Politici sturen hoe langer hoe meer het universitair onderzoek. Dat gaat ten koste van de kwaliteit en de onafhankelijkheid van de vorser.
Kandidaat-rector Dirk Van Dyck van de Universiteit Antwerpen is een man met zicht op de zaken. Zijn onderzoeksgroep behoort op wereldniveau tot de top-drie inzake elektronenmicroscopie: ze kan zelfs enkelvoudige atomen in beeld brengen.
Het zijn mensen als Van Dyck die Vlaams minister van Wetenschappen en Technologische Innovatie Dirk Van Mechelen (VLD) tegenwoordig zo graag aan het hart drukt: wetenschappers die ondernemer worden en kennis te gelde maken om duurzame werkgelegenheid te creëren. Vier octrooien en drie spin-off bedrijfjes puurde Van Dyck (voorlopig) uit zijn vorsingswerk.
Desondanks is hij niet onverdeeld gelukkig met de manier waarop de academische wereld zijn financiering rond moet krijgen. ‘Onze universiteiten worden steeds afhankelijker van externe financieringskanalen gecontroleerd door politiek en industrie’, stelt Van Dyck vast. ‘Dat leidt tot een toename van politisering en regulering, tot betutteling en finaal demotivering van het academisch kader. De universitaire onafhankelijkheid dreigt te worden aangetast.’
In mei 2003 sloten de overheid en het bedrijfsleven een ‘innovatiepact’ af: de financiële middelen beschikbaar voor onderzoek en ontwikkeling moeten tegen 2010 opgetrokken worden tot 3 procent van het bruto nationaal product om de competitiviteit van ons land te verhogen en de werkgelegenheid op peil te houden.
‘Op zich was dat goed nieuws’, meent Van Dyck. ‘Maar het initiatief contrasteert scherp met de realiteit van vandaag. Ik noem dat de innovatieparadox. De overheid heeft, met uitzondering van het lanceren van wat goedkope slogans, nooit ernstig werk gemaakt van het innovatieproces. En de grote ondernemingen die de middelen hebben om te innoveren, verkorten hun investeringshorizon tot minder dan een jaar. Begin binnen zo’n keurslijf maar eens iets nieuws te ontwikkelen.’
Bovendien worden het opstarten van een spin-off bedrijf en het zoeken naar risicokapitaal volledig overgelaten aan de universiteit. Van Dyck schudt zo een aantal voorbeelden uit zijn mouw van veelbelovende initiatieven die niet van de grond komen omdat ze hun basisfinanciering niet rond krijgen wegens gebrek aan interesse van banken en overheidsfinanciers. Zo heeft de Universiteit Antwerpen een mooi concept van spin-off bedrijf uitgewerkt dat steunt op een sterke basiskennis in ecotoxicologie. Desondanks zijn de banken er niet voor te vinden dit mee te financieren.
EEN LACHERTJE
Vandaag krijgen alle Vlaamse universiteiten samen amper 1,3 miljoen euro van de overheid voor innovatie. ‘Een lachertje’, stelt Van Dyck, die benadrukt dat veel wetenschappers er zo over denken, maar dat slechts weinigen hun mond durven roeren uit schrik niet meer aan de bak te komen.
‘De basiswerkingstoelagen voor de universiteiten zijn al jaren te laag om de drie taken – onderwijs, onderzoek en dienstverlening – te ondersteunen’, verklaart Van Dyck. ‘Wetenschappelijk onderzoek moet bijgevolg bijna volledig via externe kanalen gefinancierd worden. Die dekken alleen additionele kosten, zoals de wedde van een bijkomend vorser en een pc. Een universiteit wordt zelden vergoed voor haar basiskennis, die dus weinig of geen inkomsten oplevert, noch voor de infrastructuur die ze ter beschikking stelt. Het zou nuttig zijn mocht in ieder financieringsluik van de overheid naast het deel dat wordt verdeeld op projectbasis, een even groot deel aan de universiteiten worden toegekend om de kennis op peil te houden en eigen accenten te leggen.’
Wat Van Dyck de ‘karwats’ van de externe financiering en van het ‘wetenschapsmanagement’ noemt, vermindert de onderzoeksvrijheid. Onderzoeksgroepen sturen hun projecten in de richting van onderwerpen die goed in de markt liggen. De rompslomp van paperassen wordt almaar omslachtiger, waardoor er steeds minder tijd overblijft voor creatief onderzoek, terwijl de slaagkansen afnemen. De laatste ronde aanvragen voor Strategisch Basisonderzoek van het Instituut voor Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen (IWT) leverde 180 dossiers op, waarvan er amper twaalf gehonoreerd konden worden. Voor de doctoraatsbeurzen van het IWT waren er dit najaar vijf keer meer kandidaten dan beschikbare mandaten.
In het buitenland krijgen de universiteiten meer steun van de overheid, ook bij het verwerven van Europese projecten. ‘Het verschil wordt zo groot dat het naar oneerlijke concurrentie neigt’, stelt Van Dyck. ‘Bij de laatste ronde Europese projecten werden in Nederland verhoudingsgewijs bijna 50 procent meer dossiers ingediend dan in Vlaanderen. En dat heeft niets te maken met de kwaliteit van onze onderzoekers. In de Scandinavische landen, waar de ondersteuning door de overheid het grootst is, verloopt het innovatieproces het best en is de werkloosheid bij jonge afgestudeerden het laagst.’
Parallel met deze evolutie worden de middelen voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek in ons land bevroren of afgebouwd. De Vlaamse overheid kwam – althans tijdelijk – terug op een beslissing om van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) een ‘intern verzelfstandigd agentschap’ te maken – een stap die paste in het hertekenen van de administratie volgens de lijnen van een beter bestuurlijk beleid.
Deze beslissing zou onder meer tot gevolg hebben gehad dat politici het hoofd van het FWO en de leden van het raadgevend comité zouden benoemen. Academici zagen hierin een nieuwe stap van de overheid om meer greep te krijgen op het wetenschappelijk onderzoek. ‘Wij voelen ons stilaan opgejaagd wild’, zegt Van Dyck. ‘Fundamenteel onderzoek komt in de verdrukking. In België kan een academisch onderzoeker alleen nog voldoende middelen verwerven als hij resultaatgericht werkt. In de menswetenschappen, bijvoorbeeld, kom je alleen nog aan de bak als je zogenaamd beleidsondersteunend werkt. Je telt hoeveel armen er zijn of hoeveel mensen een internetaansluiting hebben – dat soort dingen. Maar zo dans je natuurlijk naar de pijpen van de politiek en verhoog je je kennis niet. Op lange termijn is deze evolutie naar directe toepasbaarheid nefast. Goede ideeën ontstaan namelijk niet op bestelling. Om een Frans wetenschapsminister te citeren: elektriciteit is niet ontdekt door het verbeteren van de kaars.’
DE FALENDE STUDENT
Ook inzake onderwijs zouden de universiteiten het volgens de bevoegde minister Marleen Vanderpoorten (VLD) beter moeten doen. Ze moeten het rendement verhogen door het invoeren van ‘competentiegericht en studentgericht’ onderwijs, met als ‘worteltje’ een externe financiering voor onderwijsinnovatie die zo laag is dat de universiteiten er alleen enkele onderwijsdeskundigen mee kunnen aanwerven om de professoren uit te leggen hoe ze het beter moeten doen.
‘Men eist dat er vanalles verandert, hoewel men niet bereid is daarvoor meer omkadering of studietijd ter beschikking te stellen’, analyseert Van Dyck. ‘En men gaat er blijkbaar van uit dat ons onderwijs momenteel tekortschiet, hoewel onze studenten in alle bekende vergelijkende internationale tests uitstekend scoren. Ik heb de indruk dat onze minister zich, vanuit haar achtergrond als lerares in het secundair (niet wetenschappelijk) onderwijs, graag bij het handje laat nemen door onderwijspedagogen met vernieuwende ideeën die helaas meestal niet de toetssteen van het experiment hebben doorstaan. Elke minister wil ergens zijn of haar stempel op drukken. Maar onderwijs is niet iets waarmee zomaar geëxperimenteerd kan worden.’
Van Dyck somt een aantal vernieuwingen op die Vanderpoorten wil doorvoeren: tijdsbegroting, studiesessies in kleine groepjes, responsiecolleges enzovoort. ‘Ik ben niet tegen een kritische reflectie op het gegeven onderwijs, op het invoeren van moderne middelen en op het verleggen van het accent van passieve kennis naar vaardigheden,’ zegt Van Dyck. ‘Maar ik heb het gevoel dat men de student op een betuttelende manier in de watten wil leggen zonder dat men inziet welke immense belasting dit op de al overwerkte mensen en middelen zal leggen. Ik vind dat een student zou moeten worden klaargestoomd voor een maatschappij waarin naast kennis en vaardigheden ook ondernemingszin, zelfredzaamheid en competitiviteit belangrijk zijn.’
Een andere bedreiging voor het innovatieproces is het gebrek aan studenten die kiezen voor exacte wetenschappen. Momenteel is er geen enkel land in Europa waar minder jongeren voor een wetenschappelijke loopbaan kiezen dan België. Dat heeft volgens Van Dyck te maken met een verkeerde perceptie van de studie als moeilijk en saai bij leerlingen in het secundair onderwijs. ‘Maar in plaats van het lerarenambt aantrekkelijker te maken, ook financieel, spant de minister de kar voor het paard en wil ze het aantal uren wetenschap nog verlagen en bijeenbrengen in een cluster. Zo degradeert ze leraren wetenschappen tot algemene onderwijzers met een brede inzetbaarheid. Ik vraag mij af hoe zulke mensen onze jongeren de liefde voor het wetenschappelijke vak zullen bijbrengen.’
Deze ingrepen zullen het aanvangsniveau van de student op de universiteit verlagen. De volgende stap die de universiteit in dat geval te wachten staat, is het diaboliseren van de falende student. De slaagcijfers zullen omhoog moeten, wat alleen kan door het verlagen van de normen. Van Dyck: ‘Ook hier hebben de universiteiten de plicht, in het belang van de studenten en de gemeenschap, hun kwaliteit te handhaven of zelfs te verhogen, tegen elke vorm van externe druk in.’
Dirk Draulans
‘De overheid heeft nooit werk gemaakt van innovatie, tenzij door het lanceren van slogans.’