1200 jaar na zijn dood blikt Europa met respect en bewondering terug op zijn machtigste middeleeuwse vorst. Zijn inzet voor de kerk en voor de vernieuwing van de intellectualiteit worden nu tot zijn grootste verdiensten gerekend. Maar hoe terecht blijft men hem ‘vader van Europa’ noemen?

Zijn grootvader, Karel Martel, had een machtig rijk bij elkaar gevochten dat een groot deel van West-Europa omvatte. Zijn vader, Pepijn de Korte, had het rijk intact gehouden en het bij zijn dood aan hem en aan zijn broer, Karloman, doorgegeven. Ze moesten het rijk dus met hun tweeën besturen. Maar Karloman gaf snel de geest en in het gezegende jaar 771 heerste Karel de Grote (748-814) alleen over het Karolingische Rijk. Het grondgebied strekte zich uit over wat later Frankrijk zou worden, België, Nederland, Duitsland en een stuk van Italië.

De Frankische koning, vanaf 800 ook Roomse keizer, deed zijn bijnaam eer aan, door het rijk nog wat groter te maken. Het kreeg waarachtig iets van de luister van het Imperium Romanum uit de oudheid, zijn droom. Het werd hem niet cadeau gedaan. Van de 46 jaar dat hij regeerde, moest hij er 44 besteden aan oorlogsvoering. En uiteraard ook aan goed bestuur over een lappendeken van graafschappen, bewoond door volkeren met hun eigen taal en tradities. Van de twee miljoen woonden de meesten op het platteland. In steden als Keulen of Parijs waren ze met niet meer dan een paar duizenden.

De Grote kweekte een intellectuele elite om structuur en vernieuwing te brengen in bestuur, rechtspraak en cultuur. Wie christelijk en van aristocratische komaf was, kreeg kwaliteitsonderwijs en kon zich uitleven. De overige negentig procent bleef ongeletterd en moest het zien te rooien in de landbouw, in feodale onderhorigheid. Bij hongersnood stierven de mensen als vliegen, maar met het drieslagstelsel ontdekten ze ook hoe de aarde meer vruchten kon voortbrengen. Ze deelden de grond in drieën: één lap zomerteelt, één lap braak, één lap winterteelt. Zo kon de aarde bijtijds rusten, en was er toch eten in elk seizoen.

Na zijn dood groeide Karels faam, terwijl het Karolingische rijk inkromp. Mythes en legendes hielden zijn reputatie overeind. In de dertiende eeuw is hij de hoofdfiguur in de Middelnederlandse roman Karel ende Elegast over een koning die in opdracht van een engel uit stelen gaat, opdat zijn ogen zouden opengaan. Uit dezelfde tijd stamt het beroemde Roelandslied, bewerking van het Franse Chanson de Roland, waarin zelfs een nederlaag van Karel – kennelijk niet tegen de Saracenen zoals vaak gedacht, maar tegen de Basken – genoeg heldhaftige aspecten bezat om te worden bezongen.

Aken en Ename

Karel de Grote luidde een bloeiperiode in van wetenschap, godsdienst, kunst en antieke cultuur. Het is de ‘Karolingische renaissance’, die zijn ster door de eeuwen almaar feller deed schijnen. Aken, Karels voornaamste residentiestad en het theater van zijn opvallendste culturele verwezenlijkingen, had geen enkele moeite om 2014 tot Karlsjahr uit te roepen. Drie grote tentoonstellingen die er op 20 juni opengaan, bulken van de schatten die met zijn naam verbonden zijn. In de kroningszaal van het stadhuis worden, aan de hand van archeologische en artistieke voorwerpen, de contouren van de Karolingische Machtsontplooiing verkend. Handschriften en juweeltjes van goudsmeed- en ivoorsnijkunst in het Centre Charlemagne geven een idee van Karls Kunst, de hoogwaardige productie uit de keizerlijke hofateliers. En de Dom van Aken ziet een deel van zijn over de wereld verspreide Verlorene Schätze van sacrale kunst even terugkeren naar zijn schatkamer. Die bevindt zich in de volmaakt intact gebleven Paltskapel met zijn achthoekige gewelf naar Byzantijns voorbeeld. Een Karel de Grote-wellnessprogramma ontbreekt, hoewel de keizer zelf gretig gebruikmaakte van de aanwezigheid van 33 heilzame warmwaterbronnen in de streek.

Voor het kleine Ename aan de rechteroever van de Schelde bij Oudenaarde bleek een mooi brokje van het Karelsjaar weggelegd. Gesticht in de tiende eeuw als grensversterking voor het Heilige Roomse Rijk van de Ottoonse keizers – dragers van het Karolingische erfgoed – vertoont Ename nog een nagalm van de periode onder Karel de Grote. Het stille dorp kan de wereld de ruïnes voorleggen van een Benedictijnenabdij – Karels favoriete kloosterorde – en een intact bewaarde Ottoonse kerk met twee koren. Het Provinciaal Archeologisch Museum, gebouwd op de fundamenten van de burcht, is geen foute plek voor de tentoonstelling De Erfenis van Karel de Grote (tot eind november). Die past in het EU-project Bakermatten van de Europese Cultuur op vijf erfgoedsites die tot Lotharingen, het stamland van de Karolingers, behoorden. De andere zijn Dorestad (NL), Ingelheim (D), het Valkhof in Nijmegen (NL) en Velzeke (B).

Minuskel en vraagteken

We kennen zijn lengte, 1,90 meter, maar hoe groot was Karel de Grote echt? Zijn jongste biograaf Johannes Fried ziet zijn grootheid vooral op twee domeinen: zijn engagement voor de roomse kerk en zijn vernieuwing van de intellectualiteit. Hij verhinderde een proces tegen paus Leo III, die van zware misdrijven werd beschuldigd, sloot een verbond met hem en liet zich door hem tot keizer kronen. ‘Dat heeft het katholicisme gered en de macht van Rome verzekerd tot op vandaag’, meent Fried in Karl der Grosse, Der mächtigste Kaiser des Mittelalters. Ook de herontdekking en het veiligstellen van het antieke educatieve erfgoed, slaat de biograaf hoog aan: ‘De logica van Aristoteles bijvoorbeeld, het fundament van het categorische denken met zijn vragen naar het wie, wat, hoe, waar en waarom: de meest elementaire, in het Latijn beschikbare delen werden afgeschreven en aangeleerd, in alle scholen. Manuscripten werden gekopieerd. Van de antieke literatuur kennen we sowieso slechts resten en hoogstandjes, maar zonder Karolingische afschriften zouden we er nog beduidend minder hebben.’

In het rijtje van zijn verdiensten wordt vaak ook de invoering vermeld van een praktische, leesbare en moderne letter, de minuskel, voorloper van de antiqualetter die vandaag nog in gebruik is. De palm komt allicht toe aan de kopiisten in de scriptoria, maar als sponsor en beschermheer deelt Karel de Grote in de eer. Zelf sprak hij weliswaar Latijn, maar schrijven kon hij niet. Hij deed volgens zijn eerste biograaf Einhard verschrikkelijk zijn best, maar was er te laat mee begonnen. Onder zijn hoofdkussen bewaarde hij een tabletje dat hij tijdens slapeloze nachten telkens weer vol kribbelde zonder dat er een deftige letter uit kwam. Hij authenticeerde documenten met twee streepjes bij zijn door een kalligraaf uitgetekende initiaal. Zijn aandeel in het ontstaan van het vraagteken zal dan ook wel niet zo groot zijn geweest. Minder groot alvast dan dat van de Karolingische geleerden, gerekruteerd door Alcuinus van York, op zoek naar een ‘oersymbool van kritische nieuwsgierigheid’.

Was hij het schrijven niet machtig, spreken kon hij als geen ander, noteerde Einhard (als hoveling van Karel een belangrijke maar partijdige bron). Hij noemt zijn vorst net geen ‘praatvaar’, behept met een schelle stem die niet helemaal paste bij zijn kolossale lichaam. Geluisterd werd er wel naar hem, vooral als hij het laatste oordeel uitsprak bij moeilijke rechtsconflicten. Dat deed hij evengoed in zijn paleis als op controlebezoek in de graafschappen. Zo droeg hij actief bij aan zijn reputatie, een ‘wijs’ en zelfs ‘grootmoedig’ man te zijn.

Irminsul

Zijn ogen waren levendig, zijn gezicht vriendelijk en open. Een lange baard, waarmee zelfs Albrecht Dürer hem eeuwen later nog afbeeldde, had hij niet. Waarschijnlijk een snor, en een kort kapsel. Hij gedroeg zich als een goed christen, voor zover het hem uitkwam. Het belette hem niet om vier officiële echtgenotes te verslijten en minstens achttien kinderen te verwekken. Zoals alle Franken bracht hij een flink deel van zijn tijd door met paardrijden en jagen. Eigenschappen die oorlogsvoerders goed van pas komen. Karel de Grote kreeg geen vat op de Saracenen, maar behaalde kletterende overwinningen tegen onder meer de Longobarden en de Saksen, al duurde het jaren eer hij dit Germaanse broedervolk er definitief onder kreeg.

De wijze, grootmoedige Frankenvorst liet hier enkele aardedonkere kanten van zijn karakter zien. De vernietiging van de Irminsul, totem en centraal heiligdom van de ‘heidense Saksen’, leek een zinloze daad van religieus fanatisme. Maar ze paste wel in de politiek van Karel de Grote, om in het hele rijk eenheid van godsdienst als machtsmiddel te gebruiken.

Toen de verbitterde, ‘wilde’ en primitief bewapende Saksen nog maar eens in opstand kwamen, liet hij minstens 4500 onder hen zonder pardon terechtstellen. Dat zette nog meer kwaad bloed, en uiteindelijk kwam het zelfs tot een massadeportatie. Slechts nadat de legendarische Saksenkoning Widukind zich met zijn hele volk tot het christendom had laten bekeren, verzachtte Karel zijn houding. Op ‘misdaden tegen de christelijke religie’ stond niet langer de doodstraf, maar een geldboete. Eenmaal verzekerd van hun loyauteit herstelde hij een deel van hun oude rechten, en drukte zijn respect voor hun vechtersmentaliteit uit door enkele Saksische legerheden in te zetten bij zijn veldtochten.

Europese hogescholen, straten en pleinen zijn naar hem vernoemd. Europa kent een Karel de Grote-prijs toe aan jongeren ‘om het Europese bewustzijn’ te stimuleren. Ook de stad Aken heeft sinds 1950 een prestigieuze Karlspreis met een internationale erelijst. Dit jaar is hij voor Herman Van Rompuy. De voorzitter van de Europese Raad, geprezen als ‘onvermoeibare werker, mediator en consensusbouwer’ ontvangt hem op 29 mei. Karel de Grote is de grootste symboolfiguur van de EU gebleven.

DOOR JAN BRAET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content