Op zondag 26 mei wordt de Gentse priester Jozef De Kesel bisschop gewijd en krijgt hij de zorg over de katholieke geloofsgemeenschappen in Brussel.
‘Ik ga wel eens graag naar Brussel, met enkele vrienden of buitenlandse bezoekers wat onbekommerd kuieren op en rond de Grote Markt, misschien iets eten ook. De sfeer bevalt me daar.’ Dat vertelde Jozef De Kesel – Jef in de omgang – nog niet zo lang geleden in een interview. Of hij dat straks nog zo anoniem en ongedwongen kan doen, is lang niet zeker. Op 20 maart benoemde paus Johannes Paulus II hem tot nieuwe hulpbisschop voor Brussel. Volgende zondag wordt hij in de Sint-Michiels- en Sint-Goedelekathedraal bisschop gewijd. Dan neemt hij de opdrachten van twee voorgangers over. Luk De Hovre en Paul Lanneau, die sinds 1982 verantwoordelijk waren voor respectievelijk het Nederlandstalige en Franstalige pastoraal in de hoofdstad en intussen de 75 voorbij, gaan met pensioen.
Anders dan verwacht, viel de keuze van Rome op een outsider. De Kesel is een geboren en getogen Oost-Vlaming. Hij werd op 17 juni 1947 in Gent als vijfde in een gezin van negen kinderen geboren, ging naar school in Eeklo en begon in 1965 zijn priesteropleiding, eerst in het seminarie van Gent, vanaf 1968 aan de Gregoriana in Rome. Op 26 augustus 1972 werd hij priester gewijd. Van 1974 tot 1980 gaf hij les aan het college te Eeklo en van 1977 tot 1980 ook aan de Sociale Hogeschool in Gent. Sinds 1983 was hij ook actief in het kerkelijk vormingswerk.
In 1977 behaalde hij de graad van doctor in de theologie op een proefschrift over de kwestie van de historische Jezus in de theologie van Rudolf Bultmann. In 1980 tot 1996 was hij professor theologie aan het seminarie van Gent en van 1989 tot 1992 tevens aan de Theologische Faculteit van de KU Leuven. Toch was het vooral zijn pastorale bekommernis en zijn inzet in het vormingswerk, die hem bekendheid gaven in en buiten het bisdom Gent. In 1984 stond hij mee aan de wieg van de eerste cursus voor de opleiding van leken als helpers bij het parochiewerk. Om de toenmalige behoudsgezinde bisschop Leonce-Albert Van Peteghem niet voor het hoofd te stoten, kreeg die cursus onderdak bij de Christelijke Werknemersorganisatie ACW, in het Groen Kruis van Aalst.
MEER DAN GEWONE OPENHEID
Zonder echt een rebel te zijn, toonde De Kesel een meer dan gewone openheid voor de kansen die het Tweede Vaticaans Concilie (1962-65) aan allerlei vernieuwingsinitiatieven te bieden had. Daarvan getuigen zijn Hoe is uw naam, waar zijt Gij te vinden (1988) en Omwille van zijn Naam, tegendraads pleidooi voor de Kerk (1993). In 1992 benoemde bisschop Arthur Luysterman hem tot bisschoppelijk vicaris, bevoegd voor de theologische en pastorale vorming en opleiding van priesters, diakens, religieuzen en leken. Vandaag ziet hij hem met lede ogen vertrekken. Naar Brussel.
Toen acht maanden geleden zijn naam in de kerkelijke geruchtenmolen plots opdook, nam De Kesel dat eerst niet au sérieux. Hij was eerder ook al als mogelijk kandidaat voor andere hogere functies getipt en het was telkens niets geworden. Het feit dat zijn oom, Leo-Karel De Kesel, hulpbisschop-emeritus van Gent, nog in leven was, leek zo’n benoeming te beletten. Geen nepotisme in de Kerk, klonk het. Die oom is op 3 augustus 2001 op 97-jarige leeftijd overleden.
Het duurde een tijdje vooraleer hij voelde dat een benoeming dit keer niet zo denkbeeldig was, geeft de nieuwe Brusselse hulpbisschop toe. De hoofdreden voor de keuze van Rome moet vooral in zijn theologische scholing en activiteiten liggen, vermoedt hij. ‘Veel mensen oordeelden kennelijk dat in het huidig debat en beleid van de Kerk mijn stem gehoord mag worden. Ik hoop tenminste dat daar de werkelijke reden ligt waarom de keuze op mij viel.’
Anders dan in de voorbije twintig jaar krijgt Brussel nu niet langer twee, maar slechts één hulpbisschop. Daar was zowat iedereen in het beleid en aan de basis het al maanden over eens. De reden ligt voor de hand. De politieke situatie en de verhouding tussen de gemeenschappen in ons land zijn de voorbije kwarteeuw aanzienlijk veranderd. Indertijd waren er voor een Vlaamse pastoraal in Brussel duidelijke garanties nodig. Nu liggen de accenten anders. Er zijn naast Vlamingen en Franstaligen verschillende anderstalige geloofsgemeenschappen bijgekomen; Italianen, Spanjaarden, Portugezen en grote groepen uit Centraal- en Oost-Europa, die in Brussel werken en leven. Dat is anders dan bijvoorbeeld in Vlaanderen, waar de meeste vreemdelingen geen christen zijn. In Brussel wonen – naast een grote groep moslims – heel wat vreemdelingen van katholieken huize. De Kerk kan en wil die gemeenschappen niet langer als marginaal beschouwen.
‘Als enige bisschop ben ik voor hen een teken van eenheid. Tegelijk sta ik garant voor pluriformiteit in de beleving van hun christen-zijn. Die nieuwe twee- of meertaligheid kan bepaalde gevoeligheden kwetsen. Ik ben Vlaming en die oorsprong kan ik niet verloochenen, maar ik wil nu wel alles doen om Brusselaar te worden en bij te dragen tot de uitbouw van zijn Kerk. In die zin is mijn opdracht grondig verschillend van die van mijn beide voorgangers.’
Het persbericht van de benoeming stelde de nieuwe hulpbisschop voor als iemand die ‘de discussie aangaat tussen Kerk, moderniteit en postmoderniteit’. Zelf wil De Kesel niet dé specialist van de postmoderniteit genoemd worden. Wel is de verhouding tussen Kerk en moderniteit of postmoderniteit iets wat hem zeer ter harte gaat. ‘Vooral omdat de Kerk vandaag dikwijls met de hedendaagse cultuur botst of worstelt. Daarvoor de schuld meteen bij de moderniteit leggen, is oneerlijk. De moderne cultuur is een cultuur, waarin godsdienst geen centrale en dominante plaats meer inneemt. Ze verschilt daarin wezenlijk van de cultuur van de Oudheid, waarin voor het christendom ook geen plaats was, maar het was toen wel een religieuze cultuur.’
Voor De Kesel ligt het enige waardevolle antwoord van christenen op die uitdaging in hun geloof in God. De opdracht van de Kerk bestaat erin, zich letterlijk geloofwaardig te maken. Wat niet wil zeggen dat ze zich zonder meer moet aanpassen of trachten ‘verloren terrein opnieuw te veroveren’. Neen, christenen moeten een eerlijk antwoord zoeken op de vraag hoe zij hun geloof in God vandaag in een seculiere cultuur kunnen beleven.
De huidige tendens om godsdienst en religie compleet tot de sfeer van het privéleven terug te dringen, vindt De Kesel onaanvaardbaar. De Kerk heeft voor hem wezenlijk een maatschappelijke functie, onder meer door haar inzet voor rechtvaardigheid en vrede. In een stad als Brussel, waar secularisatie meer dan elders zichtbaar en tastbaar is, is die opdracht tegelijk moeilijker en dwingender, stelt hij vast.
Hoewel De Kesel niet meteen ingrijpende veranderingen wil doorvoeren, nam hij in de weken tussen zijn benoeming en zijn wijding toch de tijd om enkele prioriteiten vast te leggen. Binnenkerkelijk wil hij nadruk leggen op grotere solidariteit tussen christenen. Zij hebben elkaar nodig om geloof en evangelie op een authentieke manier te beleven. Voor hem is dat stukken belangrijker dan te wrikken aan structuren of zogenaamd nieuwe strategieën uit te werken. Vandaar ook zijn bisschopsleuze: Vobiscum christianus — met u ben ik christen.
Naar buiten toe wil hij aan een positieve ingesteldheid van de Kerk tegenover de moderne cultuur werken. ‘Te veel hebben we de indruk gegeven dat het eigenlijk maar goed kan gaan met de wereld, als de Kerk er zich mee bemoeit en het voor het zeggen heeft. Een benadering van zelfverdediging of, erger nog, van veroordeling van de huidige cultuur vind ik verkeerd. Anderzijds kan de Kerk, in alle bescheidenheid, wel een waardevolle bijdrage leveren, als zij, vanuit wat zij is en zonder verlegen te zijn, gewoon zichzelf probeert te zijn en daar eerlijk voor uitkomt. Misschien houdt dat voor de Kerk wel een bekeringsproces in.’
Rik De Gendt
Voor De Kesel heeft de Kerk wezenlijk een maatschappelijke functie.