‘Ik ben nooit een beeldenstormer geweest’

MET JAN HOET IN 2011 'We hebben soms slaande ruzie gehad over kunst. Jan was een bokser: hij sloeg en verwachtte dat je terugsloeg.' © SASKIA VANDERSTICHELE

Meer dan dertig jaar schreef hij voor Knack over kunst. ‘Maar’, zegt hij, ‘ik ben nooit een kunstcriticus geweest.’ Jan Braet gaat met pensioen, maar blijft een column schrijven over zijn grote passie. ‘Met de blik van iemand die al veel gezien heeft.’

‘Ik heb al een paar antwoorden voorbereid op te verwachten vragen’, zegt hij. Leer hem zijn collega’s kennen.

Helemaal bovenaan op zijn notities staat de oervraag die ze hem al honderdduizend keer gesteld hebben: ‘Wat is kunst?’

Drie decennia probeerde Jan Braet in dit blad een antwoord te geven op die vraag. Hij begaf zich graag in het schootsveld van de kunstwereld. Zelf schoot hij nooit, toch troffen zijn woorden altijd doel. Ook al omdat Braet altijd formuleerde in voortreffelijk Nederlands, gul was met mooie zinnen.

Ik kijk wat rond in zijn werkkamer. Naast zijn bureau staan een paar beelden: een van Kuifje, een van zijn vader Robert Braet en een van de mystica Theresia van Lisieux.

‘Opvallend dat een ketter als jij haar duldt’, zeg ik.

Hij lacht. ‘Ik begrijp de adoratie voor beelden wel. Beeldenstormers wilden ze vernietigen, omdat mensen geen beelden mochten aanbidden. Ik heb daar moeite mee, wil zo’n beeld niet wegdoen.’ Ook het beeld van zijn vader heeft hij niet verjaagd. Robert Braet was een legendarische voetballer van de Rode Duivels en Cercle Brugge, toen die nog kampioenstitels wonnen.

Jan groeide op in groen-zwart. ‘Ze vroegen me vaak: “Ga jij ook een keeper worden, zoals je vader?” Of: “Je vader is rechtschapen. En jij, snotneus?” Ik wou niet bezwijken onder het gewicht van mijn vader. Dus ging ik gewoon naast hem staan.’

‘Als hij maar geen voetballer wordt’, zong Boudewijn De Groot ooit. ‘Ze schoppen hem misschien half dood.’

Jan werd kunstjournalist, al kwam dat eerder toevallig. Thuis werd er nooit over kunst gepraat. Dat interesseerde mijn vader niet, al had hij wel gevoel voor esthetiek. Hij zat in de Belgische delegatie voor de Olympische Spelen in Berlijn van 1936. Hij was geen fascist, verre van. Maar hij vertelde mij soms dat hij onder de indruk was van die mooie uniformen van de Duitsers, de ritmiek van hun marsen…’

‘Tijdens mijn kindertijd ben ik nooit naar een museum geweest. Het eerste kunstwerk dat ik zag, stond in een boekje van mijn vader: Van Eycks Madonna met kanunnik Joris Van der Paele uit het Groeningemuseum in Brugge. “Kijk naar de aders in het gezicht van Van derPaele“, had iemand erbij geschreven. Ik keek en wist niet wat ik zag. Dat was een openbaring.’

‘Jaren later kwam ik Marc Reynebeau tegen op een poëzieavond. Ik kende hem van de universiteit. Hij vertelde dat Knack een vertaler zocht. De eerste jaren maakte ik vertalingen als losse medewerker. Ik besprak ook boeken, en later coördineerde ik de cultuurrubriek. De artikels over beeldende kunst werden geschreven door de betreurde Hector Waterschoot. Met kennis van zaken, maar de levendigheid van de kunstscene kwam te weinig uit de verf. Het was de tijd dat Jan Hoet furore maakte met Chambres d’Amis. In 1986 stierf Joseph Beuys. Ik wist dat Jan Hoet de kunstenaar heel goed had gekend en ben hem gaan interviewen. Zo ben ik in de kunstjournalistiek gerold.’

Ze zouden elkaar nog vaak spreken, de twee Jannen. ‘Hoet gaf je altijd een goed verhaal. Niemand kon mensen zo in de gordijnen jagen. Maar tegelijkertijd kon niemand kunstenaars zo uit het slop halen en enthousiasmeren. Hij had een getraind oog: Jan Fabre, Luc Tuymans, Wim Delvoye en vele anderen die nu worden bewonderd, heeft Jan van bij het prille begin getoond, of zelfs ontdekt.’

‘We hebben soms slaande ruzie gehad over kunst. Jan was een bokser: hij sloeg en verwachtte dat je terugsloeg. Tegelijkertijd kon hij ook tegen kritiek. Ik herinner me een expositie waarin hij Joseph Beuys confronteerde met de gevoelerige kunst van Karel Dierickx. In Knack had ik die tentoonstelling tot op de grond afgebroken. “Het leek net de Titanic.” Een paar weken later stuurde hij een kaartje. Er stond een boot op die onderging.’ (lacht)

‘Na Documenta IX in 1992 wou de halve wereldhem interviewen. Hij was de kunstpaus, de man die graag theater en spektakel maakte. Jan deed dat om de kunst een forum te geven, maar het ging almaar minder over de kunst die hij aanprees. Elke keer als ik hem sprak, moest het over de essentie gaan: kunst in het verlengde van het leven. Niet over de rookgordijnen.’

‘Als wereldbeweger was Hoet natuurlijk onvervangbaar – zo worden ze niet meer gemaakt. Maar als tentoonstellingsmaker heeft hij wel een waardige opvolger: Luc Tuymans. In het MuHKA loopt een prachtige tentoonstelling The Gap, over abstracte kunst in België. De manier waarop Tuymans dingen met elkaar verbindt, zodat er weer een nieuw spannend geheel ontstaat: dat is briljant.’

‘Tuymans maakt zelf geen gemakkelijke kunst. Elk werk moet hij opnieuw uitleggen. Ik ben pas over hem beginnen te schrijven toen ik begreep wat hij deed. Eigenlijk ben ik nooit een kunstcriticus geweest. Ik selecteerde wat ik goed vond en daarover schreef ik. De rest liet ik links liggen.’

‘De kritiek op mijn werk was dat het ontoegankelijk was. Ik veranderde weinig aan de woorden van kunstenaars, misschien is dat ongewoon. De kunstjournalistiek is intussen hard veranderd. Interviews met kunstenaars moeten vandaag gaan over hun bestaan als beroemdheid, minder over de finesses van hun kunst. Ik heb daar nooit aan kunnen wennen. Daarom ben ik gestopt met interviews. Ik ben wel over kunst blijven schrijven. Zonder toegevingen, maar ook voor mensen die niet per se iets met kunst te maken hebben.’

‘De man over wie ik het vaakst geschreven heb, is Vincent Van Gogh. Alleen al alsschrijver vind ik hem onovertroffen. De brieven aan zijn broer zijn een piek in de bekentenisliteratuur.’

‘Ook het werk van Francis Alÿs schat ik erg hoog. En Hergé, natuurlijk: zijn Kuifje is grote kunst. Elk beeld bracht hij terug tot de essentie en toch gebeurt er ongelofelijk veel. De klare lijn, de kleur, de composities, en hij wist hoe je een verhaal moet vertellen. Heel wat jonge kunstenaars willen nu ook vertellen, in schilderijen of in videokunst.’

‘Heb je ooit zelf kunstenaar willen zijn?’

‘Ik had nooit de behoefte om me beeldend uit te drukken. Ik kan het ook niet. Ik wou alleen schrijven. En blijven schrijven.’

Ook in zijn late dagen, die nog komen: geen artikels meer, die tijd is voorbij. Maar vanaf deze week wel een column en later misschien ook een boek. ‘Ik wil over mijn ontdekkingen vertellen. Niet geschreven door iemand met een onschuldige blik, wel door een man die de laatste reis van zijn leven aanvat. Iemand die al veel gezien heeft.’

‘Eerst wou ik de column ARTROZE noemen. In mijn boekenkast vond ik een boek van de Franse kunstcriticus en reisjournalist Octave Mirbeau: ‘La 628-E8’ uit 1907. Het was stokoud maar ongelezen gebleven, ik moest sommige bladzijden nog opensnijden. Het loonde wel de moeite. Eerst dacht ik dat die ‘La 628-E8’ de naam was van een weg, maar het waren de cijfers van de nummerplaat van zijn auto. Mirbeau vertelde over zijn wonderlijke ervaringen in de wagen, in die tijd nog een curiosum. Ergens meldt hij: “Ik vraag me af waarom de verschrikkelijkste ziekten, zoals artrose, altijd de mooiste namen hebben.”‘

‘Die zin vond ik heel mooi. Het deed me denken aan iets wat een van mijn leermeesters bij Knack zei: ‘Er zijn maar een paar onderwerpen, waarover mensen altijd zullen willen lezen. Op één stond: “de mens en zijn vreselijke ziekten”. Net als een mensenleven is ook de kunst ten prooi aan verval. Dat mag je nooit vergeten. De schoonheid van de roze, die zo vergankelijk is.’

En?

‘Toen ik die titel koos, voelde ik overal pijnscheuten in mijn ledematen. Misschien moet ik het lot niet te veel tarten.’ (lacht)

DOOR STIJN TORMANS, FOTO SASKIA VANDERSTICHELE

‘Ik wil over mijn ontdekkingen vertellen. Niet geschreven door iemand met een onschuldige blik, wel door een man die de laatste reis van zijn leven aanvat.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content