Ze wordt zeventig, maar is stiekem altijd een meisje gebleven. ‘Ik ben veel te laat volwassen geworden.’ Actrice Doris Van Caneghem over een leven vol theater. En over die ene man die zich doodlachte om haar.

Het waait buiten. De deur van het Antwerpse theater ’t Appeltje gaat open. Doris Van Caneghem stapt binnen. De storm heeft zijn werk goed gedaan, zegt ze. ‘Ik dacht vorige week: ik moet dringend de klimop in mijn tuin knippen. Maar zie, door de storm heb ik geen klimop meer. Helaas ook geen tuin meer.’

Ze lacht luid, zet haar handtas neer, drinkt van de koffie die klaarstaat en vertelt de rest van haar leven.

Een leven dat vol theater zat. Vol monologen ook. Ze was Emily Dickinson. De Tettertrien. De meest gezoende bruid van Vlaanderen. Ze was zoveel mensen.

‘Ik wil nog één keer een monoloog spelen’, zegt ze. ‘Ik moet het nu doen. Als je zeventig wordt, dan weet je dat het beste voorbij is. Misschien (wijst naar haar hoofd) marcheert het binnen vijf jaar allemaal niet meer zo goed.’

En dus is ze straks Stephanie, de dochter van Leopold II.

‘”Doris,” zeggen de mensen dan, “zoudt ge dat wel doen? Zie dat ge op uw gezicht valt.” “En dan?”, antwoord ik. “Ik kan ook weer rechtstaan, hoor.”‘

‘Nee, ik heb het wel wat onderschat. Ik blok nu al vijf maanden op die tekst. De angst, de onzekerheid: het is vre-se-lijk. Het is nog een maand en ik heb nu al maagkrampen van de zenuwen. “Waarom doe ik mezelf dat toch altijd weer aan?”, denk ik dan.’

Ze weet maar al te goed waarom. Omdat het zo’n verrukkelijk gevoel is. Twee uur lang een verhaal vertellen aan een publiek. En dan: dat publiek groeten, de deur dichtdoen en weer naar huis wandelen.

‘Applaus is allang geen drijfveer meer, hoor. In het begin wel. Als je afgestudeerd bent, denk je dat je de beste van de wereld bent. Tot je de anderen ziet. (lacht) Het enige wat me vandaag blij maakt, is dat de mensen zeggen: “Mevrouw Van Caneghem, u hebt die rol goed gespeeld. We waren ontroerd.” Of: “We hebben gelachen.”‘

Ze nipt van haar koffie. ‘Lang geleden moest ik eens in Rotterdam spelen. Johan Kaart (een bekende Nederlandse acteur-musicalster, nvdr) zat in de zaal. Hij was toen al oud, leed aan de ziekte van Parkinson. Die voorstelling was afgelopen… we groetten… Kaart wilde absoluut naar het podium komen. Hij waggelde met de verpleegster achter zich naar de rand van het podium. Iedereen enorm geëmotioneerd, natuurlijk. Staande ovatie. Het applaus stierf uit. De mensen gaan naar huis, wij naar de kleedkamer. Twee mensen bleven zitten op hun rode pluchen zetel: een man en een vrouw. De man lag met z’n hoofd op de schouder van de vrouw. We wandelden naar hen toe en vroegen: “Meneer, mevrouw, de voorstelling is afgelopen. Is er misschien een probleem? Willen jullie nog iets vragen?” Die mevrouw keek ons heel ernstig aan en stotterde: “De mijnheer naast mij…. ik denk dat hij dood is.” Toen zagen we het ook: hij lag echt op die vrouw. We hebben vlug, vlug een dokter gebeld. Maar ook die kon alleen maar constateren dat hij, tja, gestorven was. Die man had zich letterlijk doodgelachen. De voorstelling, de aanwezigheid van Kaart, het was hem allemaal te veel geworden.’

Tja. Naar het theater gaan kan ernstige gevolgen hebben.

doris vAN CANEGHEM: Hij is tenminste gestorven op een gelukkig moment. Dat kan ook niet iedereen zeggen.

De kans dat iemand zich doodlacht met Het standpunt van Stephanie is een stuk kleiner. Wat intrigeerde u zo in haar verhaal?

VAN CANEGHEM: Om te beginnen de tijd waarin ze leefde. Nu wordt het voorgesteld alsof het een heel romantische periode was. Maar voor vrouwen was het een verschrikkelijke tijd. Ik kende het verhaal van Stephanie – mijn moeder had me er vaak over verteld. Hoe ze op haar zestiende werd uitgehuwelijkt, bijna verkracht werd tijdens haar huwelijksnacht, negen jaar lang bedrogen werd en als weduwe eindigde op haar vijfentwintigste. Het is eigenlijk een heel tragisch verhaal. Niet het enige tragische verhaal dat zich afgespeeld heeft aan het Belgische hof.

Nee, het is daar meer een aaneenschakeling van tragische verhalen.

VAN CANEGHEM:(lacht) Het gekke was: toen ik voor het eerst een jeugdfoto zag van Stephanie, dat was precies ik. Ik had dezelfde gelaatstrekken, en was lang, mager en bleek.

En de rest?

VAN CANEGHEM: Daar stopte de gelijkenis, vrees ik. (lacht) De jonge Doris was een heel angstig kind. Dat kwam door de oorlog. De vliegende bommen, de luchtwerpers. Ik hoor nog altijd die geluiden. Ik gilde van de angst. Voor mezelf begon ik een imaginaire wereld te creëren. Dat heeft mij uiteindelijk ook naar het theater geleid. Waar zo’n oorlog al niet goed voor kan zijn. (lacht) In de schouwburg van Tante Corry op de Sint-Jacobsmarkt zag ik voor het eerst theater. Tante Corry was zo’n stevige, corpulente dame die sprookjes vertelde. Aladin en de wonderlamp en zo. Ik was er compleet weg van. Toen wist ik het zeker. Op mijn achttiende ben ik dan theater gaan studeren in de school van Luc Philips in Mechelen. Thuis vonden ze dat geen goed idee, nee. Ik hoor mijn vader nog een tafelrede afsteken. Hij was een zakenman, die theaterwereld vertrouwde hij voor geen haar. Maar ik kende zijn zwakke plek: geld. ‘In het theater kun je heel veel geld verdienen’, sputterde ik tegen. Dat stemde hem al iets gunstiger. ‘Het is goed,’ zei hij, ‘maar vertel tegen niemand dat ge in het theater werkt’. Hij is nooit komen kijken, nee. Tot hij in het ziekenhuis lag en mij op televisie zag. Hij riep alle verpleegsters bij zich. ‘Kijk, dat is mijn dochter.’ (lacht)

In het begin speelde u vooral komische rollen. ‘Voor de mensen die van dat soort theater houden, is dat het soort theater waar die mensen van houden’, zoals ze zeggen.

VAN CANEGHEM: Ze gaven mij altijd de aardige, lieve rollen. Daarom ben ik zo blij dat ik nu, op het einde van mijn carrière, zo’n karakterrol als Stephanie kan spelen. Misschien heb ik er wel spijt van dat ik niet eerder uit het licht komische genre gestapt ben. Hoewel. Het is niet altijd even dankbaar. Ik hoef maar te zeggen ‘die vrouw daar heeft haar twee kinderen vermoord’ en iedereen gelooft je. Drama! Maar een zaal doen lachen, dat is een stuk moeilijker.

U was een vrouw alleen in het theater, dat moet ook niet altijd eenvoudig geweest zijn. Zeker omdat u niet verbonden was aan een officieel gezelschap.

VAN CANEGHEM: Er was daar geen plaats: niemand ging weg. Mijn toenmalige man zei: ‘begin freelance, ge gaat veel meer naam maken’. Dat deed ik dus. Met mijn valieske liep ik van stad tot stad, van theater tot theater: ik mocht overal binnen. Ik heb nooit moeten vechten. Of het via het bed moeten doen, zoals sommige andere actrices. Maar ik had er geen probleem mee dat zij dat wel deden. Ze wilden ook alleen maar heel graag spelen, hè. En als ze geen talent hadden, vielen ze uiteindelijk toch door de mand. (denkt na) Een tijd geleden kwam ik Dora van der Groen tegen. ‘Doris,’ vroeg ze me, ‘heb jij ooit naar een rol moeten vragen?’ ‘Nee’, zei ik. Ze antwoordde daar niet op. (zwijgt even) Ik heb gewoon heel veel geluk gehad in mijn leven. Echt waar, ik beklaag de jonge acteurs van vandaag. Heel wat van die gasten zijn heel goed en gedreven, daar ligt het niet aan. Maar ze krijgen gewoon geen kansen meer. In televisieseries acteren is een noodzaak geworden. Zonder bekendheid is het moeilijk om nog aan de bak te komen.

U hebt ook zeven jaar met een stofvod en een dweil rondgelopen in Thuis.

VAN CANEGHEM: Thuis was een opdracht. Ik moest dat doen, want ik behoorde tot het dramatisch gezelschap van de BRT. Maar ik keek daar niet op neer. Alles is ons vak. Veel acteurs zeiden: ‘Doris, een soap! Daar zijt gij toch veel te goed voor?!’ Dezelfde acteurs werden een paar jaar later ontslagen in de officiële schouwburgen en spelen vandaag allemaal mee in soaps. Ik zeg dat zonder leedvermaak. Ik vond dat zo vernederend dat ze afgedankt werden: van iets ben je opeens niets meer. Nu ja, in het echte leven gebeurt dat ook. De theaterwereld lijkt erg op de gewone wereld.

In de hoofden van veel mensen zal u altijd Felicienne blijven. Is dat niet jammer?

VAN CANEGHEM: Nee, dat deert me niet. Luc Philips had mij daarvoor gewaarschuwd. ‘Ik heb Shylock gespeeld’, zei hij. ‘Ik had zo graag gehad dat de mensen zeiden: “Proficiat Luc, ge hebt dat fantastisch gedaan.” Niemand zei wat. Maar toen ik pastoor Munte speelde, toen klopten ze op het raam van de bus.’ Zo is het mij ook vergaan. Maar een vedette ben ik nooit geweest. Ik had er het hoofd niet voor.

Pardon?

VAN CANEGHEM: Jo De Meyere zei dat ooit: ‘Jan Decleir, die heeft het hoofd van een vedette. Ik heb een nietszeggend hoofd. Ik moet het maken.’ Ik heb ook altijd dat gevoel gehad. Wat betekent dat trouwens in Vlaanderen, een vedette zijn? Was Julien Schoenaerts een vedette? Viviane De Muynck? Nee. Alleen onwaarschijnlijk goede acteurs. Ik had ook veel liever dat ze zeiden ‘Doris, ge hebt die rol fantastisch gespeeld’ dan ‘ge zijt een vedette’. Het omgekeerde heb ik trouwens ook meegemaakt. Ik herinner me een stuk dat geregisseerd werd door Tone Brulin. Het begon al op de repetities. ‘Ik zou liever op een Afrikaans eiland zitten’, zuchtte Brulin. Op een avond zaten we in de kleedkamer. Iemand zei: ‘Schmink jullie maar af. We spelen niet vanavond.’ ‘Hoezo, we spelen niet?’ ‘Er zit niemand in de zaal.’ Ik verzeker je: niets is triester dan dat. (lacht)

Gaat u nog vaak naar het theater?

VAN CANEGHEM: Af en toe. Maar ik hou niet zo van theater dat gemaakt wordt om de regisseur en de journalisten te plezieren. Ik mis de vreugde in het theater. Het is allemaal zo op vernieling gericht. Al dat bloot. Altijd weer dezelfde woorden ‘pis-kak-lul’. Is dat echt nodig? Draagt dat iets bij tot het stuk? (tegen de cassetterecorder) Ik ben dus zeventig. (lacht) Vroeger brachten de grote theaterhuizen klassieke stukken en de kleine theaters maakten experimenteel theater. Nu doen de grote bakken dat en kunnen de kleine theaters met moeite en veel sponsoring een monoloog opvoeren. Als zij zouden gaan experimenteren, komt er geen kat meer kijken. En intussen speelt niemand nog klassieke stukken. Op dat vlak is het terug naar af.

Hebt u vaak spijt gehad in uw leven, mevrouw Van Caneghem?

VAN CANEGHEM: O ja. Ik heb, zoals iedereen, vaak spijt gehad van de dingen die ik niet gedaan heb. Ik was altijd een heel rusteloos iemand. Ik heb bijvoorbeeld op heel veel plaatsen gewoond: in Gent, in Oostende, in de Zwalm, aan de grachten van Amsterdam, noem maar op. Elke keer als ik een mooi huis zag, wilde ik het kopen. Zoals Couperus. Ik knapte die huizen helemaal op. Maar als ze klaar waren, interesseerden ze mij niet meer. Dan verkocht ik ze, en niet eens voor veel geld. Daar heb ik weleens spijt van. Al die prachtige huizen, al die energie die ik erin gestoken heb: het is allemaal weg.

U woont nu opnieuw in Antwerpen, de plaats waar het allemaal begonnen is. De cirkel is rond.

VAN CANEGHEM: Vroeger had ik een enorme band met Antwerpen, maar dat is geminderd. Het is mijn Antwerpen niet meer zo. Het is dezelfde stad niet meer. Het is hier allemaal zo streng, zo serieus, er mag nog zo weinig. Als ik mijn hond zonder leiband loslaat in het stadspark, heb ik een boete aan mijn been. Dat ik weer in Antwerpen woon, is eigenlijk toeval. Mijn vriend woont hier, mijn familie, mijn vrienden. Ik woon wel graag alleen, hoor. Het is ook iets wat je met de jaren leert: alleen zijn. Om eerlijk te zijn: ik kan eigenlijk gewoon niet voor mensen zorgen. Als mensen bij mij op bezoek komen, duurt het een uur voor ze koffie hebben. Ik heb ook geen kinderen. Ik ben er gek op, maar ze knippen je vleugels af, hè. Ik wilde niet gebonden zijn. Weer dat rusteloze. Het enige wat ik in huis heb, zijn dieren. Dat is ook niet zo moeilijk om voor te zorgen: je krijgt er altijd gelijk van. (lacht)

‘HET STANDPUNT VAN STEPHANIE’ VANAF 15 FEBRUARI IN THEATER HET APPELTJE, LANGE NIEUWSTRAAT 81, 2000 ANTWERPEN.

INFO: 070 22 33 30 – www.onti.be

DOOR STIJN TORMANS FOTO’s SASKIA VANDERSTICHELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content