In Congo bloeit de corruptie als nooit tevoren, ook in de kringen rond president Joseph Kabila. Experts waarschuwen echter voor een te radicale aanpak van het probleem.

President Joseph Kabila van de Democratische Republiek Congo (DRC) heeft in veel kringen nog altijd het imago van de rustige en zwijgzame maar goedmenende jongeman die begin 2001 in moeilijke omstandigheden de erfenis van zijn vermoorde vader Laurent-Désiré in de schoenen geschoven kreeg, en die daar tot veler verbazing (en opluchting) vrij verstandige dingen mee deed. Vooral het zwaar op de proef gestelde Congolese volk, dat sinds 1996 van de ene burgeroorlog in de andere sukkelt, meent nog altijd dat Kabila – de man met het onschuldige Jezusgezicht – anders is dan zijn voorgangers, die zich stuk voor stuk schaamteloos verrijkten ten koste van hun land.

Maar Kabila ís niet anders dan zijn voorgangers. Het wordt steeds duidelijker dat hij er in korte tijd in geslaagd is een eigen netwerk ( réseau) uit te bouwen dat niet minder efficiënt is in het afleiden van fondsen naar de eigen rekeningen en circuits dan dat van de stamvader zelf van dit corrupte systeem: dictator Joseph Mobutu Sese Seko, die in 1997 door Kabila’s vader (en door de toen nog piepjonge Joseph als stafchef van het rebellenleger) van de macht werd verjaagd.

Het is natuurlijk gemakkelijk te roepen dat het nu in Congo nóg slechter gaat dan ten tijde van Mobutu, dat er steeds sterkere signalen binnenkomen dat de corruptie in Congo minstens verviervoudigd is, zoals kamerlid Dirk Van der Maelen (SP.A) vorige week deed, zonder daarbij voorbeelden aan te dragen, laat staan meer dan wat voor de hand liggende algemeenheden als remedie voor te stellen. Het is uiteraard minder moeilijk signalen te versterken dan onweerlegbaar bewijsmateriaal te schrapen uit de bijna hermetisch afgesloten ruimte die Kabila’s présidence in Congo’s hoofdstad Kinshasa vormt.

Toch komen stilaan de eerste dossiers los over geldstromen die verdampten in het netwerk rond de jonge Kabila. Zo stortte de Wereldbank 60 miljoen dollar als een soort schenking aan een sociaal fonds van de president, dat geleid wordt door een Libanese vriendin van hem (officieel een consultante). Dat geld is blijkbaar grotendeels weg. Als gevolg van een herschikking van de Congolese schulden kwam er ongeveer 50 miljoen dollar op de begroting van dit jaar vrij. Ook dat geld is verdwenen, zogezegd in de oorlogsinspanning in het oosten van het land gepompt.

Niemand durft te ramen hoeveel miljarden dollars aan ontwikkelingsgeld de voorbije jaren in Congo op de verkeerde plaatsen terechtgekomen zijn. De Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) zijn veel te laks in hun toezicht op wat er in Kinshasa gebeurt. Kabila en zijn ‘rechterhand’ in de regering, vice-president Jean-Pierre Bemba, zouden heel handig en heel geleidelijk de controlemechanismen van de internationale instanties uithollen. Ze trokken na een zoektocht in het buitenland tal van goed opgeleide Congolese technocraten aan die het gemaakt hadden in de internationale wereld. Maar terug in eigen land lieten die zich snel meeslepen door het gemakkelijke geldgewin van de corruptie. Kabila en Bemba vervalsten stilletjes de spelregels van de controle, onder meer door Congolezen die niet soepel genoeg waren discreet door anderen te vervangen. Daar werd bijna nooit tegen gereageerd.

20 miljoen kogels

De bonanza voor Kabila en de zijnen waren echter de nieuwe ongeregeldheden in het oosten van het land. Ineens konden er miljoenen dollars worden vrijgemaakt voor wapens, soldaten en vliegtuigen, waarop controle zo goed als onmogelijk is – onder het mom van militair geheim kan er veel. Zo werd er in de lente een enorme lading bonen van Kinshasa naar de stadjes Beni en Butembo gevlogen, als bevoorrading van de regeringstroepen. Die bonen kostten drie keer meer dan wat lokaal betaald had moeten worden – de oostelijke Kivustreek is bekend om zijn bonen. Ze werden ongetwijfeld ingevlogen omdat op die manier links en rechts geld kon worden afgeleid.

Dat de eenmaking van het Congolese leger zo moeizaam verloopt, heeft niet alleen te maken met het feit dat de rebellen hun eigen milities zo lang mogelijk willen bewaren. Er gaat ook waanzinnig veel geld om in de militaire draaimolen, en hoe minder controle daarop, hoe meer er achterovergedrukt kan worden. Bemba heeft nog altijd goede contacten in Uganda, en runt een reeks belangrijke comptoirs voor goud en diamant in Bangui, de hoofdstad van de Centraal-Afrikaanse Republiek die op de grens ligt van het territorium dat hij als rebel veroverde. Het is ook bekend dat Bemba goede contacten had (heeft?) met notoire wapenhandelaars als de Rus Viktor Bout.

Maar ook Kabila heeft de lucratieve wereld van de wapenhandel ontdekt. In februari 2003 probeerde een van zijn gezanten eerst in Tsjechië en later in Slowakije voor een niet gespecificeerd bedrag 50 tanks, 10 pantserwagens en 20 miljoen kogels te kopen. Een aankoop die niet volgens de officiële Congolese militaire kanalen gebeurde – er werd een certificaat voorgelegd waaruit moest blijken dat de wapens voor Namibië waren bestemd.

‘We weten niet zeker wat er uiteindelijk is geleverd’, zegt wereldexpert in oorlogseconomie Johan Peleman van de International Peace Information Service (IPIS) in Antwerpen. ‘Maar we weten wel dat het om een deal op de zwarte markt ging – er is geen wapenembargo tegen Congo. En we weten dat zwartemarktdeals altijd een indicatie voor zwartgeldcircuits zijn. Kabila heeft voor zulke deals zelfs een aparte structuur gecreëerd: zijn Maison Militaire.’

De officiële minister van Defensie in Congo is Jean-Pierre Ondekane, vroeger militaire chef van de rebellenbeweging Rassemblement Congolais pour la Démocratie (RCD/Goma) uit het Oost-Congolese Goma. Het officiële ministerie van Defensie heeft echter geen budget die naam waardig. Alleen de minister en zijn medewerkers worden royaal vergoed door de internationale gemeenschap, in het kader van de vredesakkoorden die leidden tot de vorming van de Congolese transitieregering met zijn vertegenwoordigers uit alle hoeken van de maatschappij (gewapende en niet-gewapende). Ondekane zal zich echter wel hoeden voor al te veel kritiek op deze gang van zaken, om zijn goedbetaalde post niet te verliezen.

Een schaduwregering

Ook vice-president Azarias Ruberwa van de RCD/Goma is vleugellam gemaakt door zijn moeilijke positie tussen enerzijds de transitieregering in Kinshasa en anderzijds zijn achterban in het verre oosten van Congo. Vice-president Bemba van de Mouvement de Libération du Congo (MLC) is de enige die wat tegenwicht tegen Kabila kan bieden – de twee andere van de vier vice-presidenten zijn stromannen van Kabila. Bemba controleert financiën en economie in de regering, dus hij heeft het meeste zicht op wat er met de geldstromen gebeurt.

Sommige bevoorrechte waarnemers beschrijven de tandem Kabila/Bemba als ‘objectieve vijanden die elkaar vinden in gemeenschappelijke maffiose belangen’. Controle is daarbij het sleutelwoord. Enkele maanden geleden verving Bemba ‘zijn’ minister van Buitenlandse Zaken Antoine Ghonda, die te weinig manipuleerbaar was, door een van zijn getrouwen: de vroegere Mobutist Raymond Ramazani. Die krijgt op al zijn missies een gezant uit Kabila’s kamp mee. Een dualiteit die overal opduikt. Zodat er nu in Congo voor het vergemakkelijken van grote investeringen meestal twee keer langs de kassa gepasseerd moet worden: een keer bij Kabila en een keer bij Bemba.

‘Vooral Kabila heeft een schitterend eigen netwerk opgebouwd’, analyseert historicus Jean Omasombo van het Afrika Instituut aan het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren. ‘Hij controleert officieel het ministerie van Financiën en de Centrale Bank, maar heeft daarnaast binnen de muren van zijn presidentiële residentie een uitgebreide parallelle structuur samengebracht, zoals het Maison Militaire, een schaduwregering als het ware, waarmee hij ook greep houdt op de sectoren die hij officieel niet in handen heeft, en waarnaar hij veel geld van het ministerie van Financiën kanaliseert. En hij heeft gezanten als Joseph Olengakoy, die niet eens uit zijn eigen achterban stamt, die voor hem de wereld af reizen.’

Het is nog altijd niet zeker dat Kabila van tevoren op de hoogte was van de plannen om zijn vader te vermoorden. Maar het is ondertussen wél duidelijk dat iedereen, Kabila senior inbegrepen, wist dat er op diverse fronten – minstens drie, volgens rapporten van inlichtingendiensten – moordplannen werden beraamd. Vast staat dat Kabila junior zo snel vanuit Lubumbashi, de hoofdstad van de mijnprovincie Katanga, in Kinshasa landde dat de coupplegers niet eens de tijd hadden gehad om de luchthaven te bezetten. Aanvankelijk zou Kabila effectief de schuchtere jongeman geweest zijn voor wie hij zich nog altijd graag uitgeeft, de man die aandachtig luistert naar wat buitenlanders hem komen vertellen, en die regelmatig brieven schrijft naar onder meer het parlement waarin hij de mensen aanmaant om dringend iets te doen aan de ‘onaanvaardbare’ corruptie.

Maar ondertussen zou hij zich ontpopt hebben tot een gehaaide manipulator die jaren kan wachten om iemand op het juiste moment te liquideren, en die mensen kiest met wie hij niet alleen zijn eigen entourage versterkt, maar tegelijk die van zijn voornaamste concurrenten verzwakt. ‘Kabila heeft Mobutu niet vervangen’, stelt Omasombo. ‘Het Mobutisme wordt gewoon voortgezet, maar zonder Mobutu. Hetzelfde vehikel met een andere chauffeur. En Kabila is goed bezig een netwerk op te zetten dat dat van Mobutu in zijn grote dagen naar de kroon kan steken – nu zijn er nog altijd veel meer netwerken dan vroeger, maar ze zijn kleiner. Kabila profiteert daarbij optimaal van de huidige situatie in Congo: een wankele balans tussen een soort vrede en de nodige onrust. Pure oorlog maakt totale controle moeilijk, maar pure vrede eveneens.’

Adellijke titels

Corruptie is een vreselijke en moeilijk uit te roeien parasiet. Corruptie leidt tot een progressieve privatisering en informalisering van publieke diensten, en uiteindelijk tot een sterke vermindering van de productiviteit. In Kinshasa circuleren handleidingen voor, bijvoorbeeld, het oprichten van een niet-gouvernementele organisatie (ngo) – inbegrepen wat er daarbij aan wie moet worden betaald, van een halve dollar aan de bewaker aan de ingang tot duizend dollar als een minister moet worden ingeschakeld. Alle diensten zijn ‘uitbesteed’ aan privé-personen, meestal de niet-betaalde ambtenaren zelf die in eigen beheer over de toegang tot een kopieertoestel of over een ‘officiële’ stempel met kussen beschikken.

‘We moeten de moralistische benadering van corruptie in Congo verlaten als we tot een oplossing willen komen’, vindt specialist publiekrecht Dirk Beke van de Universiteiten Gent en Antwerpen. ‘De corruptie van de kleine ambtenaar is endemisch en begrijpelijk, want die mensen worden al sinds jaar en dag niet meer betaald. Zelfs voor het verkrijgen van rechtmatige zaken, zoals een diploma of een geboortebewijs, is er in Congo corruptie in het spel. De grote corruptie, op het niveau van bijvoorbeeld politici, is een gevolg van het feit dat vele mensen in Congo geen toekomstperspectief hebben. Als politici niet meer aan de macht zijn, hebben ze meestal niets om op terug te vallen, dus proberen ze snel zoveel mogelijk geld te vergaren. Maar corruptie is natuurlijk gevaarlijk, omdat ze elke langetermijnplanning, elke duurzame ontwikkeling onmogelijk maakt. Ze ondergraaft het vertrouwen en maakt economische groei onmogelijk. Daarenboven circuleert er in Congo zoveel geld uit handel in bijvoorbeeld diamant en goud, dat er geen eenvoudige maatregelen zijn om corruptie te bestrijden. De ambtenaren betalen en efficiënte parlementaire controlemechanismen installeren, zal niet volstaan.’

Afrika-expert Stefaan Marysse van het Instituut voor Ontwikkelingsbeheer aan de Universiteit Antwerpen waarschuwt voor ondoordacht optreden: ‘Ik zing niet graag mee in het concert van ongefundeerde verhalen over de corruptie in Congo die zoveel hoger zou zijn dan ten tijde van Mobutu, hoewel ik ook wel zie dat bijvoorbeeld de directeurs-generaal van de ministeries op het erf voor hun villa zes wagens hebben staan uit een prijsklasse die een Belgische directeur-generaal zich niet zou kunnen veroorloven. Maar wat we hier zien, zijn de barensweeën van een Afrikaanse staat. Hoeveel adellijke titels zijn er in het prille België niet verdiend met schaamteloze slavenhandel? Is het bankierswezen in de Verenigde Staten niet uit de maffia van Chicago gegroeid? De geschiedenis van een staat valt dikwijls terug te brengen tot de vraag: hoe tem je het geweld? Politici moeten een voordeel zien in het runnen van een staat, pas dan zullen ze behoorlijk gaan besturen. We kunnen dus in feite niet anders dan blijven hopen en we moeten elke kleine kans op slagen blijven steunen. Want een nieuwe oorlog zal de moeilijkheden alleen maar vergroten.’

Toch gebeurt er af en toe iets voor de Congolese bevolking. Zo stuurt Kabila soms goederen, momenteel bij voorkeur naar de Evenaarsprovincie, de uitvalsbasis van zijn rivaal Bemba die over veel minder financiële middelen beschikt. De tegenstand moet op alle mogelijke manieren verzwakt worden. Er wordt nu evenmin geld bijgedrukt, zoals ten tijde van Mobutu, wat toen leidde tot een voor de bevolking vreselijke hyperinflatie. Dat is een positief gevolg van de controles van internationale organisaties. Die anderzijds soms héél soepel zijn voor het regime. Zo schrapten verantwoordelijken van het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (VN) vóór publicatie een aantal kritische zinnen over vice-president Bemba en enkele anderen uit een rapport dat ze bij Marysse en IPIS-expert Jeroen Cuvelier hadden besteld.

80 miljoen dollar

Bevoorrechte waarnemers pleiten voor een verhoging van de druk op de hoogste niveaus van Wereldbank en IMF om niet te blind te zijn voor wat er in Congo aan de hand is. Er zijn al Congolese volksvertegenwoordigers, leden van een parlementaire onderzoekscommissie die de plunderingen van de rijkdommen in het land moet onderzoeken in het kader van een VN-rapport uit 2003, die zelf steekpenningen vragen aan de bedrijven die ze op corruptie controleren. Ook in de mijnsector zou de corruptie weer welig tieren, hoewel de Wereldbank zich sterk had gemaakt dat ze deze sector in korte tijd zou saneren. Verder zouden er steeds meer Chinese investeerders in Congo opduiken, en die zouden nóg minder terugschrikken voor corruptie dan de klassieke investeerders in het land.

Daarom zien vele experts op termijn de beste resultaten komen uit de bevordering van een transparant beleid. In Belgische diplomatieke kringen circuleerde in de lente van 2003, in de aanloop naar de installatie van de Congolese overgangsregering, een confidentieel rapport met een aantal eenvoudige krachtlijnen voor de implementering van transparantie, zoals het vervangen van kastransacties (met koffers en omslagen vol geld) door girale transacties en het publiek maken (via de media) van contracten, en van weddes en voordelen voor gezagsdragers en leiders van staatsbedrijven. Maar de nota werd bij de laatste onderhandelingen onder tafel geschoven, ook door toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (MR) die in volle verkiezingscampagne zat.

Er wordt gepleit voor het steunen van de ngo Transparency International (TI), die van de strijd tegen corruptie zijn handelsmerk heeft gemaakt, maar die geen bureau heeft in Kinshasa. In maart was de Congolese Afrika-expert van TI, Muzong Kodi, in Brussel voor een gesprek op het kabinet van toenmalig minister van Ontwikkelingssamenwerking Marc Verwilghen (VLD). ‘België zou ons een cahier bezorgen met wat er van ons werd verwacht’, zegt Kodi. ‘Maar ondertussen is er een nieuwe minister van Ontwikkelingssamenwerking, en hebben we nog altijd niets gehoord.’

TI is géén organisatie die misbruiken aan de kaak stelt, ofschoon ze wel journalisten opleidt om dat te doen. Ze wil in Congo instanties uit de transitieregering én de civiele maatschappij begeleiden in een streven naar een transparant beleid. ‘In Congo is álles te herbeginnen’, weet Kodi. ‘Maar het is niet omdat een regime corrupt is, dat het niet moet worden geholpen. Integendeel, zo’n regime heeft net de meeste hulp nodig. En in tegenstelling tot wat vele mensen beweren, tonen Congolese politici wél de wil om corruptie te bestrijden. We moeten hen op hun woord nemen en hen daarin steunen. Een onafhankelijke justitie zou een eerste stap in de goede richting zijn. Ik ben er zeker van dat, als de vrede standhoudt, de Congolezen eruit kunnen komen.’

Kodi benadrukt ook het belang van het onderzoeken (en eventueel vervolgen) van de bron van de corruptie. Want waar iemand betaald wordt, is er uiteraard een betaler. In dit kader is het significant dat de Belgische onderzoeksrechter Michel Claise een aantal toplui en bedienden van de bank Belgolaise in verdenking heeft gesteld voor het witwassen van 80 miljoen dollar afkomstig van de officiële Congolese diamantmaatschappij (MIBA) door een vertrouweling van Kabila: Jean-Charles Okoto. Die zou daarmee in 2001 en 2002 wapens gekocht hebben in Oekraïne en Tsjechië.

Dirk Draulans

Een duidelijk rapport met regels voor een transparant beleid werd onder tafel geveegd.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content