‘Ik probeer alleen de goede dingen te onthouden – bitterheid is niet aan mij besteed. Natuurlijk vind ik het jammer dat mijn partij me niet opnieuw een verkiesbare plaats heeft gegeven. Maar dat is nu eenmaal het wezen van de politiek: soms is het jouw beurt, soms die van iemand anders. Bovendien kun je op veel manieren aan politiek doen. Voordat ik in het parlement kwam, had ik twaalf jaar voor de partij gewerkt, waarvan acht jaar voor Guy Verhofstadt. Mijn parlementaire mandaat is nu afgelopen, maar dat betekent voor mij niet het einde als politicus. Ik hecht ook veel belang aan mijn gemeentelijke mandaat. Het is niet omdat op dit moment op één niveau het boek is dichtgeslagen, dat ik er ook lokaal mee wil ophouden.
Ik heb vier fantastische jaren gehad in het parlement. Ik heb er hard gewerkt, en niet altijd in gemakkelijke commissies. De commissie Volksgezondheid is bijvoorbeeld een heel technische en daarom lastige commissie. Ik had het nadeel dat ik wat later in het parlement ben gekomen, als opvolger van Vincent Van Quickenborne, en dan zijn de plaatsen in de commissies al grotendeels verdeeld.
Maar ik geloof dat mijn collega’s uit de fractie en ik toch een aantal ernstige dossiers op de agenda hebben gekregen. Samen met Annemie Turtelboom en Hilde Vautmans ben ik erin geslaagd kleine steentjes in de rivier te verleggen. Zo hebben we destijds het voorstel ingediend om kinderopvang tot twaalf jaar fiscaal aftrekbaar te maken. Ook heb ik het probleem aangekaart van de ziekenhuissupplementen die ouders moeten betalen om bij hun zieke kinderen te kunnen overnachten – ook omdat ik zelf een dochtertje heb dat vaak in het ziekenhuis is opgenomen. Daar heb ik achteraf veel positieve reacties op gekregen. Maar moest ik nu per se de ambitie hebben om “het wetsvoorstel-Chevalier” op mijn naam te kunnen schrijven? Het zou natuurlijk mooi zijn geweest, maar het is ook lang niet slecht als je kunt zeggen dat je op het debat hebt gewogen.
Na 10 juni is mijn aftredingsperiode ingegaan, die in mijn geval twaalf maanden zou duren. Na vijftien jaar aan een stuk te hebben doorgewerkt, heb ik voor het eerst een aantal zaken op een rijtje kunnen zetten. Terugkeren in de echte wereld heeft me deugd gedaan. Een echte reality check was het. Ik kon dingen doen die ik al jaren niet meer had gedaan: boodschappen doen, bij de bakker langsgaan. Ik was bevrijd van een dwingende agenda en had plots de tijd om met de mensen te praten over wat hen nu echt bezighoudt.
Ik ben dus niet in een zwart gat gevallen. Ik heb in mijn leven andere dingen meegemaakt, waardoor je zulke professionele tegenslagen leert te relativeren. Natuurlijk heb ik me even down gevoeld, maar ik heb een grote tuin waarin ik al mijn energie kwijt kan. Ik heb een schitterende appeloogst gehad! Ik heb me in die periode ook beraden over mijn professionele toekomst. Er zijn aanbiedingen gekomen van buiten de politiek, maar telkens opnieuw kwam ik, na een lange wandeling in de tuin, tot de conclusie dat ik de politiek niet wil loslaten.
Ik was volop mijn oogst aan het binnenhalen toen Patricia Ceysens, na het ontslag van Fientje Moerman, plotseling opnieuw minister werd in de Vlaamse regering. Een paar uur later belde ze me. Ik was aangenaam verrast. Na een aantal gesprekken merkten we dat het klikte tussen ons – noem het een soort chemie – en heb ik toegezegd. In de politiek kan het snel gaan. Of ik in 2009 meedoe aan de Vlaamse verkiezingen, is een vraag die ik vandaag niet kan beantwoorden. Ik heb wel een glazen bol, maar daar steken vissen in.’