust gesproken. Natuurlijk wist hij wat er gebeurd was. Hij was als cellist erg populair in Duitsland, hij speelde er zeer veel. Hij verweet de Duitsers niets. Een paar jaar voor zijn dood heeft hij een autobiografie geschreven waarin hij me expliciet dankt dat ik hem geen haat opgelepeld heb. Nee, ik haat niet. Ik heb nooit een woord van haat tegenover het naziregime geuit. Geen woord. We komen half goed, half slecht uit de buik van onze moeder. Spinoza zegt: ‘We kiezen zelf om het goede of het slechte te doen.’ Ik lees veel, en ik ga naar de Universiteit voor de Derde Leeftijd. Op dinsdag volg ik filosofie; Spinoza is mijn favoriete filosoof. Voor hem is alles god, zijn wij god. Goed en kwaad zijn god. Ja, ook het kwaad. Ik heb geen religie nodig, maar misschien zit er wel een stukje god in alles.’
SCHOONHEID IN ALLES
Na de bevrijding keerde Alice met haar zoon terug naar Praag. ‘We trokken in bij mijn broer. Hij was getrouwd met een niet-Joodse, zij heeft hem beschermd. Na twee maanden kregen we van de Joodse gemeenschap een kleine flat toegewezen, en een beetje geld. Ik begon weer pianolessen te geven. Tot Stalin na de staatsgreep van 1948 Praag helemaal inpalmde. Ik heb anderhalf jaar onder het communistische juk geleefd. Ik verzeker je, de mensen hier in het Verenigd Koninkrijk en in de rest van Europa beseffen niet hoe kostbaar democratie is. Onder de dictatuur van het communisme waren we bang om iets te zeggen, zelfs tegen goede vrienden. Je kon niemand vertrouwen. Na Hitler en Stalin ben ik naar Israël vertrokken. Daar was er geen dag zonder spanning, maar we hadden wél democratie. Je kon er zeggen en lezen wat je wou. Je kon je kind opvoeden zoals jij wou, niet zoals zij het wilden. Democratie. U kent de negende van Beethoven met Schillers Alle Menschen werden Brüder?’ Alice Sommer neuriet het zachtjes. Dan zegt ze: ‘We leven in een slechte tijd. Een heel slechte tijd. Er is zoveel haat. Het is zelfs nog veel erger dan in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog. Maar het wordt beter. Misschien moet het eerst nog wat slechter gaan, maar dan wordt het weer beter. Want vanuit het slechte groeit het goede.’
Jarenlang stond ze aan het hoofd van het conservatorium van Jeruzalem. ‘Daar heb ik honderden leerlingen onder mijn hoede gehad. Ook veel Arabieren. Ze schrijven nu nog naar mij, van over de hele wereld. Fantastische mensen. In Israël heb ik de mooiste tijd van mijn leven beleefd.’
Op haar 84e verhuisde ze naar Londen. ‘Ik wou bij mijn zoon en mijn kleinkinderen zijn. Raphael is dood, maar een van mijn kleinkinderen leeft en werkt hier. Toekomstplannen heb ik niet meer, ik kan elk moment sterven. Als er iets gebeurt, bel ik mijn kleinzoon en in vijf minuten is hij hier. Maar ik speel nog alle dagen piano, met acht vingers – mijn twee wijsvingers willen niet meer mee. Discipline!’
Hoe kijkt Alice Herz-Sommer terug op haar leven? ‘Ik heb er een erg goed gevoel over. De vrienden van mijn generatie zijn dood, maar hun kinderen komen mij nog altijd opzoeken. Max Brod was een levenslange vriend – op de dag dat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, is hij samen met mijn zus en Felix Weltsch op de laatste trein naar Israël gestapt. Mijn leven was moeilijk, maar dat komt ook deels voort uit mijn karakter. Veel jonge Britse journalisten hebben gezeten waar jij nu zit. In het begin vroeg ik hen: “Waarom komen jullie? Wat willen jullie van mij?” “Wij willen schrijven over hoe het leven is als een mens zo oud is als u.” Ik wou daar eerst niet op ingaan, want ik wou niet dat die jonge mensen bang werden. Maar het inspireerde me. Als ze nu komen, zeg ik altijd: “De ouderdom is de mooiste periode uit ons leven.” Alleen als je zo oud bent als ik, raak je echt doordrongen van de schoonheid van het bestaan.’
MELISSA MüLLER EN REINHARD PIECHOCKI, ETUDES VAN TROOST – HET BEWOGEN LEVEN VAN EEN PRAAGSE PIANISTE, ARTEMIS & CO, AMSTERDAM, 379 BLZ., 19,95 EURO.
DOOR JAN STEVENS/foto’s honsell/das gupta