
‘In Oostenrijk hoorde ik voor het eerst: “Welkom!” Daar schrik je van’
Vijftig dagen deden Roonak, Besh en Keivan erover om van Perzië naar het beloofde land te reizen. Hun vlucht strandde in het vluchtelingenkamp van Duinkerke, op een zucht van Engeland. Besh droeg zijn moeder op zijn rug, terwijl ze voor hem wiegeliedjes zong. Keivan verloor onderweg zijn waardigheid. Allebei koesteren ze de schoenen die hen tot bij ons brachten, als relikwieën.
Besh is helemaal wit weggetrokken van woede. Hij kijkt ons aan, het vuur in de ogen, de vuisten gebald. Hij gaat tekeer, buldert.
‘Stel dat we meedoen aan dit interview, wat zal er veranderen? Zullen de kinderen in dit kamp ’s nachts minder huilen van de kou? Zal het hun angst verdrijven? Zullen er minder ratten over de tentzeilen kruipen? Zal mijn moeder, die wacht op een veilig onderkomen, het respect terugkrijgen dat ze verdient? Zal het de kilte uit de harten verdrijven van mensen die ons vol afkeer bekijken? Zullen ze ons omarmen en begrip tonen, nadat jullie artikel is verschenen? De politie- en douanemensen knijpen hun neus dicht als wij langslopen, zullen ze nu stoppen met ons te treiteren? Zullen onze dromen uitkomen? Komt Groot-Brittannië dan dichterbij? Zullen we op termijn meer krijgen dan wat aalmoezen? We hebben niet alleen dikke jassen, melk en rijst nodig, wij willen een toekomst. Kunnen jullie dat garanderen, met jullie pen en fototoestel? Als wij, op jullie verzoek, onze kapotte schoenen en voeten tonen, dient het dan niet alleen jullie maar ook ons?’
Hij is uitgeraasd, hapt naar adem. Keivan buigt het hoofd. De fotograaf trekt de ogen wijd open, de schrijfster rilt. Samen kijken we naar beneden, naar onze nieuwe Dunlop-rubberlaarzen die almaar dieper wegzakken in de modderpoel voor Besh’ tent. En naar twee paar doorweekte sportschoenen, meer aardkluit dan schoeisel, die in de brij worden gezogen. Even beweegt er niets meer rondom ons. Elk geluid sterft weg, ook het geraas van de naar schatting tweeduizend mensen die in deze stinkdrek van Duinkerke, in tenten, onder afdaken, tussen houten palletten beschutting zoeken. Weg, het gehoest van een massa zieke mensen. Weg, de ontploffing van alweer een gasvuurtje in een geïmproviseerde buitenkeuken. Weg, de kinderen die om speelgoedauto’s bedelen en ‘cars, cars, cars’ roepen. Weg, de jonge moeder die je aanklampt met: ‘Milk please for my baby.‘ Even zijn er alleen deze vier beduusde mensen en hun vier paar vuile schoenen. Besh hijgt na. Hij heeft zijn punt gemaakt. Het raakte ons diep. En nu?
Een kwartier eerder. Na anderhalve dag zoeken en onderhandelen maakten we de inventaris op: drie ‘getuigen’ gevonden: een Irakees, Besh; een Iraniër, Keivan; en een Syriër, zonder naam. De Syriër zou weglopen tijdens Besh’ geraas. Zij waren de enige Engelssprekende mannen op deze vuilnisbelt aan de rand van Duinkerke. Er valt geen beschrijving bij te verzinnen, hoe dit vluchtelingenkamp eruitziet. Mensonterend? Het is zelfs dieronterend. Maar precies hier wilden we ons verhaal maken, het verhaal van de vluchteling en zijn tocht. We zouden zijn gehavende voeten fotograferen, hem vragen hoeveel kilometer ze de voorbije maanden hebben afgelegd, hoeveel schoenen ze hebben versleten. Waarop Besh aan zijn betoog begon.
50 dagen schuren
Een kwartier later. We zitten op een paar planken, onder het wapperende tentzeil bij Keivans vuur. Hij zet koffie, roert met een krom lepeltje suiker door de drab, reikt ons elk een bakje zwarte troost aan. We zwijgen, moeten nog even bekomen van daarnet. We hadden na Besh’ uitval, en na de ongemakkelijke stilte die erop volgde, domweg ‘I’m so sorry’ gezegd, waarna iets vreemds ontstond. Een omarming, Besh in tranen, wij ook. Op drie meter van ons huilde een vrouw van middelbare leeftijd zachtjes mee. Besh’ moeder had, zittend naast een gasvuurtje, omringd door vier andere zonen, toegekeken. Ze wenkte, omarmde ons op haar beurt, en zei iets in het Kurdi. ‘Kom’, zei Besh, en hij leidde ons naar Keivans shelter. ‘Jullie hebben oprecht gevoel getoond, we gaan praten.’
Keivan (24) houdt het vuur aan de gang en verbreekt de stilte. Hij heeft een zachte stem, praat met een bijna upperclass Engels accent. Via het internet geleerd, zegt hij, en door te kijken naar Britse tv-series. Keivan studeerde ooit, maar stopte, werd werkloos en zag voor zichzelf geen toekomst meer in Iran. Crisis alom. ‘Op een dag daagde het me. Ik moest weg. Ik ben een Koerd. Een Koerd in Iran heeft niet veel waarde als mens. Dan liever de vrijheid. Maar daarvoor moet je wel geld zien te vinden, voor de smokkelaars. Mijn vader had gespaard. Ik zou vertrekken met een paar jongens – onderweg ben ik ze kwijtgespeeld. Ik heb veel verloren onderweg: mijn vertrouwen in mensen, mijn waardigheid, en een stuk van mijn gezondheid.’
Besh (25) is ook een Koerd, uit Irak. Zijn dorp werd bestookt door de IS, zijn huis werd intussen platgebombardeerd. Besh had één jaar Engelse literatuur gestudeerd aan de universiteit, maar stopte om voor zijn moeder en broers te zorgen. Hij komt uit een artistiek milieu. Zijn vader was zanger, zijn moeder schrijft gedichten, zijn broers bespelen allemaal een instrument. Tot net voor Griekenland sleepte hij zijn gitaar mee, tot een Turkse agent het instrument uit zijn armen trok, het in tweeën brak en aan Besh teruggaf met de woorden: ‘Probeer nu maar een liedje te spelen voor de PKK.’ Eerste verlies. Een nog groter verlies volgde een paar honderd kilometer verderop. In Griekenland werd hij van zijn moeder gescheiden. Hij trok verder met de broers, moeder ging alleen op pad. Het contact was verbroken. Pas vijf dagen geleden vonden ze elkaar in Duinkerke terug. Hun verhaal wordt al dagenlang in het kamp doorverteld. Besh en zijn aanhang hebben de status van legende verworven. ‘Mijn moeder is nog aan het bekomen, vandaar dat ze zo vaak weent, vandaar dat wij zo emotioneel rondlopen.’
Zowel Keivan als Besh deed vijftig dagen over de reis. Keivan arriveerde twaalf dagen geleden. ‘Ik ben een goeie stapper. Het zit een beetje in de familie. Mijn vader is bergbeklimmer, ik heb met hem geoefend. We zouden door bergachtig gebied trekken, wist ik, dus die opleiding kwam van pas. Maar toch, als je dag en nacht in dezelfde schoenen zit, krijg je verwondingen. Pas in Duitsland ben ik behandeld aan mijn voeten. Een dokter gaf me een crème en vaseline. Op mijn tocht door Turkije, Griekenland, Bulgarije, Servië, Kroatië, Slovenië, Oostenrijk, Duitsland, België en Frankrijk heb ik vier keer van schoenen gewisseld. De schoenen waar ik mee vertrok, liet ik in een vuilnisbak in Servië achter.’ Hij stroopt zijn klamme jeans op. Twee witte, magere benen komen tevoorschijn. We zien rode vlekken, ooit brandplekken. ‘Van het schuren, schoen over huid. Heel pijnlijk.’
Ook Besh toont zijn wonden, dezelfde brandvlekken, en dan een diepere wonde, net onder de knie, van doornstruiken. Hij trok van Irak naar Turkije, via bergpaden. ‘Ik herinner me een tocht van vier uur, ondraaglijk was het. Toen heb ik mijn moeder op mijn rug genomen, tot we ergens de bus naar Ankara konden nemen en vandaar naar Istanbul trokken. Daar sliepen we in een park onder de blote hemel. Vandaar ging het naar Griekenland. Net over de grens, in Orestiada, werden we opgepakt en van elkaar gescheiden. Ik riep tegen de bewakers: ‘Waarom nemen jullie mijn moeder van ons weg? Er zijn nog twee minderjarigen bij.’ Ze zeiden dat we onze familieband niet konden bewijzen. “Neem dan DNA”, riep ik, en ik ontblootte mijn armen. “Hier, neem mijn bloed, haal huid weg, onderzoek het, het zal meteen duidelijk zijn.” Helaas. “Te duur”, zeiden ze, en ze leidden ons weg.’
‘Het ergste was het geschreeuw: “Ga terug naar jullie land”‘, zegt Keivan. ‘Dat bleef maar doorgaan, tot in Oostenrijk. Toen hoorde ik voor de eerste keer: “Welkom.” Ook in Duitsland. Welkom. Je schrikt daarvan.’
Besh: ‘Ja, in Oostenrijk en in Duitsland keerde het. We hoorden vriendelijke woorden, maar ik bleef er doof voor. Ik was mijn moeder kwijt. Ik wist: mama zal doorgaan, wellicht tot aan de Franse kust. Later bleek dat ze in Griekenland al na een dag vrijkwam, papieren kreeg en naar Macedonië trok. Daar werd ze op een trein gezet, ze trok via Servië, Kroatië en Slovenië naar Duitsland. Later reisde ze door tot hier. In Duitsland heb ik kennissen gebeld, in Frankfurt, Berlijn, Hamburg. Overal die éne vraag: “Waar is mijn mama?” Aan honderden mensen onderweg, op treinen, in tijdelijke rustplekken, in kampen toonde ik haar foto. Eén vrouw vertelde dat ze naar Frankrijk was getrokken, dus ik erachteraan, via België. Eerst trok ik naar Calais, ik heb er “de jungle” doorgelopen. Niets. “Misschien Duinkerke,” werd er gezegd, “daar zitten de laatst aangekomen mensen.” We sliepen in Calais één nacht op straat, en namen een vroege bus naar Duinkerke. Een uur later stapten we hier het terrein op. Ik voelde dat ze hier was, echt waar. Ik riep haar naam. “Roonak, Roonak!” En daar zat ze, in dat halfopen keukentje, bij het vuur. Ik riep, uitzinnig: “Mama, je leeft!” Ze keek ons aan, zakte ineen. We renden naar haar toe, schudden aan haar, tot ze weer bij bewustzijn was. Ze begon te huilen, tranen met tuiten. Het houdt niet op. Al vijf dagen.’
Beethoven en wiegeliedjes
Besh en Roonak, zoon en moeder, onderbreken vaak hun verhaal, alleen om naar elkaar te kijken, soms minutenlang in stilte, glimlachend, dan weer in tranen. ‘Neem maar een foto’, zegt Besh ineens. De lens komt heel dichtbij. De mama huilt weer, en spreekt dan een paar woorden Kurdi. Besh: ‘Ze herhaalt telkens weer dat ze haar ogen niet kan geloven.’
Keivan scharrelt in zijn tent, komt naar buiten met een paar schoenen. Het zijn laarzen met een stoffen bovenkant en rubberen onderkant. Heel veel aangekoekte modder. Met deze schoenen stapte hij het kamp van Duinkerke binnen. Dit paar wordt bewaard op een veilige plek. ‘We vonden het eerst een vreemde vraag van jullie over die schoenen, maar het klopt wel. Onze schoenen hebben wat doorstaan. In de auto’s van smokkelaars gestapt, tot de volgende halte, een volgende smokkelaar, naar een volgende shitty plek, waar ik mijn vader belde om nog wat geld te sturen, zodat ik verder kon. Ik wist nooit op voorhand in welk land ik zou raken. Ik voelde dat het heel ver was allemaal, maar ik kon de afstand niet inschatten. Je wordt willoos, je stapt, rijdt mee, wacht, trekt dan weer door een bos, wacht opnieuw. Engeland, daar moest ik naartoe. En nu ik er bijna ben, lijkt dat het moeilijkste, die laatste kleine overtocht.’
Besh trekt zijn Nikes uit en zet ze op het zeil. ‘Fotografeer maar.’ Hij wrijft erover. Hij liet ze niet in een vuilnisbak in Servië, Oostenrijk of Duitsland achter. Het werden relikwieën. ‘Ik heb ze niet de hele tijd gedragen, ik wisselde drie keer van schoenen, maar deze Nikes bleven bij mij. Ik droeg ze rond mijn nek. Ik draag ze ook nu nog, ze zitten lekker. Ik zal ze meenemen naar Engeland, en daar zal ik ze een speciale plek geven. Ze hebben mij tot hier gebracht, duizenden kilometers ver. Zij droegen mij, en ik droeg hen.’
Roonak vraagt ineens mijn notitieboekje en pen. Tien minuten later staan er op een blad vier Koerdische zinnen. Besh vertaalt. ‘I will not be afraid for the cold of the winter, because inside I carry a big fire in my heart. I will not be afraid of tears anymore, because I carry many smiles for my sons.‘
Besh: ‘Ze kan jullie niets meegeven, zegt ze, tenzij deze woorden. Aanvaard ze als een geschenk. Mij valt het woord carry op: dragen. Het was een vreemd gevoel hoor, je moeder over je rug leggen, en dan die tocht met haar aanvatten, door de bergen en over hobbelige paden. Zij vond het verschrikkelijk om mij tot last te zijn. Eén keer zei ze, gedecideerd: “Zoon, zet me nu neer.” Ik zei: “Nee, jij droeg mij ooit, nu is het aan mij. God gaf me de kracht om jou op te tillen.” Eindelijk kon ik iets voor haar terugdoen, en weer hing ik in haar schoot, maar dan omgekeerd.’
‘Ze heeft me zo veel geleerd. Het alfabet, heel belangrijk voor mij, ik hou zo van taal. Ze heeft me als kind verhalen verteld van 400 jaar oud. Ze leerde me hoe belangrijk verbeelding is, en net dat heb ik tijdens mijn tocht zo nodig gehad. De kracht van boeken van grote schrijvers, zoals Alexandre Dumas. Ik dacht onderweg aan zijn graaf van Montecristo, die lang onschuldig vastzat, dan vluchtte en op zoek ging naar een schat. Ik dacht: daar zijn wij ook mee bezig. Ik dacht aan Victor Hugo, ook ooit vluchteling. Je denkt heel veel na als je uren, dagen stapt. Muziek was belangrijk tijdens mijn tocht. Ik waande me soms de leider van een orkest. In mijn hoofd klonk de negende symfonie van Beethoven. Ik dirigeerde, zwaaide, nu de strijkers, nu de bassen. Ik was niet de opgejaagde vluchteling, maar de maestro die alles onder controle had. Ik heb gezongen. En mijn moeder zong voor mij. Wiegeliedjes, kinderliedjes. (slikt) Die dingen kan ik niet gewoon vertellen, te moeilijk.’
Een lichte maaltijd
We nemen afscheid van Roonak, ze wil terug naar de andere jongens, terug naar het keukentje, het gasvuur. Onder Keivans tentje wordt het met het donkeren almaar kouder. Besh zal haar begeleiden door het kamp, voor de veiligheid. We nemen afscheid.
‘Neem ons verhaal maar mee, en publiceer het. Misschien heeft het toch zijn nut, wie weet’, zegt Besh. ‘Onze tocht heeft alvast zin gehad. Als je ergens opnieuw begint, is de weg ernaartoe al nuttig. Ik weet ook dat we ooit rust zullen vinden. Niet in de modder, niet in een kamp zonder privacy, niet rondlopend in al gedragen kleren. Ooit krijg ik weer een eigen plek, kan ik weer slapen zonder zorgen, kook ik wat ik graag eet en kijken mensen weer normaal naar mij. Ooit stopt het aanschuiven in de rij, en toegesnauwd worden als een hond. Eén keer ben ik heel kwaad geworden, de voorbije weken, toen een bewaker me heel onbeleefd toeriep: “Voortmaken, komaan.” Ik zei: “Kijk in mijn ogen, wat zie je? Een mens. God heeft ons gelijk geschapen, waarom behandel jij me zo? Ik heb gestudeerd, ik heb een geschiedenis, een doel. Ik besta.”‘
Besh en Roonak vertrekken. De moeder zegt: ‘Zodra we in Groot-Brittannië zijn, nodigen we jullie uit. Daarom: geen tranen bij het afscheid nu, we zien elkaar terug.’ Ze verdwijnen tussen de bomen, door de modder, richting keukenvuur, terwijl Keivan aan zijn maaltijd begint. ‘A light meal‘, zegt hij, niet als grap bedoeld. Hij toont vijf aardappelen. ‘Hoe maak je dat klaar? Ik kook nooit.’ We helpen met het schillen, hout sprokkelen, het vuur aanmaken. Keivan schraapt een bord schoon met die ene lepel die hij bezit. Hij neemt het plastic schaaltje dat als dienblad diende voor de koffie, als vuilnisbakje voor de aardappelschillen, en nu even als deksel om het vuur aan te wakkeren. Een vuur dat uit tien stukjes kool bestaat en vier halfnatte stokken, het walmt en stinkt. Het zal even duren voor de aardappelen gaar zijn, zeggen we. ‘Ik heb alle tijd’, lacht Keivan. ‘Trouwens, ik inviteer. Blijven jullie eten?’
DOOR MARIJKE LIBERT, FOTO’S STEPHAN VANFLETEREN
‘Het was een vreemd gevoel hoor, je moeder over je rug leggen, en dan die tocht met haar aanvatten, door de bergen en over hobbelige paden.’