Hedwig Speliers schreef een bedenkelijke studie over de ‘collaborateur’ Stijn Streuvels.

Het was maar een klein bommetje, maar het knetterde toch even in de media: de nu amper nog gelezen schrijver Stijn Streuvels was ‘fout’ tijdens de beide wereldoorlogen, aldus Hedwig Speliers in zijn boek Als een oude Germaanse eik. In de krant noemde Speliers Streuvels nu eens een ‘passieve collaborateur’, dan weer een ‘afgeleide fascist’. In de krant dus, want in zijn boek komt Speliers niet aan conclusies of een evaluatie toe.

Het moet maar meteen gezegd zijn: van dit boek deugt absoluut niets – zelfs de bibliografie en het register niet. Speliers ontbreekt het namelijk aan een minimum aan metier als historiograaf. Hij heeft geen reële vraagstelling, zoekt niets uit, heeft geen greep op zijn (overigens erg onvolledige) materiaal en zin voor synthese is hem volkomen vreemd. Zijn boek mist samenhang en van structuur of compositie komt niets terecht. Speliers kan geen hoofdzaken van bijzaken onderscheiden en heeft zelfs grote moeite met de chronologie.

Erger is dat van bronnenkritiek nauwelijks sprake is en Speliers geen benul heeft van de historische context, waardoor in het boek de ene lacune op de volgende vergissing volgt. Enige argumentatie valt nauwelijks te bespeuren, waardoor de zelden door kennis van zaken gehinderde interpretaties vaak erg roekeloos uitvallen. Het boek bulkt niet alleen van de niet terzake doende uitwijdingen, maar vooral van de tegenstrijdige of zelfs ronduit onjuiste speculaties. Verder lijkt Speliers amper Duits te kennen (hij slaagt er zelfs niet in om een karamellenvers correct te vertalen), wat voor dit onderwerp toch een handicap is, en een briljant stilist kan deze auteur ook niet worden genoemd. Zijn boek is, kortom, een gruwel om te lezen. Dat de uitgever Speliers maar liet aanrommelen, is ook geen bewijs van grote competentie.

Waar het metier ontbreekt, blijft alleen de moraal over. Of liever, het heeft er alle schijn van dat het Speliers alleen om de moraal te doen was. Het betreft een tamelijk goedkope en comfortabele, maar vooral anachronistische moraal. Die is dat Streuvels een filofascist was, dat dit rechtstreeks groeide uit zijn flamingantische katholicisme, dat hij heeft geprobeerd om zijn decennialange fout-zijn te verdoezelen en dat dit dringend en met geheven wijsvinger aan de kaak moet worden gesteld.

VER VAN DE POLITIEK

Dat er iets was met Streuvels en de Duitsers, is geen groot nieuws. In de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging wordt Streuvels getekend als een politieke opportunist, die vooral zijn eigen carrière als schrijver wou bevorderen en die, zoals zoveel flaminganten, vragen over de ethische implicaties van zijn oorlogsgedrag het liefst uit de weg ging. Dat opportunisme blijkt ook in zijn werk. Zo toont een pas verschenen tekstkritische editie van De teleurgang van de Waterhoek (1927) aan dat Streuvels uit de tweede editie daarvan (1939) alle te pikant geachte passages schrapte om de roman aanvaardbaar te maken voor de katholieke kritiek en (dus) bibliotheken. Want het winkeltje moest draaien; Streuvels leefde immers van zijn pen.

Wie zich kan ontdoen van Speliers’ betweterige knulligheid en oeverloze getetter, ziet nochtans een eenvoudig beeld ontstaan: Streuvels had weinig verstand van of belangstelling voor politiek, maar nam de schutkleur aan van het conservatief-katholieke en flamingantische milieu waarin hij zich bewoog, al botste dat wel eens met de vitalistische trek in zijn proza. Toen dat milieu, net als de hele samenleving, tijdens de jaren dertig naar rechts evolueerde, paste hij zich als een kameleon aan.

Daarin gaf Streuvels blijk van een soort boerenslimheid die hem ertoe bracht om zich ver van de concrete, actieve politiek te houden. Het was zijn ding niet en er kwam toch alleen maar miserie van. Het is dus geen toeval dat hij, anders dan Felix Timmermans bijvoorbeeld, zijn fans in nazi-Duitsland al vóór de oorlog tot wanhoop dreef door systematisch alle uitnodigingen te weigeren voor lezingen, bezoeken of het ophalen van onderscheidingen.

Voor Streuvels volstond dat zijn werk in Duitsland werd vertaald, want dat gezin van hem wou dus elke dag eten. Dat zijn werk ook de propaganda diende, kon Streuvels moeilijk ontgaan, maar hij veinsde liever wereldvreemdheid en hield zijn persoon erbuiten. Maar het kon ook niet tot elke prijs. In 1936 waarschuwde hij zijn uitgever Adolf Spemann: ‘als men raakt aan essentiële stukken van mijn boek, dan verkies ik te verzaken aan de vertaling ervan’ – een opmerkelijk principiële uitspraak, zeker gelet op het lot van zijn Teleurgang.

Speliers alludeert wel op censuuringrepen, maar hij heeft de vertalingen daarop vreemd genoeg niet onderzocht. Het valt trouwens op dat Speliers vrijwel nooit de moeite neemt om teksten te analyseren, wat zijn rederingen al snel in de buurt van het intentieproces brengt. Wat meer ijver had zijn zaak nochtans kunnen dienen. Een of twee passages (het is niet duidelijk, want Speliers schrijft nogal vaag) wijzen erop dat Streuvels zou hebben meegewerkt aan de collaboratiekrant Volk en Staat, maar ook die toch ‘belastende’ feiten zoekt hij niet verder uit.

UITGEVERS WILLEN UITGEVEN

Een beetje historicus maakt zijn huiswerk, maar Speliers dus niet. Zo vermeldt hij dat de bezetter aan het einde van de Eerste Wereldoorlog had gezorgd voor ‘de afreis’ van Streuvels, kennelijk (maar waarom?) om hem voor repressie te behoeden, zo schreef de Duitse ambtenaar-auteur Friedrich Markus Huebner aan Streuvels’ Duitse uitgever Anton Kippenberg. Helaas heeft Speliers geen weet van een nochtans bekende brief van Huebner aan Kippenberg van iets later, waarin zelfs wordt gemeld dat Streuvels per vrachtwagen naar Nederland was gebracht. Ook dit spectaculaire feit, dat allerlei vragen oproept, blijft in het ijle hangen.

Niet het onderzoek, maar het amalgaam is Speliers’ techniek. Hij steunt op een even onwrikbare als simplistische logica waarin belangstelling voor Duitse cultuur in het begin van de 20ste eeuw al meteen ‘Duitsgezindheid’ is en automatisch tot fascisme en collaboratie leidt. Altijd ziet Speliers wel een kwade genius in het decor om dat te kunnen suggereren. Maar met zulke criteria moet hij ook de Belgicist Emile Verhaeren (die al vóór 1914 bij Kippenberg publiceerde) of James Ensor (die veel omging met in het Duitse leger ingelijfde kunstenaars) collaborateurs noemen.

Speliers noemt Kippenbergs belangstelling voor Streuvels’ werk ‘een charme-offensief van de vijand, een vermomde strategie van de propaganda’ en Spemann schrijft hij ‘perfide plannen om Streuvels in het nazistramien te plooien’ (sic) toe. Dat ze ook gewoon als uitgever in Streuvels waren geïnteresseerd, komt bij de complotdenker Speliers niet op. Vandaar dat hij ook geen moeite doet om enige nuance te zoeken, ook niet op het delicate terrein van de ideologische terminologie. Germanofilie, fascisme, rasdenken, bloed-en-bodem, völkische literatuur of boerenromans, het zijn termen die hij historisch niet kan situeren en dus maar vrolijk door elkaar klutst.

Nochtans biedt de relatie van Streuvels met Duitsland stof voor een interessante studie over de Vlaamse intellectuele geschiedenis van de eerste helft van de 20ste eeuw. Die zou vooral de ambivalenties van de moderniteit aan het licht hebben gebracht. Zo verdoezelt Speliers al te graag dat Streuvels niet alleen door extreem-rechts werd gewaardeerd, maar ook door communisten die hem, evenzeer op grond van ideologische affiniteit, in de late jaren twintig zowel in Duitsland als in de Sovjet-Unie hebben vertaald.

Speliers heeft er helaas het extreem-linkse blad Monde niet op nageslagen, dat hij even terloops vermeldt: daarin is ook werk van Streuvels verschenen, net als van de ‘fascist’ Wies Moens. Waarom? Omdat in zulke milieus sinds de Eerste Wereldoorlog vooral de revolutionaire radicaliteit primeerde en pas later de waterscheiding tussen links en rechts zich voltrok. Tot ver in de jaren dertig vielen over de hele breedte van het politieke spectrum niet erg democratische parolen over nationalisme of volksverbondenheid te horen, ook bij de communisten en zelfs bij August Vermeylen, die Speliers nochtans als Streuvels’ antipode voorhoudt.

Het was de geest van de tijd. De door argeloosheid en geldzucht verblinde Streuvels had aan Hitler en de oorlog kennelijk niet genoeg om uit die droom te ontwaken; hij had er ook geen ideologisch alternatief voor. Het vraagt een beetje studie om dat te beseffen, maar wie zoals Speliers genoegen neemt met een botte inquisitoriale moraal, zal dat nooit begrijpen.

Hedwig Speliers, ‘Als een oude Germaanse eik’, Manteau, Antwerpen, 611 blz., 1495 fr.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content