Na de renovatie is het gebouw van het Gentse Museum voor Schone Kunsten toegerust om op internationaal niveau te draaien. Nu de rest nog. Directeur Robert Hoozee droomt van groter, maar moet woekeren om te ontsnappen aan het provincialisme. Deze herfst laat hij de labyrintische trekjes van zijn museum sporen met de Romeinse ruïnes van Piranesi.
DOOR JAN BRAET FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE
In het pinksterweekend van 2007 namen dertigduizend Gentenaars hun museum opnieuw in bezit. De renovatie van het neoklassieke gebouw van Charles Van Rysselberghe had hen vier jaar lang beroofd van schone kunsten in het Citadelpark. ‘Sommige werken zijn zo populair dat ze in het collectieve geheugen zitten’, zegt Robert Hoozee (59). De directeur noemt de IJsvogels van Emile Claus, de Kruisdraging door Jeroen Bosch. Moeder met kind van de Zweedse schilder Anders Zorn. ‘Het MSK wordt sterk gedragen’, besefte ook cultuurschepen Lieven Decaluwe (Vl.Pro) na de stormloop. De financiële aderlating voor de stad ten behoeve van de restauratie had tot een mooi resultaat geleid. De volgende test kwam vijf maanden later met British Vision. Dit wat eigenzinnige overzicht van Britse kunst (1750-1950) werd niet alom bejubeld, maar haalde het verwachte niveau: internationaal over de hele lijn, bezoekers inbegrepen.
Technisch en ruimtelijk is het MSK nu perfect toegerust om met regelmaat grote exposities te houden. En om de verzameling te tonen, die kunst van de veertiende tot de twintigste eeuw beslaat. De andere voorwaarden zijn niet vervuld. De personeelsomkadering en de werkingsmiddelen zijn die van een kleine provincialistische instelling. Terwijl de buren van het SMAK als verzelfstandigde vzw wat armslag hebben, blijft het MSK zitten met de beperkingen van een stedelijke instelling. Sinds meer dan twintig jaar speelt Hoozee ook zakelijk leider, en dat is zo belastend dat het stilaan genoeg is. Of een herstructurering van het stadspersoneel tot een Intern Verzelfstandigd Agentschap (IVA) daar iets concreet zal aan veranderen, blijft een open vraag.
Het palmares van het MSK mag gezien worden. Het is consulteerbaar op de website van het museum. Wat het niet vertelt, is hoe prestigieuze tentoonstellingen soms tot stand komen. Vergelijk het met een pokerspel. Als je een expo maakt, zeg je aan de musea bij wie je een werk wilt ontlenen dat je al over de middelen beschikt. En tegen degenen die met geld over de brug moeten komen, zeg je dat je al over de werken beschikt, zelfs als dat niet het geval is. Hoozee kan er nog om lachen. ‘Dit had allang een Vlaams museum moeten zijn, met dito middelen’, verzuchten we in zijn plaats. Zelf wil hij zoiets nog altijd niet gezegd hebben. Waarom zoveel scrupules? Zelfs de cultuurschepen stelt zonder omwegen: ‘Laten we realistisch zijn: Gent kan dit niet meer alleen dragen.’
In welke constructie maakt het museum het best zijn Europese roeping waar? Daarover circuleren denksporen. Het gebouw is er, de ambitie, de knowhow, de wetenschappelijkheid en het programma ook. Het MSK zit op dezelfde hoogte als het Antwerpse Museum voor Schone Kunsten. Op de keper beschouwd worden in Gent zelfs meer eigen tentoonstellingen gemaakt. Alleen is Antwerpen een museum van de Vlaamse Gemeenschap, en wordt dus gevoelig beter gesubsidieerd. Waarom geen formule van gezamenlijk beheer zoeken, of zelfs een soort fusie? Eén groot Vlaams museum met twee afdelingen. Daarom hoeven ze nog niets in te boeten van de binding met hun stad. Dat zou doodzonde zijn, beseffen de conservator en de schepen, de stormloop van mei 2007 indachtig.
De jurist in Lieven Decaluwe waarschuwt dat fusie een volledige opslorping betekent, en ‘dat kan niet het antwoord zijn’. Ook voor de erfgoedadviseur van cultuurminister Bert Anciaux (Vl.Pro) is een fusie niet evident. ‘Dat idee is nog niet rijp’, zegt Pascal En- naert. Beiden zien voorlopig het meeste heil in een intensivering van het samenwerkingsverband tussen de MSK’s van Gent en Antwerpen en het Brugse Groeningemuseum. Dat zijn Vlaanderens drie grote kunsthistorische musea. De Vlaamse Kunstcollectie voorziet in een samenwerking op het vlak van collectieregistratie en -ontsluiting, tentoonstellingen, wetenschappelijk onderzoek, behoud en beheer, en veiligheid. Volgens afspraak concentreert elk zich op zijn kerntaken: Brugge op de Vlaamse Primitieven, Antwerpen op de zeventiende en achttiende eeuw, Gent op de negentiende en twintigste. Blockbustertentoonstellingen en collectieverwervingen moeten passen in het kerntakenprofiel, zo is overeengekomen. Het ministerie, dat dit profiel regelmatig ‘aftoetst’, handelt in dezelfde zin. Bijvoorbeeld toen het onlangs Ensors topstuk Kinderen aan het ochtendtoilet (1886) aankocht en overdroeg aan het MSK. En ook tevoren, toen het een recordbedrag veil had om British Vision (1750-1950) mogelijk te maken.
GOETHETIJD
Voortaan echter verleent het ministerie geen projectgebonden subsidies meer. Tijdens de lopende begrotingsronde (resultaat bekend tegen 1 oktober) worden enkel structurele subsidies toegekend. Dat gebeurt volgens de criteria van het Erfgoeddecreet, en voor een periode van vijf jaar. Nu dus 2009-2013. Het MSK, in de categorie landelijk erkende musea, diende een dossier in waarin het een jaarlijkse werkingssubsidie van 1 miljoen euro vraagt. Met de huidige toelage van 250.000 euro kan het alleen ter plaatse blijven trappelen. Lieven Decaluwe zou een gunstige beoordeling van het dossier beschouwen als ‘een signaal’ dat het de Vlaamse regering menens is met haar voornemen om het gemeenschapspatrimonium maximaal te ondersteunen. Dan wordt het verlangen naar een ‘fusie’, het opgaan in een ‘groot Vlaams museum’, ook een spannend inhoudelijk debat.
Hoozees plannen zien er clever uit. Voor 2010 staat Ensor Intiem gepland, een biografische kijk op de Oostendse meester. Iets bijzonders, met veel sfeer, een tikkeltje thea- traal. ‘Met prachtige foto’s, waarop je ziet hoe de man een mythe geworden is te midden van zijn collectie. Hij zit er als een bompa bij, absoluut niet als een prins. Op zijn sloffen tussen zijn werken. Dat is een probleemstelling in de kunstgeschiedenis: de oudere kunstenaar. Hoe wordt een artiest oud en hoe komt het dat er plots een kantelmoment komt, dat de drive eruit is? In zijn vroege werk dan weer heeft Ensor heel veel zijn omgeving afgetast. Tientallen keren schetste hij de familieleden met wie hij leefde. En ook tafelpoten, stukken kast, gordijnen, schoorstenen, altijd maar schetsen. Dan heb je de bekende “Burgersalons”. Het schilderij Kinderen aan het ochtendtoilet is de slotsom van dat aftasten van zijn omgeving.’ De expo zal een parade van internationale Ensortentoonstellingen afsluiten, van Wuppertal tot New York. Er komt een colloquium in Gent bij kijken, bij wijze van conclusie. Alle Ensorcuratoren zijn erop uitgenodigd.
Lokale weerklank wordt in 2009 verwacht, met de geliefde luminist Emile Claus en het Landleven. Voor Europalia van dat jaar ligt een voorstel over Masereel in China op tafel. De kunst van de Vlaamse houtsnijder werd al voor de oorlog in China geïntroduceerd door de sociaal bewogen dichter Lu Xun. De prenten kenden navolging onder Chinezen, soms niet te onderscheiden van echte Masereels. Meer gewicht ligt in 2010 in de schaal. Behalve de private kant van Ensor komt er een volwassen retrospectieve Gustave van de Woestyne. De meest symbolistische van de eerste generatie Latemse schilders staat internationaal niet op de kaart. Onterecht, vindt Robert Hoozee: ‘Met British Vision hebben we heel wat buitenlanders over de vloer gehad, veel collega’s ook. En de figuur die ze altijd uit de collecties pikken is Van de Woestyne. Er is interesse voor. Ik heb dat vroeger al ondervonden in Frankrijk.’ Ook de link tussen de late Van de Woestyne, die in het Verenigd Koninkrijk had gewoond, en Stanley Spencer moet iemand maar eens tegen het licht houden.
De honderdste verjaardag van Maurice Maeterlincks Nobelprijs voor de Literatuur brengt in 2011 de dubbeltentoonstelling Maeterlinck/Minne mee – waarbij het Maeterlinckluik zijn uitstraling op de Europese kunst belicht. Een ander eeuwfeest kondigt zich aan in 2013, de Wereldtentoonstelling van 1913 in Gent. Robert Hoozee staat op dat moment op een jaar voor zijn pensioen. Misschien pakt hij dan voor de derde keer in zijn carrière uit met iets groots. Zestien jaar na Paris-Bruxelles en vijf jaar na British Vision, wordt het dan geen tijd om eens naar Duitsland te kijken? Kunstrelaties tussen België en zijn oosterburen hebben een rijke traditie. ‘Ik zou het graag doen,’ zegt de directeur, ‘maar zo goed als ik mijn weg ken in Franse en Britse musea, zo slecht ken ik de Duitse. Wel heb ik altijd gedroomd van de Duitse romantiek, de Goethetijd. Dat boeit me enorm.’ Binnenkort vult hij drie zaaltjes met schilderijen en prenten van Max Beckmann (uit Wuppertal, dat enkele Ensors uitgeleend krijgt) voor een kleine dossiertentoonstelling. ‘De Nazareners zou ik zeer graag tentoonstellen, maar daar zal geen kat naar komen kijken.’ ( lacht) Hij deelt het gevoel ‘dat wij met onze rug naar het oosten leven’ en constateert dat Duitsland hier nog altijd ‘een beladen land’ is. En trouwens, ‘Italië is ook een mooi land’.
Voor British Vision zette hij de academische, internationaal georiënteerde kunst (Jo-shua Reynolds) aan de kant en koos hij een ’typisch Britse’ invalshoek – natuurgetrouwe waarneming en het visionaire. Iets dergelijks zou hij met Duitsland kunnen doen. ‘Eens kijken naar de interessante, frisse figuren. Het cliché van de Duitse grondigheid pakken en toetsen. Het wagneriaanse. De kunst van Engeland en Duitsland ligt enorm dicht bij elkaar. Die landschapsschilderkunst. De manier van Blake vind je terug bij Runge, bijvoorbeeld. Dat is ongelooflijk, ze kunnen elkaar niet uitstaan maar ze zijn zeer gelieerd.’ In plaats van door te fantaseren, houdt de conservator bezwaren tegen het licht. ‘De vraag is of je voort moet doen in die nationale lijn. De kritiek dat de kunst te veel nationaal gezien wordt, is misschien niet onterecht. Misschien moet ik eens iets bedenken dat door de grenzen heen gaat.’ Hij had vroeger een droom: Constable-Friedrich-Corot, om eens ‘de drie manieren om naar het landschap te kijken, te vergelijken’. De kaart van Constable speelde hij echter al vol uit tijdens British Vision.
RUÏNES
Met de zorgvuldigheid hem eigen schept de directeur in de tijdelijke tentoonstellingen graag een band met de vaste collectie. British Vision vormde schijnbaar een uitzondering, omdat Britse kunst in de verzameling van het MSK een beetje mager uitvalt. Maar de link was hier de museumdirecteur zelf. Hij staat bekend als anglofiel en als een specialist van Constable, die in 1975 het onderwerp van zijn doctoraalscriptie vormde. Hij wil de grote Britse landschapsschilder in de collectie, al was het maar met een schets. Maar hij acht zich kansloos tegen de steenrijke Lord Thomson ‘of Fleet’. Hij koopt alle goede Constables op. De smaak van degenen die tweehonderd jaar lang de collectie opbouwden heeft een hoog Franco-Belgisch gehalte. Toch kochten de vrienden van het museum regelmatig op Londense veilingen. Tot overmaat van ramp trekken specialisten af en toe de authenticiteit van enig Brits schilderij in het MSK in twijfel. Onlangs ontmaskerde Martin Postle een alleraardigst Slapend meisje van de grote Sir Joshua Reynolds als een negentiende-eeuwse naschildering. De toeschrijving van een portret uit de collectie aan de beroemde Thomas Ho-garth was dan weer mooi meegenomen. En op diens reeks indringende etsen valt niets af te dingen.
De nieuwe tentoonstelling Piranesi, de prentencollectie van de Universiteit Gent is met subtiele vezels verbonden met het museum. De etsen van de Venetiaanse architect en archeoloog (1720-1778) roepen de magie van het oude Rome op, uit de geest van zijn ruïnes. ‘Het is eigenlijk een romanticus, toch?’ zegt Hoozee. Nietige figuren houden zich op in machtige maar halfvergane tempels, onder poorten en gewelven, in kerkers, circussen en graftombes. Verweerde stenen dragen inscripties die nog leesbaar zijn. De herinnering aan de antieken wordt levendig gehouden. Architecten, beeldend kunstenaars en filologen drukten dat uit in een nieuwe stijl, het neoclassicisme – eigenlijk een voortborduren op de principes van de Ouden. Giovanni Battista Piranesi deelde het vuur van zijn tijdgenoten voor het neoclassicisme. Hij voedde het met de ontdekkingen van zijn eigen beroepsgild, de archeologen. Hij leek in het oude Rome te willen verzinken, en hij laat ons erin verdwalen. Tegelijk liet hij zijn architecturale fantasie de vrije loop. Hij, die in zijn car-rière slechts enkele restauratieopdrachten kreeg, en als antiquair aan de kost kwam.
Toen Charles Van Rysselberghe in 1902 het Museum voor Schone Kunsten opleverde, ontdekten de Gentenaars een gave neoklassieke tempel. Gebouwd op een as, met enfilades naar links en rechts. Een klassieker grondplan kan haast niet. ‘Toch heeft hij dat heel speels gedaan, het is geen stoer klassiek gebouw’, zegt Hoozee. ‘Wij vergelijken het altijd met een Romeinse villa. De speelsheid zit in de curven en in de doorgangen die hij in de hoeken maakt. Dat was een innovatie, die is nagevolgd. Dat heeft iets heel aparts. In het Louvre kun je van de ene kant naar de andere kijken. Dat is typisch voor een oud museum. En hier moet je ontdekken, je loopt een beetje verloren. Letterlijk verloren, want zonder dat je het weet, wordt heel je richting veranderd. We zien dat vaak bij mensen, dat ze dan echt niet weten: waar is nu de ingang?’ ( lacht)
Het labyrintische gevoel waarmee Piranesi ons tijdens de dwaaltocht door de restanten van Rome opzadelt, ondergaan we ook in de bouw van Van Rysselberghe. En de fiamminghi in Rome, zoals Paul Bril, leerden de Italianen hoe je landschappen met ruïnes en kleine figuren schildert. Dat schept een band.
PIRANESI, TOT 18 JANUARI 2009 IN HET MSK, CITADELPARK 9000 GENT. VAN DINSDAG TOT ZONDAG VAN 10.00 TOT 18.00 UUR.