Hij houdt van de rust van hotels en de wonderen die zich op vreemde plekken voordoen. En dus blijft hij reizen en daarover schrijven. Een gesprek met Tommy Wieringa over zijn fascinatie voor superrijken, de invloed van andere schrijvers en burgers met kippen en kinderen. ‘Ik voel nog steeds dezelfde woede.’
‘Als je gelukkig wilt zijn, moet je kippen kopen. Dat heb ik deze zomer dan ook gedaan’, zegt Tommy Wieringa terwijl hij ons zijn mobiele kippenhok laat zien. Het is stil in zijn huis in Waterland, op tien minuten rijden van het drukke Amsterdam. Zijn vrouw is uit werken, zijn dochters zijn op school en het enige wat je af en toe hoort, zijn kattenpoten op de vloer. ‘Maar zelfs dat kan ik soms niet hebben’, zegt Wieringa. ‘Ik heb stilte nodig. Zeker een paar uur per dag. Weet je wat voor mij de hel is? Een wintersportvakantie met mijn schoonfamilie – die ik verder zeer waardeer. Dan zit ik in een kleine ruimte met vijftien mensen die allemaal gehoord willen worden. Dat geschetter! Gillend gek word ik ervan. In een gemeenschap verstomt elke gedachte en kan ik onmogelijk schrijven. Ik kan me slecht afsluiten. Dan fladder ik in het rond als een hysterisch vogeltje in een kooi.’
Daarom staat hij ’s morgens om vijf uur op, dan heeft hij een paar uur rust en stilte om te schrijven. Want Wieringa, die geregeld voor televisie werkt, optredens geeft en in de media opduikt, is natuurlijk in de eerste plaats een schrijver. De schrijver van Joe Speedboot, bijvoorbeeld, en van Dit zijn de namen. Straks verschijnt zijn nieuwe boek: Honorair kozak, een bundel korte verhalen waarin Wieringa zijn avonturen als onvermoeibaar reiziger en hotelburger beschrijft. In het titelverhaal wordt hij in de Oekraïense steppe zowaar tot ‘honorair kozak’ geslagen.
Terwijl hij koffie zet en de kleurpotloden en kindertekeningen op de woonkamertafel wat bij elkaar veegt, zegt Wieringa wat zoveel anderen in deze reeks al hebben beweerd: dat er niets is wat hij nooit meer zou doen. ‘Ik kan nauwelijks voorbeelden bedenken van gebeurtenissen, ervaringen, persoonlijke schokken die uiteindelijk geen voordeel voor het schrijven betekend hebben’, zegt hij. ‘Zoals de kippen eieren maken van al het afval dat je hen voert, zo komt een goed schrijver tot zijn werk. Uiteindelijk is het allemaal alchemie: van modder maak je goud. Ik heb dus nergens spijt van. Tenzij misschien dat ik lang geleden tegen een meisje heb gezegd dat ik haar benen zou breken als ze ooit iemand vertelde dat we met elkaar sliepen.’ (lacht) Toch zijn er nog dingen die Tommy Wieringa nooit (meer) zou doen. Acht dingen zelfs.
Altijd thuisblijven
‘Toen de kinderen heel klein waren, ben ik minder gaan reizen. Ik dacht ook dat dat niet meer zou veranderen. Zo gaat dat in een leven met kinderen: alles is absoluut en je kunt je niet indenken dat het ooit weer anders wordt. Nu reis ik weer vaker, maar niet meer zo lang als vroeger. Twee weken is het maximum. De lengte van de leiband wordt bepaald door het gemis van de kinderen. Dan is twee weken soms al heel lang en hoor ik mezelf daar in de verte zuchten als een verdrietige hond. Maar bellen of skypen doe ik niet. Als ik ergens ben, wil ik er ook echt zijn. Ik wil niet angstig en verdrietig aan de overkant van de wereld zitten denken aan thuis.
In de periode dat ik niet reisde, miste ik het niet echt – thuisblijven is een offer van niets als je kinderen hebt. Maar nu ik weer vaak onderweg ben, weet ik ook weer hoe het voelt: er doet zich voortdurend een soort mogelijkheid van wonderen voor. Hier thuis gebeurt nooit iets. Ik kijk naar de kippen en de kinderen. Dat is voldoende voor een leven, maar niet voor het schrijven.’
Stoppen met lezen
‘Sommige schrijvers lezen niet, uit angst dat hen dat zou beïnvloeden. Maar ik móét lezen. Je eigen stijl mag geen teer kasplantje zijn en moet de overweldigende stijl aankunnen van iemand die beter schrijft dan jij. Sterker nog: je stijl kan daar beter van worden. Ik word gedreven door gevoelens van concurrentie. Als ik iemand lees die ik buiten categorie goed vind, raak ik erg geprikkeld. Wel duurt het dan lang voor ik zo’n boek uit heb, omdat ik onder het lezen voortdurend terugga naar mijn eigen werk. Dan denk ik: dat had ik beter moeten zeggen. Ik lees dus voortdurend, ook tijdens het schrijven. Onlangs zat ik in de roman die ik nu aan het maken ben in een sfeer die me niet helemaal beviel. Het werd me allemaal te dor. Dus las ik Salinger om te kijken hoe het ook allemaal weer moest. Schrijven is voor mij een soort samenspraak. Misschien geloof ik wel niet zo sterk in een unieke, persoonlijke, onherhaalbare stijl. Ik wend invloeden aan om mijn verhaal op de best mogelijke manier op papier te krijgen. In Dit zijn de namen heb ik bijvoorbeeld een hoofdstuk geschreven in de stijl van Joseph Roth. Dat paste goed, het is een Oost-Europese geschiedenis waarvoor ik de inspiratie haalde uit een stad vlak bij zijn geboorteplaats Brody. Al mag je natuurlijk geen lasnaden zien in het werk. Er zijn maar een paar schrijvers bij wie ik dat risico loop. De invloeden van Houellebecq en Bukowski kunnen bijvoorbeeld hinderlijk zijn als ik zelf aan het werk ben.’
Een melancholicus worden
‘Dat ik op het rotseneiland Aruba ben opgegroeid, maar vanaf mijn negende in Nederland moest wonen, heeft me heel lang met een afschuwelijk soort melancholie vervuld. Ik had het gevoel dat ik op jonge leeftijd uit het paradijs verstoten was. En dan nog door mijn eigen schuld: mijn ouders keerden naar Nederland terug omdat ik een auto-ongeval had gehad en moest revalideren. De eerste tien jaar in Nederland had iets van een langgerekte, wanhopige depressie.
Toch kan ik nu niet meer op Aruba wonen. Het past niet meer: ik kan het huis van mijn jeugd niet meer binnen. Dus moest mijn thuis wel Nederland worden, want ik kan niet buiten deze taal wonen. Toen ik een jaar of 34 was en nog altijd werd gekweld door het idee dat ik hier niet hoorde, dacht ik: nu is het afgelopen. Ik heb toen een prachtig boekje gekocht, dat verplicht zou moeten worden gesteld bij de inburgeringscursus voor migranten die naar Nederland komen. Basisgids flora en fauna van Nederland heet het. Dat ben ik toen uit mijn hoofd gaan leren en nu kan ik alles benoemen wat ik hier om me heen zie. Heel belangrijk. Zo ben ik verlost geraakt van mezelf en van de beperkte blik op het verleden. Ik voelde een sterke behoefte om vooruit te leven en niet meer achteruit. Ik vond mezelf te jong om een melancholicus te zijn. Dat heeft een onmiddellijk resultaat gehad in Joe Speedboot: dat boek is strikt vooruitlevend geschreven. Melancholie sta ik mezelf nu niet meer toe.’
Zichzelf herhalen
‘Dit zijn de namen heeft me verlost van het stempel de schrijver te zijn van Joe Speedboot. Hoeveel vervellingen was dat ook al niet geleden? Dat boek is tien jaar oud en ik heb er niet veel herinneringen meer aan. Al vind ik het onkies om te klagen over succes. Desnoods had ik dat stempel de rest van mijn leven manmoedig gedragen, maar ik was blij dat het voorbij was. Een schrijver leeft nooit bij wat hij geschreven heeft, maar bij wat hij nog moet gaan schrijven. In dat opzicht ben je altijd een beginner. Bovendien wil ik mezelf niet herhalen. Ik ga telkens bewust op zoek naar een andere stem. Daardoor zit er ook vrij veel tijd tussen mijn romans. Na Joe Speedboot duurde het heel lang voor ik die stem uit mijn hoofd had en een nieuwe stem vond. Wellicht zal er steeds meer tijd tussen mijn romans zitten. Ik stel me ook voor dat je op een gegeven moment, als je daar de leeftijd voor hebt, niet meer aan de roman vastgekoekt bent. Mijn nieuwe boek met korte verhalen verschaft me soms evenveel genoegen en bevrediging als het schrijven van een roman. Ik denk dat je steeds kleiner en fijner kunt gaan schrijven tot je alleen de zeer korte verhalen – zoals A.L. Snijders dat noemt – overhoudt.
Dat ik ooit zou stoppen met schrijven, kan ik me niet voorstellen. Dat zou zijn als de dag waarop een christen ophoudt te geloven. Verschrikkelijk. Alsof je door de bodem van je bestaan zakt.’
Engagement afzweren
‘Door de vluchtelingenstroom die Europa binnenkomt, wordt er de laatste tijd regelmatig verwezen naar Dit zijn de namen. Ik heb veel plezier van de plaats die dat boek in het debat inneemt. Ik word nu ook vaak gevraagd naar mijn mening over de vluchtelingencrisis, maar daar heb ik niet altijd zin in. Anders zou ik elke dag wel ergens in een programma zitten. Natuurlijk is die roman geëngageerd. Als je een paar jaar leeft met een verhaal als Dit zijn de namen, is dat vanzelf een bevestiging van engagement.
Al vroeg was ik behept met een radicaal politiek bewustzijn. Ik ben begonnen als anarchist: ik verdroeg het hele idee van de staat niet. Die overtuiging heeft zich voortgezet en is gaandeweg een beetje interessanter geworden. Ik mag dan nu een burger met kippen zijn, ik voel nog steeds dezelfde woede over het intrusieve gedrag van de staat. De Nederlandse overheid is schaamteloos als het gaat om het verzamelen en koppelen van privégegevens. Ze heeft geen notie van wat privacy betekent en waar het belangrijk voor is. Onlangs mocht ik de Kousbroek-lezing houden. Ik wilde het over staat en vrijheid hebben – een goede staat tracht uit zichzelf vrijheid te bieden. Dat was een heerlijke oefening: ik heb er een kleine bibliotheek voor gelezen. Wat een vreugde verschafte John Stuart Mill me! Die ideeën kon ik vooralsnog alleen in een essay kwijt, in een roman zou het nog niet passen. Al is dat ook niet ondenkbaar meer: het onderwerp houdt me sterk bezig en blijft nieuwe voeding krijgen. Gaandeweg krijgt het romanallures, maar zoiets moet langzaam grond krijgen. Ik ken geen romanschrijvers die denken: ik neem dit onderwerp en schrijf erover. Een onderwerp wringt zich bij je naar binnen en neemt langzaam bezit van je.’
Grote rijkdom nastreven
‘Ik heb mezelf opgevoed. Ik zat op een school heel ver weg van mijn woonplaats: elke dag tenminste twee uur heen en twee uur terug. Dat heb ik van mijn elfde tot mijn zeventiende zonder enig toezicht gedaan. Mijn moeder woonde aan de andere kant van het land en mijn vader wist niet wat hij met een zoon aan moest. In dat vacuüm heb ik mezelf min of meer van voorbeelden voorzien. Ik ben achter jongens gaan aanlopen die sterk en cynisch waren, maar me wel richting gaven. Daar werd ik binnengelaten, kon ik logeren en daar heb ik me naar gemodelleerd. Toen ik zeventien was, kwam ik bij mijn pleegmoeder terecht. Zij zag dat ik aan het afglijden was, pakte me bij mijn kuif en zei dat ik mijn school moest afmaken. Dat heb ik gedaan. Van een kansloos joch zonder diploma’s had ik toen binnen drie jaar mijn propedeuse geschiedenis.
In de jaren dat ik in armoedige omstandigheden leefde en met arme mensen omging, was het leven van de rijken zo ongelooflijk ver weg. Het heeft me altijd gefascineerd. Ondertussen ken ik natuurlijk wel krankzinnig gefortuneerde mensen, en ik heb nooit iets bijzonders aan hen ontdekt. Maar toch geloof ik nog altijd dat het een wereld is waar heel veel te beleven valt. Alsof daar de zwaartekracht een beetje is opgeheven en rijke mensen net boven het aardoppervlak zweven. Ik vind het zelf ook een kinderachtige fantasie, hoor. Ik hoef niet zo rijk te zijn. Ik deins daar zelfs voor terug, want ik ben bang dat grote rijkdom zielsbederf oplevert. Als je een armoedebewustzijn hebt, kun je met exorbitante rijkdom niet omgaan. Het zou me waarschijnlijk ook van een aantal drijfveren beroven. Wel zou ik graag eens een roman schrijven over de platonische wereld van de heel rijken.’
Vakantie nemen van het schrijven
‘Sommige schrijvers stoppen met schrijven als ze op reis gaan. “Bas Heijne is met vakantie” staat dan op de plaats waar normaal zijn column wordt afgedrukt. Dat begrijp ik niet. Op reis moet je net doorschrijven. Ik wil weten wat de schrijver daar doet en denkt. Ik heb in elk geval nooit behoefte om vrijaf te nemen van het schrijven. Als ik de grens oversteek, vind ik het zelfs makkelijker worden. Ik doe niets liever dan schrijven in een kloostercel of een hotel, want ik hou van afzondering en stilte. En in een hotel is de bediening natuurlijk ook heel prettig: je belt en er komt iemand naar boven met een espresso met een kannetje geschuimde melk ernaast. De laatste tijd ben ik voortdurend op hotel: ik reis veel doordat mijn boeken vertaald worden.’
Alleen nog televisie maken
‘Soms verveel ik me met alleen maar schrijven en dan ga ik in op vreemde verzoeken. Zoals een filmpje voor een brillenmerk inspreken. Die spielerei hoort er voor mij bij. Zo werk ik ook weleens voor televisie, al kost dat te veel tijd. Het programma De Grens, waarin ik langs de grenzen van Nederland reisde, heb ik gedaan omdat ik net klaar was met Dit zijn de namen en er dus wel wat tijd voor had. Er kwam hier een mevrouw met rood gestifte lippen het erf op en ze zei: “Ik heb een plan waarvan ik denk dat jij het heel goed kan: we gaan een televisieserie maken over de grens.” Hoe kon ik nog nee zeggen. Voor een proefopname zijn we naar de streek in Twente gegaan waar ik heb gewoond toen ik van de Antillen kwam. Daar zijn we langs de Duitse grens gaan lopen: ik bleek er veel over te kunnen vertellen, maar ook heel veel niet. Later ben ik daar nog vaak teruggegaan en dat heeft onmiddellijk gevolg gehad voor het werk dat ik nu aan het maken ben. Alles heeft altijd een gevolg. Niets blijft zonder echo.
Ik zou nu onafgebroken televisie kunnen maken: ik krijg fantastische aanbiedingen. Maar ik moet de tijd gebruiken om te schrijven. Op televisie zijn, betekent voor mij uiteindelijk niet veel. De roman, dat is je ware. Daarin moet het gebeuren. Uiteindelijk ben ik niets meer dan een schrijfdier.’
DOOR ANN PEUTEMAN EN JOS GEYSELS, FOTO’S LIES WILLAERT
‘Melancholie sta ik mezelf niet meer toe.’
‘Ik had het gevoel dat ik op jonge leeftijd uit het paradijs verstoten was.’