In zijn boek over de Oostendse casino-affaire brengt Raf De Boever een netwerk in kaart van gesjoemel en corruptie waarin de minister van de Noordzee en de procureur van Brugge een hoofdrol spelen. ‘De Boever ziet spoken’, zeggen zij.

INFO : ‘Casinogate. De hold-up van Oostende’, verschijnt op 1 september bij Houtekiet.

D e hold-up van Oostende, zo luidt de ondertitel van Casinogate, het boek van het gewezen Oostendse Agalev-gemeenteraadslid Raf De Boever. Hij vindt dat de Oostendse casinobaas Willy Verdonck ongehinderd en met de hulp van het stadsbestuur nog tot 2034 de stadskas kan leegroven. Casinogate boort door op De Casino Connection, het zwartboek over de affaire dat De Boever al in 1994 publiceerde. Toen trachtte hij aan de hand van brieven en fragmenten uit rapporten de kiezer te overtuigen van zijn visie dat Julien Goekint, de toenmalige CVP-burgemeester van Oostende, gesjoemeld had bij de toe kenning van de nieuwe concessie voor het Oostendse casino. Door dat gesjoemel, redeneert De Boever, betaalt Willy Verdonck tot 2034 (wanneer zijn concessie afloopt) veel te weinig voor het uitbaten van de speelhal in Oostende.

De buit van deze hold-up? De Boever rekent het even voor, aan de hand van het rapport van het Nederlandse studiebureau O + O uit Amersfoort, dat ter voorbereiding van de nieuwe concessie door de stad Oostende werd ingeschakeld. O + O becijferde dat de nieuwe uitbater van het casino de stad Oostende jaarlijks 90 miljoen frank zou moeten betalen. Verdonck betaalt evenwel maar 10 miljoen frank. Dat zou dus betekenen dat de Oostendse gemeenschap in 2034, door een schimmige beslissing van een makke gemeenteraad begin jaren ’90, in totaal 3,5 miljard frank misgelopen zal zijn – omgerekend bijna 87 miljoen euro.

Het zwartboek waarin De Boever in 1994 zijn ongenoegen spuide, was een politiek manoeuvre. De auteur was net uit Agalev gezet, maar onder meer door zijn zwartboek haalde hij onverhoopt twee zetels in de Oostendse gemeenteraad met DEMO, een scheurlijst die hij zelf in het leven geroepen had. Raf De Boever streed in die dagen een eenzame strijd. ‘Dertig keer heb ik in de gemeenteraad geroepen dat het casino geen verlies maakte, zoals Verdonck altijd had beweerd, maar 10,5 miljoen frank winst. Alleen: geen enkele partij durfde burgemeester Goekint een strobreed in de weg te leggen. De SP van Johan Vande Lanotte nog het minst. Die wilde koste wat kost een coalitie vormen met Goekint aan het roer, en daarom heeft hij er alles aan gedaan om de discussie te minimaliseren. Nochtans moet Vande Lanotte als jurist verdomd goed geweten hebben dat het strafbaar is om de gemeenteraad te misleiden’, zucht hij.

Vande Lanotte pleit onschuldig. ‘Tot 1 januari 1995 zat ik niet in de Oostendse gemeenteraad, dus heb ik me ook niet beziggehouden met het dossier van het casino. De meeste gemeenteraadsleden hadden in die tijd wellicht ook weinig zicht op de financiële situatie van het casino, dat eind jaren ’80 nog in de schemerzone tussen gedoogbeleid en illegaliteit zat. Er zijn trouwens ook meerdere versies verschenen van de eerste jaarrekeningen onder Verdonck. Maar dat belet niet dat het mij verbaast dat de socialisten hier worden geviseerd, want de SP heeft in 1992 zelfs tegen de concessie gestemd.’

Willy Verdonck heeft zijn vermeende voordeeltarief dus kennelijk te danken aan de rooms-blauwe coalitie onder leiding van Goekint, die de lange overeenkomst tot 2034 heeft doorgedrukt. Gevraagd naar de kleine concessie die Verdonck elk jaar moet betalen, geeft ook de huidige burgemeester van Oostende Jean Vandecasteele (SP.A) toe dat hij er niet onverdeeld gelukkig mee is. ‘We hebben in 1992 niet voor niets tegengestemd.’

Zelfs professor Walter Missorten, meer dan tien jaar lang de bedrijfsrevisor van het casino, betwist niet dat Verdonck goed onderhandeld moet hebben. ‘Maar hij heeft het Casino Kursaal na jarenlang wanbeheer ook weer in zijn glorie hersteld. En vergeet niet dat de stad Oostende bovenop de vaste, ook nog eens een variabele concessie krijgt, afgemeten aan de opbrengsten, en dat 60 procent van de inkomsten van de speelzaal rechtstreeks naar de fiscus vloeien – en dus naar de gemeenschap.’

Missorten in de vuurlijn

Professor Missorten is een van de sleutelfiguren in het verhaal over fraude en gesjoemel dat De Boever in zijn boek in kaart brengt. De verliescijfers waarop de verlaagde concessie van het casino gebaseerd is, zijn ooit uit Missortens pen gevloeid. Net als de overboekingen, die het casino met één pennentrek winstgevend maakten. ‘Missorten heeft wel vaker met cijfers geworsteld’, monkelt De Boever. ‘Tot tweemaal toe’, zo schrijft hij in zijn boek, ‘heeft Missorten op verschillende dagen met een tussentijd van liefst drie maanden mijn gelijk toegegeven, eerst tegenover de Gerechtelijke Politie (GP) in Brugge, later tegenover de corruptiebestrijders van het Hoog Comité van Toezicht (HCT). Maar in december 1994, tijdens een uiterst kort verhoor bij HCT-speurder Willy Hendrickx, maakte hij een bocht van 180 graden. Hij verklaarde letterlijk: ‘Dat ik eerst aan de gerechtelijke politie te Brugge en naderhand aan uw dienst een andere versie heb gegeven, is te wijten aan mijn gezondheidstoestand. Ik verwijs hierbij naar mijn behandelende chirurg, dokter Tubbax van het ziekenhuis Sint-Lucas te Brugge.’

Missorten had in het voorjaar van 1994 maandenlang op de afdeling Intensieve Zorg verbleven na een zwaar verkeersongeval, dat kennelijk ook zijn geheugen heeft aangetast. Missorten zegt dat hij maar één keer werd verhoord: door de Brugse GP in zijn kantoor in Laken. De Boever houdt vol dat hij kopieën heeft van gerechtelijke stukken die zwart op wit bewijzen dat de bedrijfsrevisor in diezelfde periode ook twee keer het HCT over de vloer heeft gekregen.

Heeft de professor het bij het rechte eind, of Raf De Boever? Missorten: ‘De Boevers boekhoudkundige kennis is zo beperkt dat hij nooit gesnapt heeft dat ik een rechtzetting heb moeten doen in de jaarrekening van 1989. Daardoor is het aanvankelijke verlies uiteindelijk een winst van 10,5 miljoen geworden.’ Maar hoe zit het met die tegenstrijdige verklaringen? En is het wel denkbaar dat een revisor in een corruptieonderzoek verzeild raakt, zonder dat daar ook maar een papiertje of een verdwaalde notitie van achterblijft? Missorten: ‘Revisoren moeten hun papieren tien jaar bewaren. Welnu, toen ik recent mijn kantoor aan mijn vroegere collega heb overgedragen, heeft die alle stukken van voor 1995 weggegooid. Bijgevolg kan ik niet meer nagaan of daar sporen in te vinden zijn van eventuele ondervragingen door het HCT.’

Luis in de pels

Op 17 februari 1995, middenin de heisa, de gerechtelijke onderzoeken, en ondanks de nederlaag van de CVP bij de verkiezingen, kreeg Julien Goekint een nieuwe ambtstermijn als burgemeester van Oostende. Zijn voordracht werd gesteund door Johan Vande Lanotte, die intussen SP-gemeenteraadslid was geworden en met wie Goekint een stembusakkoord had afgesloten. De Boever was zich in de aanloop van de benoeming nochtans uitgebreid gaan beklagen bij Johan Vande Lanotte, die als minister van Binnenlandse Zaken ook de burgemeesters moest voordragen bij de koning. Vande Lanotte negeerde de klacht: na ruggespraak met het parket-generaal in Gent volhardde hij in de benoeming van Goekint, onder meer ‘omdat het gerechtelijk onderzoek van de niet-geseponeerde klachten nog lang kon aanslepen’.

Goekint zou maar drie jaar burgemeester blijven in Oostende. Hij leverde zijn sjerp in toen hij naar De Haan verhuisde. Een georchestreerde verhuizing, roept De Boever. ‘Toen ik ging aanbellen op zijn zogenaamde adres in De Haan, bleek er een Duitse vrouw te wonen die Goekint helemaal niet kende. Het huis was eigendom van Norbert Haeck, uitgever van een belangrijk plaatselijk huis-aan-huisblad én een vriend van Johan Vande Lanotte.’

De minister klinkt plots ongemeen fel. ‘De Boever blijft maar insinueren en complotten zien. En het is allemaal oud nieuws, waarmee De Boever jaren aan een stuk de plaatselijke media heeft gehaald. De Boever is in 2000 niet herkozen, en de rechtszaak waar hij jarenlang mee bezig was, is in 2002 op niets uitgedraaid.’ Onderverstaan: eigenlijk had deze zaak allang dood en begraven moeten zijn.

Waarom blijft De Boever zich dan toch als de luis in de pels van de Oostendse politiek profileren? ‘Ik heb dingen van me af willen schrijven,’ zegt hij, ‘maar ook de vele vrienden en kennissen van antwoord dienen die vinden dat ik te ver ben gegaan, zelfs al betwist geen van hen dat ik gelijk had over de grond van de zaak. Maar eigenlijk wil ik vooral de corruptie aanklagen in de magistratuur en de politiek.’

De kruistocht van De Boever tegen het gerechtelijk apparaat is bijna even oud als die tegen de Oostendse politiek – het bracht hem zelfs bij de vzw STEM, de pressiegroep die ex-corruptiespeurder Willy Vermeulen oprichtte in de nadagen van de affaire-Dutroux. Maar De Boevers ongenoegen dateert al van veel vroeger, uit de tijd van zijn eerste klachten over de wantoestanden in Oostende.

Op 23 oktober 1992 stuurde De Boever, ontgoocheld omdat geen van zijn collega-gemeenteraadsleden hem volgde in zijn harde oppositie tegen het casinocontract, een aangetekende brief naar Willy Desmet, de voorzitter van het Hoog Comité van Toezicht. Desmet antwoordde dat hij zich niet bevoegd achtte om een administratief onderzoek in te stellen ‘omdat het om een gemeentelijke zaak ging’. Nochtans, schrijft De Boever, ‘was het HCT wel degelijk bevoegd als er indicaties bestonden dat er strafrechtelijk vervolgbare zaken zijn gebeurd. Wellicht hoopte de voorzitter dat de afgewimpelde klager de moed zou verliezen en het zou opgeven. Tenzij hij helderziend is, en wist dat er geen strafbare feiten boven water zouden komen, nog voor er één onderzoek begonnen was.’

Neen, dat kan het niet geweest zijn. ‘Misschien had Willy Verdonck tentakels tot diep in het HCT’, suggereert De Boever nog. ‘Of zou het kunnen dat de voorzitter snel even gebeld heeft naar het kabinet van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Johan Vande Lanotte vooraleer een beslissing te nemen?’ vraagt de auteur zich retorisch af. ‘Ik denk dat dit de enige verklaring is.’

Het is nochtans best een opmerkelijke kronkel. Desmet mag dan al de kwalijke reputatie met zich meedragen dat hij voor bevriende politici reed, hij heeft wel een overduidelijk CD&V-profiel. Waarom zou zo’n man wachten op toelating van een socialistische minister om actie te ondernemen? De Boever heeft zijn antwoord klaar: ‘Na de verkiezingen van 1994 had Vande Lanotte in Oostende de touwtjes stevig in handen. Dat is vandaag trouwens nog altijd zo. Ik weet dat er nog altijd veel aanbestedingen aangeschreven worden aan één partij, zoals dat destijds ook met Besix en het casino gebeurde. Want wie zou het controleren? Er is in Oostende tóch geen oppositie.’ Van de Lanotte reageert andermaal fel op de aantijgingen. ‘Dat De Boever maar eens bewijst over welke aanbestedingen hij het heeft. Jean-Marie Dedecker (VLD) spuit ook voortdurend zulke verhalen. Wel, dat ze me maar eens zwart op wit aantonen waar we over de schreef zijn gegaan.’

Spionnen en vazallen

Nadat hij wandelen gestuurd was door het Hoog Comité wendde De Boever zich op 23 juni 1993 tot de Brugse procureur des Konings, Jean-Marie Berkvens. Hij diende er klacht in tegen Julien Goekint. Berkvens onderzocht de klacht, maar hij richtte voor het eigenlijke onderzoek in augustus 1993 een verzoek aan het Hoog Comité van Toezicht, dat aan het einde van het onderzoek moest rapporteren aan het Openbaar Ministerie in Brugge. ‘Ik wilde me bij voorbaat indekken tegen kritiek’, zegt de procureur. ‘Christine Pottiez, een van de vier Brugse onderzoeksrechters, is namelijk de schoondochter van casinobaas Willy Verdonck.’

Een tijdje later nam Willy Hendrickx, een van de speurders van het HCT, voor het eerst contact op met De Boever. ‘Hij vertelde me dat procureur Berkvens eropuit was om het onderzoek te dwarsbomen’, schrijft De Boever. ‘Hendrickx vroeg me ook of ik bijkomende gegevens had om het dossier nog sterker te maken.’ In de herfst van 1994 zakte Hendrickx af naar Oostende om bij De Boever een bundel documenten op te halen. ‘Hij kwam alleen, wat achteraf gezien hoogst verdacht was, want speurders reizen altijd met z’n tweeën. Later zou ik van mensen bij het Hoog Comité vernemen dat Hendrickx hierheen was gekomen om poolshoogte te nemen in opdracht van Johan Vande Lanotte. En dus niet om het onderzoek vlot te trekken’, zegt De Boever.

Hendrickx staat bekend als een trouwe socialistische soldaat, maar Vande Lanotte reageert op de aantijging met een diepe zucht. ‘Ik kén die Willy Hendrickx helemaal niet. Jaren geleden heb ik, nadat ik vernomen had dat hij die kwakkel overal aan het rondbazuinen was, De Boever trouwens gewaarschuwd dat ik dergelijke beschuldigingen niet over me heen zou laten gaan.’

De Boever liet zich daar duidelijk niet door afremmen, integendeel. Johan Van de Lanotte prijkt hoog op De Boevers lijst met negentien namen van mensen die zich sinds het begin van casinogate verdacht hebben gedragen. Die van Goekint staat er ook op, en die van de politieagenten die weigerden De Boever te volgen toen hij over vermeende bedreigingen kwam klagen. Verder ook op de lijst: de politiecommissaris van De Haan, van wie Goekint volgens De Boever een vals adres bevestigd kreeg, zodat hij met behoud van al zijn pensioenrechten de burgemeesterssjerp van Oostende aan zijn socialistische vrienden kon laten. De onderzoeksrechters van het parket in Brugge krijgen ook een vermelding, omdat ze wel onderzoeken tegen De Boever voerden, maar weigerden om klachten van De Boever onder de loep te nemen. Ook de Gentse strafrechter Alain Bloch krijgt een veeg uit de pan, omdat hij het bestond op 11 juni 2002 een klacht van De Boever onontvankelijk te verklaren in de raadkamer in Brugge. ‘Een kafkaiaanse uitspraak’, zegt De Boever. ‘Een logisch en gemotiveerd vonnis’, zeggen zijn tegenstanders.

Maar de kop van Jut, de man met de grootste klomp boter op het hoofd, is volgens De Boever overduidelijk de Brugse procureur des Konings Jean-Marie Berkvens. ‘Berkvens had duidelijke belangen om de zaak zo snel mogelijk onder het tapijt te vegen’, zegt De Boever. ‘Ik hoorde van schepen Paul Van Laer dat Berkvens absoluut niet onbevangen was tegenover onderzoeksrechter Christine Pottiez.’

Berkvens blaast. ‘Is hij weer komen aanzetten met het indianenverhaal dat ik het wel heel goed met mevrouw Pottiez kan vinden? Het toont perfect aan hoe De Boever werkt: hij vergroot de dingen uit die in zijn kraam passen, in de hoop zo te kunnen bewijzen dat het allemaal één grote maffia is. Weet u: we hebben zelden zo strikt volgens het boekje gewerkt als in dit dossier. Het Openbaar Ministerie is Raf De Boever mijlenver tegemoetgekomen in zijn vele vragen om inzage. We zijn maximaal ingegaan op zijn verzoeken om bijkomende onderzoeksdaden te bevelen. Alleen hebben we nooit de kloof kunnen overbruggen tussen enerzijds verkeerde inschattingen of zelfs vermoede fraude, wat trouwens geen begrip uit het strafrecht is, en een individuele bewijsbare fout die we met een redelijke kans op vervolging voor de correctionele rechtbank konden brengen. Jammer genoeg heeft Raf De Boever die nuance nooit begrepen.’

Bewijzen

Een van de kroongetuigen bij de gerechtelijke procedure is Dominique Matthys, ex-advocaat van De Boever. Wie ook maar een beetje tussen de lijnen van het boek leest, voelt duidelijk dat de advocaat en zijn vroegere cliënt niet langer de beste vrienden zijn, maar Matthys wil wel over het dossier praten – met toestemming van De Boever. Tenminste, tot hij te horen krijgt hoe De Boever zijn advocaat voortdurend uitspraken in de mond legt die hij in vertrouwelijke gesprekken zou hebben geuit. Dan verkiest hij plots over deze kwesties geen verklaringen af te leggen – hij geeft alleen nog zijn eigen, bondige analyse over de grond van de zaak. ‘Toen de casinoconcessie werd toegekend’, zegt Matthys, ‘heeft de gemeenteraad een beslissing genomen op basis van gegevens die worden gecontesteerd. Het contract heeft grote voordelen gegeven aan de man die het casino nieuw leven heeft ingeblazen, en de stad Oostende opgezadeld met zware lasten. De Boever heeft daarom een klacht ingediend, waaruit een gerechtelijk onderzoek is voortgekomen. Later is er ook nog een klacht met burgerlijke partijstelling gekomen, maar uiteindelijk heeft de raadkamer bij monde van rechter Alain Bloch beslist dat ze de klacht niet kon doorverwijzen naar de correctionele rechtbank. Daarna heeft De Boever zelf beslist om af te zien van de mogelijkheid om beroep aan te tekenen bij de Kamer van Inbeschuldigingstelling.’

Procureur Berkvens maakt dezelfde bedenking. ‘Ik wil er ook op wijzen dat er twee klachten werden geseponeerd, en dat de Hoge Raad voor Justitie en het parket-generaal het dossier hebben onderzocht – zonder gevolg. Betekent dit alles dat er niets aan de hand was in Oostende? Dat heb ik óók nooit beweerd. Maar er is een verschil tussen weten dat iets niet katholiek is, en dat ook strafrechtelijk hard kunnen maken.’ De Boever haalt de schouders op. ‘Ik had staalharde bewijzen, maar kreeg de zaak niet voor de rechter. Mijn geloof in het Belgische gerecht is helemaal verdwenen.’ Matthys wikt zijn woorden: ‘Dat er sprake is van een complot is een overtuiging van de heer De Boever, maar die moet zwart op wit bewezen worden om tot vervolging te kunnen overgaan. Er zitten overal rotte appels in de mand. Maar de mand zit echt niet vol met rotte appels.’

Hannes Cattebeke en Frank Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content