De Israëlische ambassadeur in Zweden probeert een kunstwerk te vernielen omdat het in zijn ogen een Palestijnse terroriste verheerlijkt. In Israël worden ‘lastige’ kunstenaars tegengewerkt, tot zelfcensuur aangespoord of simpelweg op een zwarte lijst gezet. In een door terreur getekende samenleving, zo blijkt, is haast geen ruimte meer voor zelfkritiek.

‘We hebben ontzettend veel reacties gekregen op ons werk’, zegt Dror Feiler, nog steeds verbaasd, aan de telefoon. ‘Wij hadden dit nooit verwacht.’

Het installatiekunstwerk van het Israëlisch-Zweedse kunstenaarsechtpaar Dror Feiler en Gunilla Skold, Sneeuwwitje en de waanzin van de waarheid, maakte deel uit van de tentoonstelling ‘Making Differences’ in het Historisch Museum van de Zweedse hoofdstad Stockholm. Toen de Israëlische ambassadeur, Zvi Mazel, in een Zweedse krant las over de installatie, concludeerde hij dat het geen kunst was. ‘Het was afschuwelijk en vertolkte de haat tegen de Israëlische bevolking. Het was een belediging van de slachtoffers van terreuraanslagen’, vertelde hij later aan de Israëlische televisie. Mazel verzocht de museumdirectie om het kunstwerk te verwijderen, maar toen die weigerde, kwam de ambassadeur zelf in actie.

Hij verscheen op de tentoonstelling, trok de stekkers van de spots die op de installatie gericht waren uit het stopcontact en gooide een van de lampen op het kunstwerk. Het incident veroorzaakte een politieke rel, vooral nadat de Israëlische premier Ariel Sharon openlijk zijn steun had betuigd aan Mazel en op zijn beurt de Zweedse autoriteiten om verwijdering van het kunstwerk uit het museum verzocht.

‘Gunilla en ik zijn erg geschrokken van de reactie van Mazel en sommige andere Israëliërs. De ambassadeur heeft niets van het kunstwerk begrepen. Het is nooit onze bedoeling geweest om terreurslachtoffers te kwetsen en terroristen te prijzen. Integendeel. Israël is het land van mijn ouders, mijn familie. We wilden laten zien dat je de vicieuze cirkel van geweld alleen kunt stoppen als je begrijpt welke factoren het individu tot het geweld aanzetten’, vertelt Dror Feiler. Hij en zijn vrouw hebben de afgelopen weken vele dreigbrieven en -telefoontjes gekregen. Dror heeft nu 24 uur per dag de bescherming van een bodyguard.

‘Het ergst was de reactie van terreurslachtoffers en nabestaanden van slachtoffers. Zij belden Gunilla en vertelden over hun pijn en trauma’s en dat ons werk hen diep heeft gekwetst en hun verdriet alleen maar heeft verergerd. Na deze gesprekken heeft Gunilla haar koffers gepakt en is naar het noorden van Zweden vertrokken. Ze kan er nog niet over praten. Ze zei dat dit nooit haar bedoeling is geweest’, zucht Feiler.

Wat voor kunstwerk is Sneeuwwitje en de waanzin van de waarheid nu precies, dat het zo’n opschudding heeft veroorzaakt?

Een speelgoedbootje dobbert in een vijver met rode verf. Het rood steekt fel af tegen de witte sneeuw op de binnenplaats van het museum. Het heeft gevroren en de rode verf hangt in dikke klonters tegen de kant aan. Op het bootje prijkt als een soort zeil het witte gezicht met rood aangezette lippen van Hanadi Jaradat, een Palestijnse advocate, die zichzelf in oktober vorig jaar opblies in restaurant ‘Maxim’ in Haifa en daarbij twintig mensen doodde. Voor de installatie ligt een plaat die verwijst naar het dodental. Op de achtergrond klinkt Bachs Cantate 199, Mein Herz schwimmt im Blut: ‘Mijn hart zwemt in bloed, want het bloed voor mijn zonden in Gods heilige ogen maakt mij een monster.’

In de begeleidende tekst bij de uitnodiging voor de tentoonstelling wordt de installatie uitgelegd aan de hand van citaten uit het sprookje Sneeuwwitje:

Er was eens in het midden van de winter

voor de doden op de twaalfde juni; haar broer, haar neef

(…)

‘Ja’, zei Sneeuwwitje snikkend. ‘Met mijn ganse hart’.

Zij huilde bitter en zei: ‘Als onze natie haar droom niet kan verwezenlijken en wij niet in vrede en waardig kunnen leven, laat de wereld dan uitgewist zijn.’

Vlucht, arm kind!

In het geheim kwam zij naar Israël. Liep een restaurant in Haifa binnen, schoot de bewaker dood en blies zichzelf op en vermoordde 19 onschuldige burgers.

(…)

En het rood stond prachtig op het wit.

Kunnen Dror Feiler en zijn vrouw zich de reactie van de ambassadeur en de vele anderen voorstellen? Feiler begrijpt dat het onderwerp voor velen heel pijnlijk en schokkend is. Maar de uitleg van de ambassadeur en zijn reactie vindt hij onverklaarbaar. ‘Als wij het gezicht van Arik (Ariel) Sharon op het bootje hadden geplakt in plaats van dat van Jaradat, dan had toch niemand getwijfeld aan de bedoeling? Dan was dat toch geen verheerlijking van Sharon?’

ENFANT TERRIBLE

Dror Feiler (52) geboren en getogen in Israël maar nu met de Zweedse nationaliteit, bekend jazzmusicus en componist, wordt door Israëlische vrienden en collega’s beschreven als ‘enfant terrible’.

Hij was een van de eerste Refusniks (dienstweigeraars) toen hij in 1970 weigerde om dienst te doen in de Gazastrook. Twintig jaar later veroorzaakte hij grote opschudding met zijn concert ‘Intifada’, waarbij hij gedeelten uit het Palestijnse volkslied vertolkte. Verschillende concertbezoekers verlieten de zaal, anderen zegden hun theaterabonnement op.

Feiler is momenteel in Zweden politiek zeer actief. Hij is de voorzitter van Jews for Israeli Palestinian Peace (JIPF), een groep die sinds 1982 Joodse activisten tegen de bezetting verenigt en actief samenwerkt met Palestijnse organisaties.

Heeft Feiler met het kunstwerk bereikt wat hij wilde bereiken? Het is even stil aan de andere kant van de lijn. ‘Als je bedoelt dat het werk veel aandacht krijgt, ja, natuurlijk ben ik daar blij om. Maar belangrijker voor mij is, dat de mensen ineens praten over vrijheid van expressie, democratie en het Israëlisch-Palestijnse conflict. Het kunstwerk heeft een nieuwe discussie op gang gebracht. Aan de andere kant is het heel jammer, dat de ambassadeur zo’n stempel op het werk heeft gedrukt. Zijn uitleg maakt, dat mensen niet meer onbevooroordeeld naar de installatie kijken.’

Dus Sneeuwwitje is meer een politiek statement dan kunst? Feiler verwijst naar een citaat van de Franse schrijver Stendhal: Politiek in een werk van verbeelding is als een pistoolschot tijdens een concert; het is luid en rauw, maar het kan niet genegeerd worden.

Ook Chiam Maor (53) weet wat het betekent om een pistoolschot te zijn. Dertig jaar geleden veroorzaakte zijn installatie Mythen die vervagen zoveel discussie en opschudding, dat de kibboets waar hij samen met zijn vrouw Tsirta en hun vijf kinderen woonde, hem uit de gemeenschap wilde zetten. Zijn werk liet de discrepantie zien tussen de Israëlische ideologie en de naakte werkelijkheid van de massa. Maor hield het Israëlische publiek een spiegel voor.

Vandaag is Maor een bekend kunstenaar, kunstcriticus, curator en hoofdredacteur van het kunsttijdschrift Studio. Vanachter zijn tekentafel in zijn kibboetshuisje kijkt hij terug op een leven vol spanning en tegenstellingen. Vaak heeft hij als eenling tegenover de massa gestaan. In dat licht ziet Maor ook de gewraakte installatie van Feiler en Skold. Al vindt hij het kunstwerk zelf niet erg interessant, omdat het clichéachtige elementen uit een sprookje gebruikt. ‘Dat hebben we al eens bij andere Israëlische kunstenaars gezien, het is déjà vu.’

Toch bevat de installatie een duidelijke boodschap, die overigens niet schokkend of uitdagend is. Het enige provocatieve element in het incident is volgens Maor het gedrag van de ambassadeur zelf. Hij verwijst naar de veldtheorie van de Franse socioloog Jean-Pierre Bourdieu. ‘In een samenleving heeft iedere groep zijn eigen veld waarin een bepaald spel gespeeld wordt en waarin bepaalde spelregels – de canon – gelden. Zo is er dus een veld voor de kunst, een veld voor religie en weer een ander veld voor de politiek, met heel verschillende spelers en spelregels. Als een politicus het veld van de kunst binnentreedt en gaat bepalen wat kunst is en dus wat de spelregels zijn, overtreedt hij alle regels van dat veld. Het is een conflict tussen twee werelden. En dat is nu juist wat er in Zweden is gebeurd. Als politici gaan bepalen wat kunst is en kunstenaars politiek bedrijven, dan is dat bedreigend voor de kunst.’

TEL AVIV

David Reeb (51) staat voor een nog wit canvas in zijn atelier en tekent de contouren van zijn nieuwe schilderij. Zijn decor bestaat uit onverschillig tegen de muur geplaatste doeken, kasten met gerubriceerde schilderijen en op de grond witte lakens met potten verf en kwasten.

Op de achtergrond klinkt de radio met het nieuws van tien uur. Een Pales- tijns zelfmoordcommando heeft zichzelf die ochtend opgeblazen in een bus in Jeruzalem. Er zijn acht doden en vele gewonden.

David kijkt even op van zijn werk en zucht: ‘Deze terreuraanval leidt weer tot nieuw geweld en staat de oplossing van het conflict in de weg. Ik voel mij persoonlijk betrokken. Ik geloof dat Palestijnen onze broeders en zusters zijn en als wij hen aanvallen, raken we zelf gewond, net zo goed als zij door deze actie van vanochtend geraakt worden.’

Door het raam achter hem zie je de daken van Tel Aviv, Reebs woonplaats. De stemming van de eens zo bruisende stad aan de Middellandse Zee is bedrukt. De drukke stadscafés en disco’s worden nu door veiligheidsbeambten bewaakt en de bewoners zijn voorzichtiger geworden.

Reeb lijdt als kunstenaar niet onder de huidige politieke situatie. Integendeel, zij vormt juist de brandstof voor zijn inspiratie, de bouwstof voor zijn werk.

Enkele maanden na de bloedige aanslag op de bekende discotheek Dolfinarium in Tel Aviv, verfde Reeb het strand voor de discotheek vuurrood ter nagedachtenis van de 21 jongeren die bij de aanslag waren gedood.

David Reeb praat met zachte stem, weegt elk woord zorgvuldig af. ‘Alles went. De mens heeft een heel flexibele geest en kan zich kennelijk aanpassen. Jaren geleden ontmoette ik in San Francisco een Israëlische diplomaat, die vol vuur beweerde dat hij ontslag zou nemen als Arik Sharon aan de macht kwam. Vandaag is deze man de internationale woordvoerder van het kabinet-Sharon.’

David is Zabar – geboren en getogen in Israël – en voelt zich Israëliër: ‘Praktisch gezien ondersteun ik de Joodse staat. Ik woon in Israël, ik werk hier, betaal belastingen en oefen mijn stemrecht uit. Maar ik maak me tegenwoordig woedend over het overheidsbeleid waarbij groepen mensen stelselmatig worden gediscrimineerd op grond van etniciteit of religie.’

En die woede blijkt ook uit zijn werk. Reeb trekt een aantal schilderijen uit de kast. Taferelen van gepantserde tanks, soldaten bij checkpoints en groepjes Palestijnse kinderen met opgeheven armen. Reeb gebruikte als basis voor zijn kunst de foto’s van de bekende fotograaf Miki Kratsman.

Probeert Reeb zijn werk een politieke boodschap mee te geven?

‘Kunst en politiek zijn een contradictio in terminis. Een kunstenaar die politiek bedrijft, vermoordt zijn kunst. Maar de politieke situatie is een deel van onze werkelijkheid’, zegt Reeb. ‘Je kunt je ogen er niet voor sluiten. Ik ben geen politicus. Ik ben een kunstenaar die de werkelijkheid probeert weer te geven. Dat laatste lukt niet: ik ben nooit tevreden over mijn werk omdat de realiteit altijd veel mooier, dramatischer, gruwelijker of slechter is.’

Zijn kunst, vooral de schilderijen die betrekking hebben op de intifada, worden in Israël met argwaan bekeken. Stoort dat hem?

Reeb haalt zijn schouders op en denkt na: ‘Mijn kunst is, denk ik, op het randje van het acceptabele voor de politici. Dus officieel wordt mijn kunst niet geweerd, maar via allerlei indirecte acties wordt mij het leven als kunstenaar wel moeilijk gemaakt.’

Zo heeft het museum van Tel Aviv vorig jaar geweigerd een serie schilderijen van Reeb, onder de titel Arik [Sharon] eet kinderen tentoon te stellen. En onlangs stierf een grote tentoonstelling die Reeb met Miki Kratsman in het museum van Jeruzalem organiseerde, een stille dood omdat het museum het nauwelijks in de publiciteit bracht.

oorlogssituatie

‘De vrijheid van expressie van de kunstenaar is hier beperkter dan in landen als Nederland, België of Zweden, maar bijvoorbeeld weer veel ruimer dan in de ons omringende Arabische landen. Wat mij wel verontrust, is de toenemende intolerantie ten opzichte van andersdenkenden’, aldus Reeb.

Ook Chaim Maor voelt als curator en kunstcriticus de toenemende overheidsbemoeienis, vooral sinds het begin van de tweede intifada, zo’n drie jaar geleden. ‘Cultuur heeft in Israël altijd een belangrijke rol gespeeld. Vanaf de pioniersdagen van de Joodse staat werd zij gebruikt om een positieve nationale identiteit te creëren. Dat begon al vóór de onafhankelijkheid met de vernieuwing en introductie van het Hebreeuws en de joodse symboliek in schilderijen en gedichten, die het zionisme verheerlijkte. Het heeft jaren geduurd voordat de staat bereid was om ook provocatieve of experimentele kunst te subsidiëren. Maar sinds de jaren tachtig bestond er eigenlijk een vrij grote vrijheid, die nu langzaam weer wordt ingeperkt.’

Is die beperking niet begrijpelijk, gelet op de oorlogssituatie waarin het land zich bevindt?

‘De chronische staat van geweld en angst waarin de doorsnee-Israëliër leeft, leidt tot een permanente nerveuze gevoeligheid en uiteindelijk ook blindheid voor onderwerpen als bezetting en oorlog. Blindheid is een synoniem voor angst. Kunstenaars die in deze situatie de blinde massa het licht van de realiteit laten zien, zijn bedreigend en worden op alle mogelijke, vaak indirecte, manieren tegengewerkt’, bevestigt Maor. Deze kunstenaars komen niet meer in aanmerking voor de toch al schaarse overheidssubsidies, worden niet genomineerd voor de Nationale prijs voor de Kunst, worden door kunstgaleries en musea niet tentoongesteld.

‘Een vriendin, die bekend is voor haar kritische kunst, landde op de luchthaven Ben-Goerion na een korte vakantie in Europa. Ze passeerde nietsvermoedend de douane en werd vervolgens door twee veiligheidsbeambten meegenomen naar een kamer en urenlang verhoord. Toen ze vroeg waarom, kreeg ze te horen dat ze black- listed was’, herinnert Maor zich.

Eind vorig jaar werd in Jeruzalem de internationale biënnale voor hedendaagse kunst gehouden, in een museum dat eigendom is van het ministerie van Defensie. Alle deelnemende kunstenaars moesten een contract ondertekenen waarin het ministerie zich het recht voorbehoudt om de kunstenaar te verzoeken zijn werk aan te passen indien het de geest van de tentoonstelling zou kunnen schaden. De meeste kunstenaars hebben de verklaring ondertekend, wat weer tot vele discussies en kritiek in de kunstwereld heeft geleid.

‘De overheidsinterventie gaat steeds iets verder. Vorig jaar moest de perslui een verklaring tekenen bij het ministerie van Buitenlandse Zaken dat zij al hun materiaal dat betrekking heeft op veiligheid of landsverdediging eerst aan een censuurcommissie zullen voorleggen. En nu worden de kunstenaars gecensureerd’, aldus Maor.

Ruim zestig procent van alle Israëlische kunstenaars is intussen voor deze Kulturkampf gezwicht. Anderen zijn naar het buitenland uitgeweken. Een kleine groep kunstenaars gaat gewoon verder en neemt de vrijheid ondanks de beperkingen.

Is politieke kunst gevaarlijk?

Maor glimlacht: ‘Dat is nu juist de tekortkoming van de kunstenaar. Hij is impotent. Toen president Bush Irak de oorlog verklaarde, bracht hij legers in paraatheid. Als ik hetzelfde doe in mijn kunst, wordt er hooguit om gelachen. Een kunstenaar maakt geen realiteit, hij beschrijft de gebeurtenissen die al hebben plaatsgevonden. Alleen op lange termijn kan een kunstwerk invloed hebben. Picasso’s Guernica kreeg pas bekendheid nadat de Spaanse burgeroorlog voltooide tijd was.’

‘Dit wordt misschien wel de zwartste periode in onze geschiedenis’, besluit Maor. Want onvrijheid is de grootste bedreiging voor de kunstenaar. Anderzijds geeft het de kunstenaar ook een impuls om te creëren, want ook al is het in negatieve zin, er wordt wel op zijn werk gereageerd.

Simon Korkus

David Reeb: ‘De politieke situatie is een deel van onze werkelijkheid. Je kunt je ogen er niet voor sluiten.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Expertise