‘Portretten van de andere’ zijn portretten om iets langer dan normaal bij stil te staan, vanwege de suggestie dat het onderwerp opgesloten is in iets wat we niet kennen, misschien zelfs vrezen. Een tentoonstelling in het Museum van Elsene.

In het grote Brusselse aanbod moet het Museum van Elsene zich op een bijzondere manier manifesteren om te worden opgemerkt. Het slaagt daar vaak in, zoals nu met een onvergetelijk eenvoudige foto van een adolescente als boegbeeld van de tentoonstelling Portretten van de andere. Het verwijt valt geregeld dat alleen slechte fotografen hun foto’s op schilderijen willen doen lijken. Voor het portret van een meisje in halfprofiel – het kan eigenlijk ook een jongen zijn – uit Riga (Litouwen) deed Hellen Van Meene geen moeite om de uitstraling te ontlopen van een schilderij van Johannes Vermeer (1632-1675). Zonder het extra van de gevoelige penseeltrek, die de portretten van de oude meester pas tot leven brengt, lijkt het beeld van Van Meene gedoemd om slechts de gefotografeerde versie van een Vermeerreproductie te zijn.

Een toename van beeldscherpte en psychologisch raffinement onderscheidt Van Meenes portret evenwel van de zeventiende-eeuwse voorbeelden, Vermeers melkmeisje, brieflezeres, slaapster en zelfs zijn diep kijkend Meisje met de rode hoed (1665). De in spanning licht opgetrokken schouder, de haartjes en de geboortevlek op de arm in licht en schaduw, de omfloerste, tussen twijfel en verdriet zwemende blik van de wegkijkende adolescente, ze zorgen voor een precieze individualisering van iemand die tegelijk de grondtrekken van de adolescente staat blootgeeft: het onzekere ontluiken van vrouwelijke volwassenheid uit een kind. Op weg om een ander te worden, zo werd ze gefotografeerd. Helder, Vermeerachtig daglicht onthult een troebelheid die de zeventiende-eeuwse schilder vreemd was.

‘Zolang als de ander opgesloten is in zijn verschil, ontsnap ik aan zijn bede, aan zijn oproep, aan zijn aanmaning, en zolang ben ik dus beschermd tegen zijn anders-zijn…’ Onder het handvol korte teksten dat de geëxposeerde Portretten van de andere door de ruimten begeleidt, hoort ook bovenstaand citaat uit La sagesse de l’amour van de Franse filosoof Alain Finkielkraut. Het expliciteert een manifest verlangen bij de tentoonstellingsmakers om het anders-zijn inderdaad als een vorm van opsluiting te laten zien. Daaruit volgt een krachtig appel – een appel met sterke beelden! – om de toeschouwer zo te confronteren dat hij zijn beschermde positie opgeeft en de kans benut om de ‘andere’ persoonlijk te ontmoeten. Dat foto’s en gefilmde beelden, in dit geval portretten, hun status van (kunst)object kunnen verliezen om een dialoog te beginnen, is een wensdroom die de tentoonstelling sympathiek maakt. Wie zeer met anderen begaan is, zal ze zelfs urgent vinden.

DUFFLAND

De expositieruimte is een aangepaste theaterzaal van een museum dat in 1892 verrees in de plaats van een abattoir. De grote wand van de intacte bühne is, zoals het hoofdaltaar in een kerk, de focus van het gebeuren. Een imposante serie met tientallen foto’s van kennelijk misvormde gezichten is erop aangebracht. Wanneer men de bühne nadert, blijkt het evenwel te gaan om ijskoud frontaal gefotografeerde portretten van Volwassen krankzinnigen. Geen zachte vorm van mentale gestoordheid, wat nog een begin van toenadering mogelijk zou maken – op één uitzondering na, allemaal uitdrukkingen van abnormaliteit die het anders-zijn doen lijken op een veroordeling tot eeuwige opsluiting. Fotograaf Philippe Bazin bezoekt inderdaad systematisch kraaminrichtingen, psychiatrische ziekenhuizen en fabrieken waarvan hij de bewoners individueel portretteert om ze later opnieuw in een collectief verband te presenteren.

Hij houdt er zich niet alleen op om portretten in de klassieke zin van het woord te maken, maar ook om ‘aan de wereld de aanwezigheid te bevestigen van wezens die mij vreemd zijn, maar zonder wie ik niet zou kunnen leven’. Zo filmde hij in het Schotse Duffland als uit graniet gehouwen werkmanskoppen die hij, geïsoleerd op kleine beeldschermen, voorstelt. Uit deze rij maakt zich de jongen los die zijn ogen – van hetzelfde koele blauw als de anderen – afstemt op de blik van de fotograaf, van de toeschouwer, in plaats van er zich tegen te wapenen, zoals de anderen doen.

‘Ieder ander is verschrikkelijk’, luidt een citaat van Michel Deguy op een muur. Tijdens hun opsluiting in de gevangenis van Abu Ghraib werden Iraakse gevangenen onderworpen aan martelingen die vanwege het door hun beulen verondersteld besloten karakter zo grenzeloos vernederend uitvielen. Met het aan de wereld prijsgeven van het private beeldmateriaal, verloor Amerika het laatste restant van moreel gezag in zijn oorlog tegen het Kwaad. De door Giuseppe Di Bella ontworpen en in omloop gebrachte postzegels met de expliciete foto’s van seksueel gekrenkte Iraki’s in Abu Ghraib, houden de herinnering aan de schande levendig. Hun wereldwijde circulatie via de post, heeft een meer beperkte maar zoveel preciezer en langduriger werking dan over het internet, waar ze inmiddels in het bodemloze reservoir van spookbeelden rondtoeren.

SLAAP

Soms brengen spoken tot bedaren. In zijn videoprojectie van een misschien zeventig jaar oude klasfoto ( Retrospection) ontlokt David Claerbout aan ernstige jongensgezichten het vermogen om een moment tot leven te komen doordat hij bij enkelen, na het inzoomen op hun gezicht, een paar tellen lang een valse beweging rond de lippen doet spelen. Zo’n aanzet tot een glimlach – of teken van herkenning -over de tijdskloof heen, schept de vreemd mooie illusie van een band tussen degenen die de indruk geven even uit hun honderdjarige slaap te ontwaken, en de toeschouwers die door lang genoeg te kijken het verlangen hebben uitgedrukt om door te dringen tot de intimiteit van volslagen onbekenden. Met een dubbele vergrendeling opgesloten – door hun anders-zijn en door hun plaats in een verdwenen wereld – komen ze dankzij een technisch gerealiseerde aanraking via de lippen haast tot in onze nabijheid.

Is ‘de andere’ zeker niet degene van wie men het portret maakt, maar wel degene die men toevallig of na afspraak tegenkomt, zoals Françoise Collin schrijft? Hij of zij verschijnt in vele mogelijke gestalten. In een intiem dagboek dat Anne De Gelas middels geschreven en gesproken tekst en persoonlijke foto’s overbrengt, duikt een door tranen verstikte stem op. Hij behoort toe aan degene die haar ooit midden in de nacht opbelde, tweemaal Annes naam uitsprak en dan neerlegde, zonder zich bekend te hebben gemaakt. Op enkele als iconen uit het donker oprijzende gezichten in de reeks In camera, fotografeerde Giuseppe Di Bella onuitsprekelijke emoties, even groot als die van de heiligen, gelovigen en stervelingen in de video’s van Bill Viola.

In het bij de tentoonstelling verschenen speciale nummer van het tijdschrift ah! verklaart Georges Didi-Huberman de hartverscheurend diepe zang ( cante jondo) van de Flamencozangers uit het wezen van de nacht, en brengt ze in verbinding met de zwarte ‘schreeuw-gezichten’ die Francisco Goya in de eenzame opsluiting van de quinta del sordo op de muren schilderde.

Hoe zoveel donkerte plots opklaart in het blij verrast omkijkende, uit zijn panoramische stadsbeschouwing gerukte gezicht van ‘Yvon’ op de foto van Nan Goldin!

Hoe foto’s van voorwerpen en verdorde lichaamsdelen er verloren bij hangen, tot ze door tekst en uitleg worden thuisgebracht, bij de herinneringen van Ishiuchi Miyako aan haar overleden moeder.

Boven op de gaanderij van het museumtheater komt de kennismaking met de allochtoon uitziende kinderen die de Belgische fotograaf Charif Benhelima voor zijn lens bracht. Hij combineerde elke foto met een voor autochtonen eigenlijk beschamend antwoord, gegeven door de kinderen op de hen alom gestelde vraag: ‘Wat doen je ouders?’ Mijn moeder is kinderverzorgster en mijn vader politieman, zegt de achtjarige. Mijn moeder is barones en mijn vader is belangrijk, aldus het kind van twaalf. Mijn moeder heeft zeven huizen en mijn vader is kolonel, antwoordt het kind van veertien – enzovoort. Pas op de leeftijd van 31 antwoordt de voor de anderen sprekende allochtoon: ‘Mijn moeder werkte in de fabriek en mijn vader in de mijn; dat staat op mijn geboortebewijs geschreven.’

De laatste Portretten van de andere hangen dicht naast elkaar en vormen een groot tableau, een reeks door invreting van het licht bijna onkennelijk gemaakte foto’s van Semieten, nog een werk van Charif Benhelima. Maar dit keer zonder tekst en uitleg.

TOT 29.4,. MUSEUM VAN ELSENE; JEAN VAN VOLSEMSTRAAT 71, 1050 BRUSSEL. VAN DI. TOT VRIJ. OPEN VAN 13 TOT 18 U. ZA. EN ZO. VAN 10 TOT 17 U. GESLOTEN OP MA. EN FEESTDAGEN.

DoOR JAN BRAET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content