Voor Jan Siebelink moet elke scène in de werkelijkheid verankerd zijn. Een gesprek naar aanleiding van zijn nieuwste roman ?Vera?.
Met de regelmaat van een klok publiceert de Nederlandse schrijver Jan Siebelink (1938) een bundel verhalen of een roman. ?Vera?, Siebelinks nieuwste roman, behoort samen met ?De herfst zal schitterend zijn? (1980), ?De overkant van de rivier? (1990, Bordewijkprijs) en ?Verdwaald gezin? (1993) tot de grotere projecten van de Gelderse schrijver. Op het eerste gezicht is ?Vera? een rustig voortkabbelend verhaal waarin grote menselijke drama’s op het laatste nippertje worden afgewend. Maar ?Vera? is ook de roman van het onvervulde verlangen en de knagende hunkering, een beklemmend thema dat als een rode draad door Siebelinks oeuvre loopt.
Bijna al uw voorgaande romans spelen zich af in het Gelderse, maar voor ?Vera? koos u Den Haag als locatie.
JAN SIEBELINK : Plots had ik de behoefte om er even uit te stappen. Ik voelde me zoals Joris-Karl Huysmans, die jarenlang in de voetsporen van de naturalist Emile Zola liep en die later in het voorwoord van ?A rebours? uitlegde waarom hij het geweer van schouder veranderde. Ik had er even geen zin meer in om weer de Arnhemse trolleybussen te laten rondtoeren. Maar ik had ook gegronde redenen om Den Haag als decor te kiezen. Vera, de hoofdfiguur, is een introverte vrouw. Ze vertoeft graag binnenskamers en is een eerder melancholiek type dat meer past in Den Haag. Ook Den Haag is een besloten stad en in veel straten voel je nog de melancholie van Couperus hangen.
Maar er zijn nog andere redenen. Toen ik heel klein was, werd mijn vader ?krachtdadig bekeerd?, zoals dat heette wanneer iemand orthodox calvinistisch werd. Hij volgde een dominee die predikte in Ede, in de buurt van Arnhem. Die dominee werd later geschorst door de gemeente omdat hij weigerde een kind uit een vrijzinnig gezin te dopen. De man werd uit zijn ambt gezet en kreeg geen salaris meer. Een rijke burger uit de Stichting Calvijn haalde de dominee naar Den Haag en bouwde een zaaltje voor hem op het Paul Krügerplein. Vader nam me vaak mee om er de ?hagepreken? van die dominee bij te wonen.
U kende Den Haag van vroeger ?
SIEBELINK : Zeker. In Velp, waar ik geboren ben, was ik lid van een christelijke turnclub. De kinderen uit de kleine middenstand en de arbeiderskringen gingen niet tennissen, maar werden wel lid van een gymnastiekclub. Onze club heette ?Vaardig en sterk?. Een keer per jaar kwamen al die turnclubs op tweede Pinksterdag samen in Den Haag. Ik herinner me dat ik als kind van een jaar of twaalf werd ondergebracht bij een gastgezin in de Morelstraat, in de vruchtenbuurt. In die omgeving van Krügerplein en vruchtenbuurt speelt mijn nieuwe roman zich nu af. Vera is geboren in een huis op de Perziklaan.
Ik zal u nog iets verklappen. Toen mijn moeder tegen de tachtig liep, vroeg ze me of ik met haar even een ritje naar zee kon maken. Ze had nog nooit de zee gezien. Ik nam haar mee naar Scheveningen en trakteerde haar in Kijkduin op poffertjes in het koffiehuis Klein Seinpost. Het is in dat koffiehuis dat de lezer met Vera kennismaakt. Daar overdenkt ze haar leven.
Het valt op dat u heel concrete uitgangspunten nodig hebt om een roman te schrijven. Er moet altijd iets waars aan zijn ?
SIEBELINK : Ik ben een vrij chaotisch man, daarom heb ik vaste punten nodig, straatnamen bijvoorbeeld. De Perziklaan en de Buys Balotstraat, die ze in Den Haag op z’n Frans uitspreken, bestaan. Maar ik moet dat decor wel manipuleren. De vereniging ?Oud Arnhem? had wel eens kritiek op mijn romans omdat het stratenplan niet helemaal klopte. Soms moet je een zestal straten overslaan, anders begin je de lezer te vervelen. Tenzij je een heel ander boek gaat schrijven, in de trant van ?Ulysses?. Hoe dan ook, ik moet iets hebben met de plaatsen waar ik mijn boeken situeer. Ik moet er met iemand gepraat hebben of er een café bezocht hebben. Ik houd niet van uitgedachte steden. Ik werk eerder zoals Flaubert, door uit te gaan van een heel concreet beeld of gegeven.
Elke scène is in de werkelijkheid verankerd. Op een bepaald ogenblik plaatst Vera’s vader een lang smal flesje op tafel waarin twee poreuze roodachtige vruchtjes bewegen als reine-claudes. Het flesje bevat de testikels van haar vader die weggenomen zijn omdat hij kanker heeft. Als ik zo’n vreemd tafereel zou uitvinden, zou ik mezelf niet helemaal geloofwaardig vinden. Maar in de literatuur moet je de werkelijkheid nu eens vergroten, dan weer vervormen of reduceren. Ik kan niet zomaar een fictief verhaal uit mijn mouw schudden. Ik zou er alleen maar van in de war raken. Bovendien heb ik sterk de neiging om de mensen en de dingen die ik zelf als jongen of als volwassene heb gezien en die nu verdwenen zijn, voor de vergetelheid te behoeden door erover te schrijven. Ik beschrijf hoe Velp er vroeger uitzag. In mijn boeken bewaar ik de herinnering aan de bloemenkwekerij van mijn vader. Ze is helemaal verdwenen.
Literatuur en leven zijn nooit in tegenspraak ?
SIEBELINK : Neen, nadat ik Vera had ingeleverd bij de uitgever, maakte ik met F. Bastet, de Couperusbiograaf, een wandeling door den Haag en bezochten we de plekken waar de schrijver had geleefd en geschreven. We waren ook in de Surinamestraat 20, nu de Egyptische ambassade, waar Couperus van 1884 tot 1896 heeft gewoond. Ik vroeg aan een mevrouw die daar met haar honden aan het wandelen was om voor het huis van Couperus een foto van ons te maken. Toen we een beetje in gesprek kwamen, zei ze dat ze Vera heette. Ik was daar echt door geraakt, want ik had het omslag van mijn roman op zak. Later reed ik nog eens terug naar Den Haag in de hoop dat het lot me gunstig gezind zou zijn en dat ik die mevrouw terug zou zien.
Omdat ze honden had, belde ik aan bij een dierenarts in de buurt en vroeg hem of hij wist waar een mevrouw woonde waarvan de voornaam Vera was. Niet veel later zit ik met Vera thee te drinken. Zo leef ik. Zo tracht ik aan mijn banale bestaan nog een extra-tintje te geven. Vera, die een mooi, sjiek Haags gezicht heeft, was op de presentatie van mijn nieuwe roman in de boekhandel en hield zelfs een toespraakje. Ze is nog altijd verbijsterd dat ik door dat boek met die titel in haar leven ben gekomen. Dat heeft met het lot te maken. Ze is er nog altijd niet over uit.
Het is ook de eerste keer dat u een vrouwennaam als titel voor een roman hebt gekozen ?
SIEBELINK : Ach, hoe werken die dingen ? Ook die titel is een product van mijn verleden. Juist omdat mijn vader kweker was, herinner ik me nog goed hoe in het voorjaar de eerste blaadjes en bloemen van de ?primula veris? uit de koude grond komen, bloemen die niet zijn voorgetrokken in kassen. Ik moest van vader wieden en de grond loskrabben zodat ze beter konden groeien. Van de ?primula veris? komt de naam van mijn hoofdpersonage. Het is een welluidende vrouwennaam eindigend op een klinker, een mooie, volle, wulpse, zachte en wellustig klinkende naam. Vera betekent ook vertrouwen en waarheid. Verder heb ik al altijd eens een boek willen schrijven dat naar een vrouwelijke hoofdfiguur genoemd is.
De roman heeft een motto uit François Mauriacs ?Thérèse Desqueyroux?. Maar in tegenstelling tot Thérèse, die een kettingrookster is, begint Vera pas op latere leeftijd te roken.
SIEBELINK : Vera begint pas te roken als de echte problemen in haar leven beginnen op te spelen. Ze is een heel aantrekkelijke vrouw die gelukkig getrouwd is met Daniël, een wat oudere man met een voortreffelijke positie bij Shell. Haar zwangerschap verloopt goed. De geboorte van haar dochter Heleen levert geen problemen op. Maar na een jaar krijgt het kind huiduitslag. Net voor het te laat is, wordt vastgesteld dat Heleen lijdt aan ?coeliakie?, een aangeboren afwijking aan de dunne darm. De ziekte van haar dochter is voor Vera een eerste pijnlijke ervaring in haar contact met het leven. Dan begint ze te roken.
Maar voor de rest kabbelt het leven verder. Vera wordt verliefd op de jonge portretschilder Emile, maar gaat niet met hem naar bed. Het had een heel ander boek kunnen worden als ze dat wel had gedaan ?
SIEBELINK : Ze krijgt van haar man een origineel verjaardagscadeau : een portret gemaakt door een jonge kunstschilder die zijn atelier in Amsterdam heeft. Vera moet een paar keer naar Emile toe om model te staan. Ze wordt op hem verliefd, maar ze laat dat niet blijken en pleegt alleen in gedachten overspel. Die verliefdheid wordt dus niet echt geconsumeerd. Maar haar echtgenoot voelt wel degelijk dat Vera zich echt had willen geven en dat ze het in haar fantasie ook gedaan heeft.
Als auteur ben ikzelf een beetje op Vera verliefd geworden. Ik ben tijdens het schrijven van haar gaan houden. Ik ging me in de plaats stellen van haar man en dacht : zo’n mooi gezinnetje, ik mag dat niet kapotmaken door Vera overspel te laten plegen, want dat laat schroeivlekken en littekens na die niet overgaan. Maar Vera gaat wel ver. Bij alle keurigheid heeft ze een diep verlangen om het incomplete van het bestaan te overschrijden. Vera had de schilder wel kunnen verleiden, maar ze stelt het uit, ze ziet af van het laatste gebaar om hem tot zich te trekken.
In Harry’s Bar in Amsterdam geniet ze samen met Emile en de alcohol drijft haar erotisch verlangen op. Maar dan denkt ze aan de trein die ze moet halen en krijgt ze het soort remmingen dat elke normale mens heeft. Ik heb Vera dus tegengehouden, ook uit eigenbelang.
Vera is een ?femme fatale? tegen wil en dank ?
SIEBELINK : Ze weet dat ze aantrekkelijk is voor mannen, maar ze beseft niet dat ze daardoor haar onaantastbaarheid verliest. Ze heeft iets over haar waardoor ze onwillekeurig mannen aantrekt. Ze heeft een schitterend lichaam, prachtige volle borsten en een knap gezicht. Als wij op het terrasje van Klein Seinpost zouden zitten, zouden we allicht ook moeite doen om haar blik te vangen. Ik zou best met haar naar bed willen. Ze is heel intrigerend. Allicht kan ze haar lichaam helemaal geven in het liefdesspel waarin ze dominant is. Dat spreekt me wel aan.
Is het een prettiger ervaring om je in een vrouw in te leven dan in een man ?
SIEBELINK : Ik zou me nooit in de ik-vorm in een vrouw kunnen inleven. Ook het personage Vera moest ik eerst langzaam benaderen, in haar binnensluipen om haar gedachten te leren kennen. Zo raakte ik met haar vertrouwd en onstond er een soort intimiteit. ?Vera c’est moi, un peu.? Ik kon Vera op een bepaald ogenblik aanspreken met ?jij?, net zoals Vera vlak voor het baren haar kind toespreekt. De mooiste romans met de mooiste heldinnen zijn door mannelijke auteurs geschreven : Anna Karenina door Tolstoi, Madame Bovary door Flaubert, Adrienne Mesurat en Moira door Julien Green. Ik denk dat een mannelijke auteur zijn heldin zo helder en zo transparant mogelijk tracht neer te zetten, zonder haar nochtans haar raadselachtigheid te ontnemen. Een vrouwelijke auteur zal eerder proberen een heldin tot in het diepste van haar ziel te beschrijven en te analyseren. Emile Zola dacht dat je een mens en zijn gedrag helemaal kon verklaren. Joris-Karl Huysmans reageerde daarop door te zeggen dat de mens een volstrekt duister wezen is en dat we hem alleen van buiten kunnen beschrijven, zo complex is hij. Huysmans’ ?A rebours? is daarom een modern boek. Daar komt Proust uit voort. Mijn Vera voelt ergens ook aan dat er in haar ziel fantomen en duistere dingen heersen. Ze begrijpt bijvoorbeeld niet waarom ze met haar zusje Suze niet overeenkomt. Maar Suze is dan ook de activiste, de demonstrante, zeg maar de Sartre in de roman. Vera is de vrouw die op zichzelf besloten is, Sartres tegenspeler, zeg maar Julien Green. Toen in 1968 Sartre de straat opging om te demonstreren, maakte hij Green verwijten omdat die naar de kerk trok om er te bidden. Maar ik vind dat beiden gelijk hebben, dat Sartre kon demonstreren en Green kon bidden.
Ook de oude, diepgelovige Huib is op een tragische en pijnlijke manier helemaal stapel op zijn schoondochter.
SIEBELINK : Huib is de vader van Daniël. Hij is zonder meer gemodelleerd naar mijn vader. Ik voerde hem in vorige romans op als bloemist of als veerman. In ?Vera? is hij banketbakker in een drukke, volkse straat. Maar Huib verwaarloost zijn bakkerij omdat hij zijn religieuze beslommeringen belangrijker vindt. Zijn zoon Daniël komt nu op een dag met een vrouw thuis die zo mooi en zo aantrekkelijk is dat Huib op slag verliefd op haar wordt. Huib geeft Vera zelfs een dure gouden armband cadeau, al heeft hij zelf nauwelijks een inkomen. Hij geeft dat geschenk in het bijzijn van zijn eigen vrouw. Het is een heel pijnlijke scène. Vera kan niet zeggen dat ze het erg fijn vindt, want haar schoonmoeder zit toe te kijken.
Op Huibs sterfbed is het nog erger. Hij heeft het gevoel dat God zich niet aan hem vertoont, juist nu hij Hem zo nodig heeft. Alles heeft hij aan zijn God gegeven, en nu op het einde, twijfelt hij of hij wel door God gekend wordt en is hij bang voorbestemd te zijn om door God verworpen te worden. Voor het gezicht en het lichaam van Vera zet Huib zijn eigen zielenheil en zaligheid op het spel. Zijn gevoel voor Vera is zo obsessioneel, doorbreekt zozeer alle grenzen, dat hij zelfs bereid is om voor deze aardse, sensuele Vera alles, ook het paradijs, op te geven.
De structuur van het boek is vrij nerveus. Koos u daar bewust voor ?
SIEBELINK : Ja, behalve de proloog en de laatste bladzijde is het episodisch, lineair en chronologisch. Ik wou geen lang verhaal over Vera’s jeugd schrijven. Maar ik ben altijd bang dat het dan te chaotisch wordt. Ik wou het krachtig en solide houden en bij de gebeurtenissen stilstaan die de lezer nodig heeft om Vera te begrijpen, ook al kan ze niet helemaal verklaard worden.
Ik wou een zo onnadrukkelijk mogelijk boek schrijven, alsof er helemaal geen schrijven aan te pas is gekomen, alsof het boek er vanzelf gekomen is, net zoals het leven er vanzelf komt. Alle opgesmuktheid moest eruit. Het moest vanzelfspekend zijn. Ik moest dus veel schaven en tegelijk ook oppassen dat ik door dat schaven niet alle leven uit het boek verdreef. Op een bepaald moment heb je dan wel het gevoel dat je op de goeie weg bent. Als je die basiszekerheid niet hebt, kan je er beter mee ophouden. Je kunt wel een mooie fabel in je hoofd hebben, maar het gaat in de eerste plaats toch om de vorm. Ik wou een zacht lopend verhaal schrijven.
Je kan je afvragen of het wel de moeite waard is om zo’n verhaal helemaal op te schrijven, maar in de literatuur is het juist zo mooi dat gewone mensen een hele roman kunnen dragen. In mijn roman ?Aan de overkant van de rivier? wordt een boerenmeisje zodanig beschreven dat ze toch boven de werkelijkheid wordt uitgetild en een soort glans krijgt. Ook ?Vera? krijgt die glans. Er zijn fasen in het schrijven waarin het aan die glans ontbreekt en dat is heel vervelend, want dan voel je hoe dor en zielloos het allemaal is. Maar als je dan plots merkt hoe een tafereel wel tot leven komt, dan ga je inderdaad een beetje in een staat van genade verkeren.
Dat zou Gerard Reve kunnen zeggen.
SIEBELINK : Reve zegt wel dat het je gegeven wordt, maar je moet het toch ook wel een beetje afdwingen, het kost je een grote inspanning, het is een worsteling, maar de lezer mag er niets van merken. Niet schrijven is heel vervelend, toch schrijven soms ook. Het schrijven van ?Vera? heeft me enorm veel energie gekost. Ook als ik er niet aan schreef, was ik er toch steeds mee bezig, dag en nacht, ook als ik les gaf, ook als ik met mijn kinderen bezig was. Ik dacht voortdurend : wat maakt ze mee, hoe zal het haar vergaan ? Ik heb wandelend door de bossen urenlang tegen mijn hazewind over ?Vera? gepraat. Ik heb Vera nu achtergelaten op het terras in Kijkduin, zoals Mauriac zijn Thérèse achterliet in Parijs. Misschien kom ik haar nog eens tegen in een ander verhaal.
Piet de Moor Jeroen Kuypers
Jan Siebelink, ?Vera?, Meulenhoff, Amsterdam, 292 blz., 798 fr.
Jan Siebelink : Het personage Vera moest ik eerst langzaam benaderen, in haar binnensluipen om haar gedachten te leren kennen.