Tot zijn twintigste was hij een leugenaar. Daarna koos hij voor de authenticiteit van de kunst. Knack in gesprek met de jonge theatermaker Wayn Traub.
INFO : Jean-Baptiste’ van Wayn Traub/Wim De Wilde en Het Toneelhuis vanaf 16/9 (première in Het Toneelhuis) tot en met 11/6/2005. Info en tickets www.toneelhuis.be of 03 224 88 44.
Een van de wonderbaarlijkste jonge verschijningen in het Vlaamse theaterlandschap van dit ogenblik is Wayn Traub. Of moeten we zeggen: Geert Bové, zoals hij eigenlijk heet? Of Jean-Baptiste, naar de Franse chansonnier, de gedaante waarin hij volgend jaar een cd zal uitbrengen? In elk geval zal in september zijn nieuwe theaterproductie Jean-Baptiste in première gaan bij het Toneelhuis en beleven we op het Gentse Filmfestival in oktober de eerste voorstelling van zijn filmversie van de vorige productie Maria-Dolores. Voor Wayn Traub moet het totaal zijn, of hij begint er niet aan.
Traub: ‘Je moet je publiek opwarmen. Het volstaat niet om een theaterstuk te maken voor een publiek dat de première bijwoont en dan naar huis gaat. Je moet aanwezig zijn als maker en je werk zo breed mogelijk verspreiden zodat zoveel mogelijk mensen er iets aan hebben, zonder dat je compromissen sluit. Zo toert de theatervoorstelling Maria-Dolores, het eerste deel van wat ik mijn Wayn-washtrilogie noem, nog tijdens het komende seizoen en gaat de filmversie in première. Na de theaterversie van Jean– Baptiste, het tweede deel van de trilogie, maak ik opnieuw een filmversie, maar eerst komt er een cd op de markt met de liederen van Jean-Baptiste, een Franse chansonnier, een engelachtige idealist die zingt over onmogelijke liefde, de schoonheid van zijn geliefde en de onvermijdelijke dood. Ik voel me steeds meer met hem samenvallen.’
Je zou kunnen doorgaan voor de erfgenaam van Jan Fabre: je neemt jouw werk heel ernstig, het is nooit vrijblijvend en je eist volledige inzet van jouw acteurs. Ook thematisch zijn er parallellen: jullie fascinatie voor het rituele en het dierlijke.
WAYN TRAUB: Die fascinatie deel ik met hem. Maar bij Fabre blijft alles uitwendig, terwijl het bij mij innerlijk beleefd wordt. Ik vraag een grote investering van mijn acteurs. Ik ken hen heel goed, hun sterke kanten, maar ook hun zwaktes. En het is belangrijk dat ze die durven te laten zien. Dat is veel belangrijker dan naakt op de scène rondlopen en staan schreeuwen. Ik geloof niet dat zoiets elke keer authentiek kan zijn. Je kunt niet iedere keer in trance gaan op de scène. Ik kan alleen maar geraakt worden door mensen die zich geven voor hun vak en die dat uitstralen. Daarom kijk ik erg op naar Brel. Hij hoefde niet veel te doen om indruk te maken. Hij nam zijn hele leven mee in wat hij op de scène deed. Hij heeft me doen beseffen dat je verhalen moet vertellen die persoonlijk en tegelijk universeel zijn.
Ik voel me met weinig theatermakers verwant. Filmregisseurs als Lynch en Von Trier zijn eerder mijn voorbeelden. Misschien moet ik meer de richting van film uitgaan. Ik heb het gevoel dat ik te weinig mensen bereik. Ik wil iets maken dat kan blijven bestaan. Een theatervoorstelling heeft een te korte levensduur voor zoveel energie die je erin investeert. Ik zal wel theater blijven maken, want het is de plek waar ik veel kan leren en experimenteren. Ik ga zeker het derde deel van de trilogie afwerken. Het zal Maria-Magdalena heten en in 2006 in première gaan. Ik heb het gevoel dat ik daarna op theatervlak een pauze zal inlassen. Ik wil de tijd nemen om mijn droom te realiseren: vooral films maken met grote inbreng van componist Wim De Wilde, met wie ik al jaren intens samenwerk. Hij is mijn medecreator geworden.
Koester je jouw dromen al lang?
TRAUB: Als kind was ik een dromer. Ik kon pas in het vierde leerjaar schrijven. Een voordeel, want zo heb ik lang in mijn fantasiewereld kunnen verblijven. Ik ben ook opgegroeid zonder een juist waardebesef: mijn moeder vond het vanzelfsprekend om te liegen. Niet omdat ze iemand kwaad wou doen, maar omdat ze geloofde wat ze verzon. Ik ben lang ondergedompeld gebleven in die fantasierijke wereld. Tot mijn twintigste was ik dus een leugenaar. Dan wou ik kunstenaar worden. Op dat moment heb ik niet gedaan wat de meesten doen: iets maken dat alleen maar lijkt op kunst. Ik heb me teruggetrokken uit de filmopleiding die ik toen volgde om na te denken en me te documenteren. Tijdens die periode heb ik een universitaire opleiding gevolgd: kunstgeschiedenis, op het einde aangevuld met theaterwetenschappen. Ik heb voor mezelf een overgangsritueel gemaakt. Het is waar: je bent het resultaat van je opvoeding. Maar je hebt je lot in eigen handen. Daarom heb ik het Manifest van het dierlijk theater geschreven en ben ik theater beginnen te maken. Tot ik met theaterwetenschappen begon, had ik nauwelijks theater gezien. Maar toen ben ik in een hoog tempo alles gaan bekijken, om na te gaan wat er was. Het meeste werk vond ik zo makkelijk gemaakt. Met mijn manifest heb ik daar een heel andere manier van thea- termaken tegenover geplaatst.
Voel je je niet verplicht om te koken volgens het recept, als je zo’n manifest geschreven hebt?
TRAUB: Helemaal niet. Ik zeg niet aan mijn acteurs dat ze mijn manifest moeten naleven. Je moet het als een soort mythe beschouwen. Als ik schreef: ‘Het dierlijk theater werkt niet met tekst, maar met beelden’, dan was dat om te reageren tegen het feit dat teksttheater dikwijls zo oninteressant is: de zoveelste opvoering van Shakespeare of Molière. Ook ik gebruik teksten in mijn voorstellingen, maar ze zijn nieuw. Ik raakte geboeid door wat mijn actrices schreven. Muzikaliteit in de tekst vind ik heel belangrijk.
Je kunt pas een ritueel maken als de mythe gekend is. Ik vertrek daarom van de westerse traditie en niet vanuit oosterse dans of Afrikaanse muziek. Je hebt bijvoorbeeld drie uur nodig om aan het publiek uit te leggen hoe de Mahabharata in elkaar zit. Maar Maria of Johannes de Doper kennen ze allemaal. Ben ik katholiek? Helemaal niet. Ik gebruik de christelijke iconen omdat iedereen die kent. Dan kan je dieper graven. Ik maak Franstalige voorstellingen omdat ik in het Frans opgevoed ben. Dat is authenticiteit. De acteurs behouden in mijn voorstellingen ook hun eigen naam. En de Nederlandstalige acteurs spreken hun moedertaal.
Ik wil mijn verhaal vertellen, mijn eigen zwaktes en die van de acteurs laten zien. Daarom heb ik een hekel aan applaus, want daarvoor doe ik het niet. Ik wil dat mijn acteurs Brels en Piafs zijn. Met negentig procent van de acteurs kan ik dus niet werken, omdat ze hun zwaktes niet durven te laten zien. De kleinere voorstellingen die aan de Wayn- washtrilogie voorafgingen, de Mise-en-Traubs, heb ik gemaakt om het voorbeeld te geven. Zo heb ik voor een performance kennissen laten langskomen om mij op al mijn tekortkomingen te wijzen. Ik heb er niet op geantwoord, omdat ik moet aanvaarden dat dingen die ik zeg of doe verkeerd kunnen zijn.
Theater moet voor mijn part een heilige ruimte zijn, een plek waar de kleinste dingen van de mens getoond worden. Communicatie verloopt via de weg van ik-jij-hij. Het ‘ik’ is het belangrijkste: je moet sterk zijn, weten wat je wilt vertellen. Dat gevoel kan je op ‘jij’ overbrengen: de acteurs en de mensen naast je. Dan pas is er plaats voor ‘hij’, alle mensen die we niet kennen. Het publiek, maar ook de mensen na ons. Daarom wil ik, naast de theatervoorstelling Jean-Baptiste, ook een film en een cd uitbrengen. Dingen die blijven.
Je maakt wapenschilden omdat je gefascineerd bent door heraldiek. Een schild kan een middel zijn om je te verbergen. In de voorstelling ‘Jean-Baptiste’spelen Marie Lecomte en Simone Moesen een vos en een slang. Ze blijven zichtbaar. Jij verschijnt op de scène in de gedaante van een stier en op het einde in die van een uil. Maar je bent niet herkenbaar. Waarom?
TRAUB: Tijdens de voorstelling ben ik al aanwezig als Jean-Baptiste op een van de twee projectieschermen. Als stier leid ik wel de voorstelling in en als uil sluit ik ze af. Dat is mijn Tadeusz Kantor-kant, de Poolse theatergrootheid die altijd aanwezig was op de scène tijdens zijn voorstellingen. Ik wil tonen dat ik pal achter mijn werk sta, tegen- over mijn acteurs en het publiek.
Het verhaal is een dierenfabel: het gaat over een stier die een onbekommerd leven leidt binnen de omheining, tot de slang en de vos hem wijzen op zijn onvrijheid. Ze beloven hem te bevrijden als hij de boom omverwerpt waarin de uil leeft, want de slang en de vos willen niet zozeer de stier een plezier doen als wel de uil te pakken krijgen. Is dat een aanval op de wijsheid?
TRAUB: Ik heb altijd problemen gehad met intellectualisme, niet met kennis. De uil staat ook voor iets positiefs: het spirituele, want eigenlijk is hij Johannes de Doper. Salomé wou een kus krijgen van Johannes de Doper omdat ze zijn spirituele kracht wou ontvangen. Ze kreeg die niet en liet hem onthoofden, zodat ze hem wel kon kussen. Het gaat dus om nijd omwille van het spirituele. Ik heb het verhaal van Herodes, Salomé en Johannes de Doper vertaald als een dierenfabel, omdat ik geen zin had om opnieuw een sterk christelijke symboliek in deze voorstelling neer te poten. Ik heb Salomé en Reinaert de Vos met elkaar vermengd, maar ik wil geen rechtlijnig verhaal vertellen. Ik wil het theater niet vernieuwen, maar wat we hebben, wil ik op een persoonlijke manier vertalen.
Naast de dierenfabel volgen we in ‘Jean-Baptiste’ ook een rechtszaak. Zijn goed en kwaad voor jou duidelijk afgelijnd?
TRAUB: Je moet het kwade soms aanvaarden om het goede te realiseren. Goed en slecht kan je niet zomaar afbakenen. We dragen wel allemaal grote verantwoordelijkheid in het leven. Dat zit in de voorstelling. Wie iets verkeerd gedaan heeft, moet dat durven toegeven.
Paul Demets
‘Theater moet een heilige ruimte zijn, een plek waar de kleinste dingen van de mens getoond worden.’