De werkelijkheid als grappig concept in de poëzie van Mustafa Stitou.

Mustafa Stitou, ‘Varkensroze ansichten’, De Bezige Bij, 84 blz.

Wat is de werkelijkheid? Waar kunnen we ze zien? Op televisie, in advertenties, zoiets. Je kunt daar smalend over doen, maar de werkelijkheid is zo vreemd en dubbelzinnig als je haar goed observeert, dat ik niet wil geloven dat je ze ooit helemaal helder in beeld krijgt. Het gaat altijd om een verbeelde werkelijkheid, al is het maar omdat we ze met een bepaalde blik bekijken.

Mustafa Stitou (1974), Marokkaan blijkens zijn naam, maar voor wie zijn gedichten leest overduidelijk een Nederlander, bekijkt de werkelijkheid niet bepaald door een roze bril, zoals de titel van zijn nieuwe bundel Varkensroze ansichten zou kunnen doen vermoeden. Integendeel. Hij presenteert ons de werkelijkheid als een ondoorgrondelijke constructie, die soms bedreigende kantjes heeft omdat de constructie niet te vatten valt. En de werkelijkheid is ook een taalconstructie. Stitous gedichten hebben een conceptuele kant die soms aan de jaren zestig en Barbarber met K. Schippers en zijn kompanen doet denken. Een gedicht als Zweden haalde Stitou gewoon uit de Metro, meldt hij in de aantekeningen: ‘Een Zweedse man is doodgevroren,/ nadat hij in z’n blootje/ op een sneeuwscooter was gevlucht/ voor brand in zijn blokhut.’ Al is dit gedicht een unicum, want in de rest van de bundel is duidelijk een ordenende hand aanwezig.

Bijna alle andere gedichten zijn geen readymades, maar vraatzuchtige vertalingen van de copieuze werkelijkheid. Al zijn er nog de aantekeningen die zijn bovenbuurvrouw op zijn tafel achterliet: ‘ Teleac School-TV belde voor sfeershots/ i.v.m. aanvulling op het interview/ hoe een dichter werkt. Nog wat lopen,// op een bankje zitten,/ in een schrift schrijven. / Ze nemen contact met je op als je terug bent.’ Zoals gezegd: de werkelijkheid van de dichter is die van televisie. Dit fragment staat trouwens in de afdeling Ansichten: altijd gemanipuleerde momentopnames.

De titel van de bundel is ironisch, want we krijgen niet altijd de fraaiste kant te zien. Zelfironie ook, als we denken aan de culturele voedingsbodem van de dichter. Het varken is bij Stitou zeker niet taboe. Op de cover zien we de speentjes van een varken, omringd door stugge, blonde haren. Schoonheid en lelijkheid in één beeld. En dat is ook zo in de gedichten. Zoals hier, waar hij een slachthuis, gesitueerd in een gebouw met Jugendstilelementen beschrijft: ‘Een slachter in bloedbesmeurde witte jas en/ bloedbevlekte lieslaarzen, puffend maar ongenaakbaar/langs zwijgend winkelend publiek een kruiwagen voor zich uit/ duwend, volgeladen met ingewanden-/ geenszins bevorderlijk voor massatoerisme,/ waar deze streek het toch echt van zal moeten hebben/ wil het hier ooit wat worden.’

De dichter die we in Varkensroze ansichten denkwerk zien verrichten is een buitenstaander, maar geen vreemdeling die zich verbaast over onze cultuur. Al verwondert hij zich voortdurend en maakt zijn verbeelding de meest boeiende gedachtesprongen, toch wil hij duidelijk een aardse dichter zijn die zich niets laat wijsmaken: ‘Laat je niet misleiden,/ laat je door tooverwereld niet misleiden,/ de Vreemdeling bestaat niet. // De Koopman op een mat, kruiselings met de beenen onder het lichaam, met zijne koffie en zijne Koran, de Dansende Neger, de Sprookjesverteller,// de Slangenbezweerder – ze bestaan niet. / De Vreemdeling/ bestaat niet.’

WANDELING TUSSEN TWEE CULTUREN

Deze bundel is een ideale gids tegen vooroordelen en tegen eenduidige interpretaties. Hij is net zo sterk omdat we een wandeling tussen twee culturen maken, zonder dat we er erg in hebben. Mustafa Stitou etaleert zijn herkomst niet. Hij wil vooral met een nuchtere blik kijken, zoals hij in deze regels aangeeft, terwijl hij in één moeite zichzelf ook duidt: ‘Ofschoon de conceptueel- ‘anekdotisch’, op z’n minst anti/metafysische dichter met vrome bewondering naar de hemel kon kijken, ontging hem wat er op aarde gebeurde niet: twee/kutmarokkaantjes, met andermans scooter aan de haal.’ Gelukkig plaatst Stitou de omschrijving ‘anekdotisch’ tussen aanhalingstekens, want hij is nu niet bepaald simpelweg een naverteller van verhaaltjes, al heeft zijn poëzie wel een uitgesproken narratief karakter.

Ik denk dat Stitou op de eerste plaats geraakt wordt door de eigenaardigheid van sommige woorden en zinnen en dat hij zich dan pas bekommert om de betekenis. Op dat vlak zijn Stitous gedichten soms prettig navolgbaar. Al kun je wel thematische lijnen onderscheiden: de willekeur van de natuur, de rol van godsdienst en (valse) profeten, afgoden. Voorvaders en onderburen lijken even belangrijk te zijn in zijn aardse geloof: ‘Mijn onderburen, een kinderloos stel toevallig, nemen/ mijn boodschappen altijd aan en vragen mij fluisterend/ of zij mij niet tot last zijn en soms ergens mee kunnen helpen. / Andere voorvaderen wisten zich met de dood geen raad/ en met geboorte evenmin, zij zagen in een pasgeboren kind/ een gestorven voorvader. En het verwarde geloof dat/ zij stichtten spookt sindsdien door onze genen;/ mijn onderburen hebben mij toevertrouwd te zullen en willen/ reïncarneren in een diersoort met zachte zeden, in bijen.’

Niet verwonderlijk ook, als je ziet hoe hij mens en dier aan elkaar koppelt, dat Stitou het darwinisme hier en daar ter sprake brengt, al toont hij zich ook hier geen rabiate aanhanger. Stitou is vooral een twijfelaar, die zich onrechtstreeks afvraagt wat we kunnen geloven, doen en willen in deze vreemde wereld. Allerlei iconen moeten er op een subtiele manier aan geloven: Shakespeare is ‘misselijkmakend’, de verhalen van Primo Levi of Spreektralie van Paul Celan, nodig voor het afstudeerproject van de joodse geliefde van de ik-figuur, slaan haar met verstomming en doen haar geen troost zoeken in de armen van de geliefde. ‘Natuurlijk, niet altijd hebben beiden zin. / Bovendien, de as van onze liefde/ is onze liefde voor het conceptuele,/ voor God de Klokkenmaker spelen.’ Wat blijft er dan nog over? Wellicht wat Stitou in een lang gedicht, dat hij baseerde op het leven van Darwin, als de grootste kwaliteit van de peetvader van de evolutieleer bestempelt: ‘Zijn genie: het schijnbaar onbeduidende op waarde schatten,/ het te zien als voor het eerst en met/ onbegrensd geduld het in de gaten houden,/ beter dan een gemiddelde mens.’

Stitou is een dichter met een groot gevoel voor de details van de taal. Vanuit het besef dat die de werkelijkheid niet kan vatten, gooit hij ons terug op woorden en zinnen en maakt hij het gewone merkwaardig door de context die hij in elk gedicht creëert. Wie kwam voor existentieel exotisme, komt bedrogen uit. Maar met taalexotisme wordt de lezer ruimschoots bediend. Al moet hij er dan zijn verlangen naar overzichtelijkheid, heldere denkconstructies of de mogelijkheid tot onmiddellijke betekenistoekenning voor durven opzijzetten. Stitous poëzie doet in deze bundel sterk denken aan de taalavonturen van Tonnus Oosterhoff, al is er een duidelijk verschil: bij Oosterhoff maken we een talige ontregeling mee, in gedichten met een open en onaf karakter. In Stitous poëzie, die meer nog dan in zijn vorige bundel Mijn gedichten (1998) een filosofisch karakter heeft, al gaat het hier dan vooral om Stitous privé-metafysica, wordt de zijnservaring ontregeld. Het vatbare en het onvatbare worden gelijkgeschakeld. ‘Het onderliggende is het zich tonende,’ schrijft Stitou. Het is de rijke voedingsbodem van deze welig tierende gedichten.

Paul Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Expertise