Met Une cité si ardente… Les Juifs de Liège sous l’Occupation (1940-1944) voegt Thierry Rozenblum een donkere bladzijde toe aan de geschiedenis van de Jodenvervolging in België. Ook in Luik, de officiële hoofdstad van het verzet in ons land, werkten de stadsdiensten ijverig mee aan de uitvoering van de Jodenwetten van de nazi’s.
Net zoals de overige Belgische overheden hebben ook Luikse gezagsdragers en ambtenaren tijdens de Tweede Wereldoorlog weinig gedaan om hun Joodse medeburgers tegen de Duitse bezetter te beschermen. De Luikse casus, tot dusver een vrijwel blinde vlek in de nationale geschiedschrijving, werd zorgvuldig onder de loep genomen door autodidact Thierry Rozenblum. Hij werd in zijn opzoekwerk geholpen door Maxime Steinberg, de peetvader van het onderzoek naar de Jodenvervolging in België. ‘Ik ben geen historicus van opleiding,’ vertelt Rozenblum, ‘maar Maxime Steinberg heeft me het vak geleerd.’
Rozenblum werkte tien jaar aan zijn indrukwekkende studie. Dat resulteerde in een fraai uitgegeven boek met veel historisch beeldmateriaal. Op de bijbehorende dvd staat een persoonlijke levensbeschrijving van elk van de 2560 Joden die bij het begin van de oorlog in Luik verbleven. Een monnikenwerk en een van de redenen waarom Rozenblum zo lang over zijn onderzoek heeft gedaan. Van de Luikse Joden werden er, aldus Rozenblum, 823 gedeporteerd – 728 van hen zijn nooit teruggekeerd.
Zijn er parallellen te trekken met de oorlogssituatie in Antwerpen? Ja en nee. Ja, want ook voor de Luikse stadsdiensten stonden de veelal buitenlandse Joodse inwoners niet hoog op de agenda. Nee, omdat Antwerpen binnen België toch een geval apart vormt, met aanzienlijk meer ideologische collaboratie en een veel hoger percentage gedeporteerde Joden. In Antwerpen werd 65 procent van de Joodse gemeenschap het slachtoffer van de Endlösung, in Brussel 37 procent, en in Luik 35 procent.
Luik heeft zijn reputatie als verzetsbastion dus ook niet helemaal gestolen. In de vurige stede werden door het georganiseerde verzet, de kerk en particulieren heel wat Joden van de concentratie- en vernietigingskampen gered. Zo overleefde 81 procent van de Joodse kinderen uit Luik de oorlog. Maar Luik was tegelijk ook heel vurig – si ardente – als het ging om het opvolgen van Duitse bevelen. Onder het politieke gezag van de socialistische burgemeester Joseph Bologne, verzetsheld en na de oorlog vooraanstaand wallingant, werkten Luikse ambtenaren en magistraten bijna blindelings mee aan de uitvoering van de anti-Joodse ordonnanties van de nazi’s, en zodoende aan Hitlers plannen tot volledige uitroeiing van de Joden in Europa. Na het verschijnen van het boek bood de huidige burgemeester van Luik, Willy Demeyer (PS), de Joodse gemeenschap namens de stad zijn excuses aan.
Ook de Luikse stadsdiensten pasten zonder aarzelen de anti-Joodse verordeningen van de Duitsers toe, zoals het inschrijven van op Luiks grondgebied verblijvende Joden in een Jodenregister.
Thierry Rozenblum: Dat registreren is een cruciale stap in de Jodenvervolging in België. Zodra de Joden in een register waren ingeschreven, konden de Duitsers hen opsporen – tenzij ze onderdoken. Het register was de sleutel die al de rest mogelijk maakte: de gedwongen tewerkstelling en, onder dat voorwendsel, de massale deportatie van in België verblijvende Joden naar Noord-Frankrijk en naar de concentratie- en vernietigingskampen in het oosten.
In de eerste jaren van de bezetting verliepen alle contacten tussen de Joden en de Duitsers via de Belgische administratie. Neem nu het Luikse arbeidsbureau, dat in handen was van rexisten. De verhouding tussen het arbeidsbureau en het socialistische stadsbestuur van Luik was om die reden trouwens rotslecht. Maar toen de gedwongen tewerkstelling begon, moesten de Joden zich uitgerekend bij dat kantoor aanmelden.
Luik werd tot 1942 bestuurd door de socialist en latere verzetsheld Joseph Bologne. En toch gehoorzaamden zijn diensten haast blindelings de bezetter.
Rozenblum: Het geval Joseph Bologne is interessant. Hij was bepaald geen volgzaam burgemeester en al helemaal geen ideologische collaborateur. Hij zou zich meermaals beroepen op de Belgische grondwet of op internationale verdragen om maatregelen van de Duitse autoriteiten naast zich neer te leggen. Zo verzette Bologne zich met hand en tand tegen de fusie van een aantal gemeenten tot Groot-Luik. Om die reden werd hij in 1942 uiteindelijk door de Duitsers uit zijn ambt ontzet en vervangen door een rexist.
Waarom heeft die man, die bekendstond als een dwarsligger en een overtuigd patriot, nooit tegen de Duitse anti-Jodenwetten geprotesteerd? Hij en zijn diensten deden zelfs meer dan wat van hen verwacht werd. Nog vóór de Duitsers hem erom vroegen, gaf Bologne uit eigen beweging de namen van de geregistreerde Joden door. Ik vond in het register van Luik ook een fiche van mijn grootvader, die toen dertien was. Terwijl de Duitse ordonnantie alleen Joden vanaf vijftien jaar gold.
Slechts één keer heeft Bologne in die jaren voorbehoud gemaakt bij een anti-Joodse verordening, namelijk toen de Duitsers hem belastten met het uitreiken van de davidster aan de Joodse bevolking. Bologne had daar moeite mee. In navolging van Jules Coelst, zijn katholieke ambtgenoot in Brussel, vroeg Bologne of de Duitsers die maatregel in Luik voor eigen rekening konden nemen. Dat was zijn énige reactie in twee jaar tijd. Waarom? Ik heb er geen antwoord op.
Net zoals in de rest van België had de overgrote meerderheid van de Joden in Luik niet de Belgische nationaliteit. Het waren recente immigranten uit Duitsland en Oost-Europa. De buitenlandse Joden waren voor de Belgische overheden in elk geval geen prioriteit. Door op sommige vlakken met het militaire bestuur mee te werken, hoopte men de controle over de eigen instellingen te kunnen behouden. Maar op die manier hebben Belgische ambtenaren en oorlogsburgemeesters hun medewerking verleend aan het ten uitvoer brengen van de shoah.
Kon een oorlogsburgemeester zich wel verzetten tegen het Duitse militaire bevel?
Rozenblum: Jazeker, en Joseph Bologne bewees dat in andere domeinen. Menigmaal heeft hij de Duitsers gezegd: ik doe het niet. Het mooiste voorbeeld blijft zijn halsstarrige verzet tegen een Groot-Luik. Bovendien liepen weigerachtige oorlogsburgemeesters geen enkel fysiek gevaar. Ze kregen een standje of werden in het ergste geval aan de kant geschoven.
Maar bij het begin van de bezetting kon men niet vermoeden waartoe de door de Duitsers opgedragen administratieve handelingen uiteindelijk zouden leiden?
Rozenblum: Dat is zo. Maar in België is het grondwettelijk verboden volkstellingen te houden op basis van politieke of religieuze kenmerken en dus personen als Jood te identificeren. Dat moesten degenen die daaraan meewerkten wel beseffen. En ook het doorspelen van namenlijsten aan het Duitse militaire bestuur, de vijand, is strafbaar volgens de Belgische wet. Op grond daarvan had men na de oorlog trouwens alle Belgische oorlogsburgemeesters voor de rechter kunnen slepen. Wat niet is gebeurd.
Ook bij de bevolking maakte de Jodenpolitiek van de Duitsers nauwelijks protest los.
Rozenblum: Antisemitisme was in Luik een vrij marginaal verschijnsel, maar er bestond wel grote onverschilligheid tegenover het lot van de Joden. Ik ben tijdens mijn onderzoek nergens op protestmanifestaties gestoten of op andere uitdrukkingen van solidariteit tijdens de eerste jaren van de bezetting. Het ging natuurlijk ook om weinig zichtbare maatregelen. Het waren hoofdzakelijk administratieve handelingen. Bovendien had de bevolking van Luik op dat moment andere zorgen, en waarschijnlijk ook een gebrek aan informatie.
De Duitse ordonnanties leidden er al snel toe dat Joden niet meer aan het publieke leven mochten deelnemen. Kwam er toen ook geen reactie?
Rozenblum: De uitsluiting van Joodse kinderen uit de scholen veroorzaakte nauwelijks ophef. Het beroepsverbod voor Joden met vrije beroepen evenmin. Er waren op dat moment trouwens geen Joodse advocaten in Luik, en maar een paar dokters. Ook bij de stad werkten er haast geen Joden. Al die maatregelen maakten bij de bevolking dus nauwelijks reactie los.
Dat veranderde toen het dragen van de davidster verplicht werd gemaakt. Juni 1942, een maand voor het begin van de deportaties. Ik heb briefwisseling teruggevonden tussen stadsambtenaren. Eén diensthoofd schreef een ander diensthoofd dat de stad waarschijnlijk de gele sterren zou moeten uitreiken, en hoe dat dan zou moeten gebeuren? En hij voegde daaraan toe: als we daartoe gedwongen worden, zullen we waakzaam moeten zijn want er gaan geruchten dat ook niet-Joden zich zullen aanmelden, uit protest. Ook de verzetskrant Churchill Gazette deed in die dagen een oproep in die zin. De Jodenster was dus een eye-opener. Een register aanleggen, tot daar aan toe, maar Joden een merkteken geven, dat schudde de Luikse bevolking wakker.
Vanaf 1942 zouden ook de Joodse bestuurders van de Vereniging van Joden in België (VJB), waarbij alle Joden zich moesten aansluiten, de nazi’s helpen met de organisatie van de deportatie van de Joden, onder het mom van de gedwongen tewerkstelling in het oosten.
Rozenblum: De VJB was een door de Duitsers in het leven geroepen ambtelijke machine. Maar ook hier geldt dat men in 1942 niet wist waaraan men meewerkte. Sommige Joden hoopten ook door bij de VJB te werken te kunnen ontsnappen aan de gedwongen tewerkstelling – ten onrechte.
Maar inderdaad, ook de VJB heeft Joden op fiches gezet en die informatie doorgegeven aan de Duitsers. Nog dramatischer is dat de VJB de oproepingsbevelen voor het oosten bestelde. Met de woorden van Maxime Steinberg: het waren postbeambten, maar dan van de Endlösung.
Op die manier werden de Joden in de val gelokt. Om te beginnen door de Belgische overheden, die de Duitse ordonnanties een vorm van wettelijkheid verleenden. En nadien door hun eigen Joodse administratie, die ongewild rugdekking gaf aan die Duitse ordonnanties, door alles zo goed mogelijk te begeleiden. Als we een beetje meewerken en voor het overige een hoge rug opzetten, overleven we het wel, dacht men aanvankelijk bij de VJB. Die tragische vergissing is een open wonde gebleven – een kwestie waarmee de Joodse gemeenschap nooit in het reine is gekomen.
U laat in uw boek ook zien dat de Joden van Luik, zelfs zonder precies te weten wat hen boven het hoofd hing, zich niet zomaar naar de slachtbank lieten leiden.
Rozenblum: De eerste twee jaar van de bezetting werd door middel van achttien speciale wetten een soort getto zonder muren tot stand gebracht. Het politieke, sociale en economische leven van de Joden in België werd tot nul gereduceerd. In de zomer van 1942 kwam de grote kentering met het begin van de deportaties via de Dossinkazerne in Mechelen.
De Duitsers wilden die deportaties in alle rust doen plaatsvinden. Anton Burger, een door Adolf Eichmann naar Brussel gestuurde SS’er, zei bij het begin van deportaties tegen de mensen van de VJB: ik heb 10.000 Joden nodig voor werk in het oosten. Ik raad jullie aan deze operatie rustig te laten verlopen, anders moet ik mijn toevlucht nemen tot methodes die in het oosten hun doelmatigheid bewezen hebben.
Uit Luik vertrok eerst een groep naar Noord-Frankrijk. Daar hield het Luikse arbeidsbureau zich mee bezig. Tegelijk startten ook via Mechelen de deportaties naar Auschwitz, voorgesteld als gedwongen tewerkstelling in het oosten. Daarvoor sommeerde de Luikse VJB de personen in kwestie naar haar kantoren, waar ze hen een oproepingsbevel overhandigde. Er vertrok één konvooi per week. Voor het eerste konvooi meldden vijfenzestig Luikse Joden met een Arbeitseinsatzbefehl zich aan, onder wie mijn tante. Voor het tweede konvooi waren dat er vijftien, en voor het derde konvooi nog één. Na minder dan drie weken beantwoordden de Joden de oproepen dus niet meer! Het verhaal dat de Joden als schapen naar de slachtbank gingen, berust op niets. Zelfs zonder precies te weten welke gruwel het oosten inhield, verkozen ze geen gevolg meer te geven aan de oproepingsbrieven.
Waar gingen ze dan naartoe? Bleven ze gewoon in hun huizen?
Rozenblum: De meerderheid van de Joden was niet politiek actief. Ze zaten dus ook niet in het verzet. Onderduiken is bovendien een zware beslissing. Je moet afstand doen van je bezittingen, je wordt gescheiden van je familie. Daar ga je niet licht over, en het veronderstelt een hele logistiek. De eerste weken van de deportatie bleven heel wat Joden dan ook gewoon in hun huizen. Daarom gooiden de Duitsers het roer om en gingen ze over tot arrestaties thuis. In eerste instantie gold dat alleen degenen die hun oproep genegeerd hadden. Er zijn getuigenissen van Joden uit Luik die zagen hoe hun buurman werd meegenomen, terwijl zij ongemoeid werden gelaten. Daar kwam verandering in met de grote razzia van 24 september 1942. Een klopjacht, waarbij de Duitsers buurten en straten afsloten en huis na huis doorzochten. Alle gevonden Joden werden aangehouden en op transport gezet.
In augustus, september en oktober 1942 werden de meeste arrestaties verricht, meer dan in de twee volgende jaren. Paradoxaal genoeg zijn in het collectieve geheugen vooral de toen actieve Jodenjagers, de plaatselijke helpers van de SS, blijven hangen. Maar in Luik was dat een kleine groep, die slechts marginale resultaten boekte in vergelijking met de aanhoudingen die in de eerste drie maanden van de deportatie op basis van het Jodenregister werden verricht.
Na 24 september zijn veel Joden in Luik ondergedoken, met de hulp van gewone Luikenaars en van katholieke instellingen in de streek. Ook het verzet begon zich te organiseren en hielp Joden in de clandesti-niteit te verdwijnen. En zelfs de stadsdiensten lieten zich niet onbetuigd. Dat is de pijnlijke paradox van de Luikse ambtenarij: dezelfde diensten die zonder dralen Duitse bevelen uitvoerden, gingen nu op risico van eigen leven nieuwe identiteitsdocumenten voor Joden vervaardigen.
De collaborateurs die in Luik Joden verklikten aan de Duitsers, werden op de eerste plaats gedreven door geldgewin, schrijft u.
Rozenblum: Dat was voor mij een verrassing. Ik dacht dat ik politiek geëngageerde mensen zou aantreffen. Dat zou hun gedrag niet rechtvaardigen, maar wel begrijpelijker maken: ze handelden conform hun ideologie. Maar zelfs Pierre Telgmann, de meest beruchte SS-handlanger in Luik, had weliswaar een beetje wortels in extreemrechts, maar was niet echt politiek actief. Het zijn opportunisten, sukkels die vooral handelen uit winstbejag. Je kreeg een premie van 100 frank per Jood en ook een stuk van zijn bezittingen, want na de arrestatie werden hun huizen leeggeroofd.
Zijn de Luikse collaborateurs voldoende gestraft na de oorlog?
Rozenblum: Neen. Er zijn een paar veroordelingen geweest, maar de meeste collaborateurs werden al in de jaren zeventig gerehabiliteerd. Telgmann, die Duitse roots had, moest een korte gevangenisstraf in België uitzitten en is nadien naar Duitsland uitgewezen. Uiteindelijk kwamen ze allemaal goed weg. Notoire uitzondering zijn de ambtenaren van het Luikse arbeidsbureau. Daar heeft het gerecht wel ernstig werk verricht. Op zijn minst een van de verantwoordelijken is na de oorlog gefusilleerd vanwege zijn houding tegenover de Joden. Maar een diepgaand onderzoek naar burgemeester Bologne kwam er niet. Bologne kwam pas in de nesten toen de communisten hem aanklaagden. Bologne had namelijk een lijst met namen van Luikse communisten aan de Duitsers gegeven. De rechter zou uiteindelijk afzien van strafvervolging. En toen men Bologne tijdens het proces terloops toch vroeg naar het Jodenregister, antwoordde hij dat hij zich daartegen had verzet en nooit lijsten heeft doorgespeeld. Hij ontkende alles. Dat in combinatie met zijn weigering om de Jodenster uit te reiken, maakte hem na de oorlog welhaast tot een verzetsheld. Er is met andere woorden na de oorlog geen gerechtigheid geschied voor de slachtoffers van de Jodenvervolging in Luik.
THIERRY ROZENBLUM, UNE CITé SI ARDENTE… LES JUIFS DE LIèGE SOUS L’OCCUPATION (1940-1944), UITGEVERIJ LUC PIRE, 238 BLZ., ISBN 978 2 507 00476 7.
DOOR HAN RENARD
‘De collaborateurs waren opportunisten, sukkels die handelden uit winstbejag. Je kreeg een premie van 100 frank per Jood en een stuk van zijn bezittingen.’