Jos Baudewijn maakt nu radio in een ander universum, maar tijdens zijn tijd op aarde vertelde hij graag deze anekdote: ‘Ooit moest ik in Limburg een avond animeren die uitsluitend werd bijgewoond door hoge meneren. Mark Eyskens was er ook. De sfeer was stijf en ongezellig. Op een bepaald moment kwam Eyskens naar me toe: “Draai Juul Kabas!” “Durf ik niet.” “Draai Kabas, verdorie!” Ten slotte heb ik het toch maar gedaan. Zestien keer heb ik Kabas gedraaid! De zaal stond op haar kop. Baronnen en grootindustriëlen schreeuwden: “Ze noemen mij de Juul Kabas / Omda ’k ga werken met een basas.”’ Dat was geen toeval. Juul Kabas was een fenomeen in het Vlaanderen van de vroege jaren zeventig. Hij verkocht hier meer singles van Ze noemen mij de Juul Kabas dan The Beatles van Let It Be. Of Creedence Clearwater Revival van Who’ll Stop the Rain.
Ik sta liefst met mijn voeten op de grond. Hoe hoger je staat, hoe eenzamer je bent.
Kabas symboliseerde de gemiddelde Vlaming uit die dagen: de underdog met een pint en een braaf gevoel voor humor. Zelfs hoge pieten konden zich daarin herkennen.
Raad van Bobbejaan
Juliaan Rafaël Deckx werd geboren aan het einde van de oorlog. ‘Van Retie zen ik, dat meugde weten’, zong hij. Na zijn dood, beloofde hij in dat nummer, zou hij terugkeren naar het Kempische dorp waar hij opgegroeid was in een gezin met zeven kinderen. Zijn moeder was huisvrouw, zijn vader werkte in een melkerij. ‘Van hem heb ik mijn kuren geërfd’, zei hij weleens.
De jonge Juul wilde bouwkundig tekenaar worden. Toen hij goede punten haalde op de vakschool, mocht hij van zijn moeder een gitaar kopen. Zij dacht aan een goedkope akoestische. Hij wees in de winkel meteen de duurste elektrische aan.
Juul kreeg zijn zin en fietste wat later met de gitaar op de rug door de Kempen. Hij speelde in groepjes als The White Stars en The Ruby’s. Altijd samen met zijn grote broer Marc Dex ‘die alles zoveel beter kon’ dan hij. Behalve grappen vertellen tussen de nummers.
Ook in de zaal van Bobbejaanland lachte het publiek luid. ‘Je doet dat goed’, oordeelde Bobbejaan zelf. ‘Maar je moet jezelf Juleke van Retie noemen.’ Een commandant uit het leger, Karel Van Herck, had nog een beter idee: ‘Noem jezelf Jules Kabas.’ Naar Jef Kabas, een volksfiguur uit het Pajottenland. Samen met de commandant, een legende uit de belpop, schreef hij zijn eerste tekst. Ze noemen mij de Juul Kabas werd een grote hit.
Elke Vlaamse kermis wilde Juul Kabas, maar die had één probleem: hij had maar één song. Twee eigenlijk, want de single had ook nog een b-kant. Dus pende hij een repertoire bijeen over spek en eieren, bier en Lucien Van Impe.
Toen de Rode Duivels naar Mexico gingen, klonk het: Jean-Marie, Belgica ra ra ra. En toen Beerschot tegen de degradatie vocht, maakte hij een paar uitlachsongs: Wij zijn de mannekes van het Kiel en Vooruit naa Beerschot. ‘Va, wanneer heeft den Beerschot nog eens een goal gemaakt? Dat weet ik niet meer hoor, manneke, dat moet je aan je grootvader vragen.’
De Beerschotsupporters waren ziedend en ontvoerden de populaire zanger op de markt van Retie. Ze eisten dat Kabas zich zou verontschuldigen en een loflied zou maken over de mauve-witte club. Acht dagen hielden ze hem gevangen.
Het publiek trapte erin, de kranten ook, zelfs de politie twijfelde. Maar het was allemaal een gigantische media-stunt van zijn platenbaas Louis van Rymenant. Dat loflied, Den Beerschot is de ploeg van ’t jaar, kwam er en wéér scoorde Juul Kabas.
Troubadour in Tenerife
Maar zijn grootste kraker was ’t Zijn zotten die werken uit 1979. Het was een nummer van Stafke Fabri, maar Juul Kabas maakte het legendarisch. Zelf wilde hij het op den duur niet meer opvoeren – bang dat hij werklozen zou kwetsen of dat het tot een politieke discussie zou leiden, ook dat was Juul Kabas.
‘Ik heb altijd van en voor het werkvolk gezongen’, zei hij in zijn biografie. ‘Ik ben maar een gewone jongen. Geen teksten over onmogelijke liefdes of glitter. Ik sta liefst met mijn voeten op de grond. Want hoe hoger je staat, hoe eenzamer je bent.’
Nadat hij in 1994 zijn taverne ’t Lindenhof achter de kerk van Retie verkocht had, bleef hij dromen van een nieuwe grote hit. Intussen trad hij op in Tenerife, op seniorenfestivals en in de luwte van bejaardentehuizen, maar dat deerde hem niet. ‘Ik ben zo geren troubadour’, zong hij overal.
Muzikant Mauro Pawlowski noemde zijn werk een paar jaar geleden in zijn column in Humo ‘onderschat’. ‘Juul Kabas heeft voor iedere gelegenheid wel een als feestkraker vermomd commentaar op het sociale leven, zoals ‘k Hem genen tijd (werken versus vrijheid) of Doe de voordeur maar op slot (pintelieren versus het huwelijk). Omdat ik zelf weleens als een amateuristische Lomax op zoek ga naar verborgen lokale klanken, ontdekte ik onlangs nog een aanstekelijk singeltje van de heer Kabas: Zeever! (sic) Onder uptempobegeleiding van een showorkest gaat het van “Zever, grote dikke zever/ Amai, wat een groot lawaai”. Best wel een accurate beschrijving van driehonderdduizend jaar mensheid, vrees ik.’
Vorige week verliet Juul Kabas dit tranendal na een hartaderbreuk. Maar van Retie blijft hij.