Sommige tijdgenoten noemden hem ‘de Belgische George Washington’, naar de Amerikaanse vader des vaderlands. Voor anderen was hij een weinig inspirerende leider, die zijn onkunde verborg achter grappenmakerij. Van dat tegenstrijdige imago komt Erasme Louis Surlet de Chokier nooit meer af. Wie was de in Luik geboren aristocraat écht, die op 25 februari 1831 de eed aflegde als regent van België?

1789, het jaar van de Luikse en Brabantse Revolutie. De meeste founding fathers van België moesten nog geboren worden toen Erasme Louis Surlet meestreed tegen het autoritaire bewind van de prins-bisschop en de Oostenrijkse keizer. Maar na enkele maanden volgde de restauratie, en moest de twintigjarige revolutionair vluchten. Naar Holland dan nog.

Daarna kwamen de Fransen. Surlet toonde zich meteen een trouwe acoliet. Het leverde hem de burgemeesterssjerp van Gingelom op. In dat Zuid-Limburgse dorpje kocht hij veel verbeurd verklaard kerkelijk bezit (zwart goed) op en bewoonde hij samen met zijn broer het familiekasteel. Met uitzondering van zijn geliefkoosde hobby – merinoschapen fokken – viel er in Gingelom weinig te beleven. Daarom trok Surlet naar Parijs. Hij werd er voorgesteld aan Napoleon en – heel belangrijk in het licht van zijn latere carrière – hij werd een overtuigde francofiel.

Willem I en Surlet de Choquant

Na de val van Napoleon deed Surlet zoals de meeste politici in die dagen: hij wisselde zonder verpinken van regime en bood Willem I, de soevereine vorst van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, zijn diensten aan. Dat leverde hem een zitje op in de Tweede Kamer. Die vergaderde afwisselend in Den Haag en Brussel. Koning Willem was geen militaire dictator in de trant van Napoleon, maar een volbloed democraat was de Oranjevorst ook niet.

Al snel ondervond Surlet dat de grondwet van 1815 hem allerminst vrijheid van meningsuiting verschafte. Enkele kritische interpellaties – onder meer over het fiscale beleid van de regering en de persvrijheid – werden in het Noorden niet gewaardeerd. Ook niet door de koning, hoewel die niet persoonlijk geviseerd werd.

De Limburgse politicus was zeker geen republikein of antiroyalist. Net zomin als vele andere zuidelijke aristocraten, die door de koning flink verwend werden met titels en privileges. Voor Willems waakhond, minister van Justitie Cornelis Felix van Maanen, was er echter genoeg reden om de als liberaal bestempelde Surlet aan de kant te schuiven. Een eenvoudig verzoek uit Den Haag volstond voor de Limburgse provinciegouverneur Charles de Brouckère sr. om hem in 1818 van de kandidatenlijst voor de Tweede Kamer te schrappen.

Drie jaar later deed Surlet opnieuw van zich spreken. Dat gebeurde tijdens het proces tegen zijn boezemvriend Jean-François Hennequin. Die was als burgemeester van Maastricht na een financieel dispuut gebrouilleerd geraakt met de regering. Surlet was geen jurist, maar hij verdedigde de beklaagde met verve. Zijn tussenkomsten en die van enkele beroepsadvocaten leidden tot de vrijspraak van Hennequin, die zijn burgemeesterssjerp echter niet terugkreeg.

Mede door die ophefmakende rechtszaak groeide de provinciehoofdstad Maastricht uit tot een oppositiebolwerk. Een van de spilfiguren was Surlet, die als lid van de Provinciale Staten van Limburg vaak in de oude Maasstad verbleef. In juli 1828 gebeurde wat hij jarenlang had geprobeerd: hij werd opnieuw verkozen voor de Tweede Kamer. Gouverneur De Brouckère was zo ontdaan dat hij onmiddellijk zijn ontslag indiende. Twee jaar eerder had de gouverneur ook al moeten toezien hoe zijn zoon, Charles junior, als lid van de liberale oppositie een zitje in de Tweede Kamer had bemachtigd.

Met radde tong verdedigde Surlet het petitierecht, dat het volk de mogelijkheid bood om zijn wensen aan de regering kenbaar te maken. Soms klonken Surlets woorden als een rechtstreekse aanval op de regering, en vooral dan tegen Van Maanen. Zo begon hij op 18 december 1829 een van zijn schitterendste redevoeringen met de profetische waarschuwing: ‘Amo pacem, bellum non timeo’ (Ik hou van de vrede, maar vrees de oorlog niet). Eenzelfde toon sloeg hij aan in mei 1830, naar aanleiding van de veroordeling van Louis de Potter en andere kritische journalisten. Zijn talrijke interpellaties leverden hem in het Noorden de bijnaam ‘Surlet de Choquant’ op.

Zelfs tegenover het staatshoofd toonde Surlet weinig schroom. Tijdens een afscheidsaudiëntie voor de leden van de Staten-Generaal in mei 1829 vond een klein incident plaats. De koning gaf de Nederlandsonkundige Limburger te verstaan: ‘Hoe mijnheer, u spreekt dus nog niet de nationale taal, niettegenstaande u burgemeester bent van uw gemeente, die Vlaams is, en evenzo uw provincie.’ Waarop Surlet repliceerde dat de nationale taal die in zijn gemeente werd gesproken slechts een dialect was en men op zijn leeftijd geen nieuwe ‘grammaire’ meer hoefde aan te leren. Point final!

Willems taalpolitiek, het gebrek aan persvrijheid, het ondemocratische landsbestuur: op nagenoeg alle punten van kritiek vond Surlet aansluiting bij het Monsterverbond, de unionistische oppositie van Belgische liberalen en katholieken. Maar een breuk met koning Willem ging de liberale politicus te ver.

Een man met een kwinkslag

Hoe scherp hij als parlementslid ook uit de hoek was gekomen, in de woelige septemberdagen van 1830 stelde Surlet zich gematigd op. Daarom stemde hij in de Tweede Kamer mee met de meerderheid voor de administratieve scheiding van Noord en Zuid (mét behoud van de Oranjedynastie). Door de gevechten in het Brusselse Warandepark tussen regeringsleger en opstandelingen was die compromisoplossing echter uitgesloten. Dagenlang wist Surlet niet meer welke houding hij moest aannemen tegenover de gebeurtenissen ‘qui marchent vite et changent à chaque instant la situation des affaires’. Pas nadat de koning midden oktober 1830 de zuidelijke politici ontslagen had van hun eed van trouw, koos baron Surlet de Chokier voor het nieuwe project: België.

Op 3 november 1830 belandde de bijna 61-jarige politicus in het Nationaal Congres, als afgevaardigde voor het arrondissement Hasselt. Hij schaarde zich onmiddellijk aan de zijde van zijn liberale geestverwanten, die de meerderheid vormden. Ook het Voorlopig Bewind was heel liberaal georiënteerd, zodat Surlet alvast niet meer de regeringsopposant hoefde te spelen. Dat gegeven en zijn lange staat van dienst verklaren waarom de congresleden hem een week later tot voorzitter verkozen. Surlet stond ook bekend als een opgewekte man die met een kwinkslag en een vleugje humor makkelijk het ijs brak. Eigenschappen die van pas konden komen om de belangrijke minderheidsfracties van orangisten en reünionisten (voorstanders van een aansluiting bij Frankrijk) mee te krijgen.

Onder Surlets voorzitterschap werd de voor die tijd heel progressieve grondwet goedgekeurd en werd definitief gekozen voor de constitutionele monarchie. In welke mate hij daaraan verdienste had, is moeilijk te achterhalen. Maar het is niet uitgesloten dat net zijn low-profilehouding en subtiele interventies achter de schermen de juiste sfeer creëerden voor de organisatie van de nieuwe staat. En dat in een recordtempo van amper vier maanden.

Slechts in enkele gevallen nam de voorzitter openlijk stelling. Maar een mening had hij wel degelijk. Het was geen geheim dat Surlet met veel tegenzin met de meerderheid had meegestemd voor de eeuwige uitsluiting van de Oranjes van de Belgische troon. Ook was het op initiatief van de voorzitter dat het Congres ermee instemde om de kroon aan te bieden aan de hertog van Nemours, de tweede zoon van de Franse koning Louis-Philippe. Surlet in hoogsteigen persoon leidde de delegatie. Die kwam op 6 februari 1831 aan in Parijs en werd er met alle egards ontvangen.

De zestienjarige prins bedankte echter voor de eer. Dat gebeurde op nadrukkelijk bevel van zijn vader. Die begreep dat vooral de Britten een al te hechte Frans-Belgische samenwerking niet zagen zitten. De Belgische Revolutie was van meet af aan een Europese zaak en de oorlogsdreiging was nooit veraf. De delegatieleden reageerden verslagen, maar de Nederlandse kranten konden hun pret – uiteraard – niet op. Ook de Belgische republikeinen en orangisten waren niet bepaald ongelukkig.

Interimstaatshoofd en ‘een bende ruziemakers’

‘Ce serait un excellent président de république’, noteerde een Franse journalist nadat hij Surlet in het Nationaal Congres had horen uitleggen waarom zijn Parijse missie mislukt was. President werd hij niet, maar de congresleden zagen in hun voorzitter wél een geschikt staatshoofd ad interim. Met een overweldigende meerderheid haalde hij het van zijn tegenkandidaat, graaf Félix de Mérode. Die stamde uit een van de oudste adellijke geslachten van België en werd – misschien niet geheel onterecht – van dynastieke ambities verdacht. Dat gegeven speelde niet bij de fin de carrière-politicus en vrijgezel Surlet. Die schikte zich gewillig in zijn door het Nationaal Congres geschreven rol van overgangspaus.

Protocol en een vorstelijke levensstijl lagen de regent van België sowieso niet. Tijdens de ochtendaudiëntie troffen bezoekers vaak een nonchalant uitziend staatshoofd aan, casual gekleed in kamerjas, de loshangende lange haren deels bedekt door een slaapmuts. Toen hem gevraagd werd om in een van de voormalige Oranjepaleizen te resideren, dreigde hij er zelfs mee onmiddellijk naar Gingelom terug te keren. Hij toonde zich ruimschoots tevreden met zijn ambtswoning in de Hertogsstraat, een pand dat tot 1830 eigendom was geweest van de door Willem I opgerichte Société Générale. Hij beschikte er over een secretaris en een kleine staf van klerken en dienstboden. De opvallendste figuur was zijn oude gouvernante, Mademoiselle Joséphine. Zij beredderde het huishouden, maar was vooral de steun en toeverlaat van het ongehuwde staatshoofd. Ze vertoefde steevast in zijn nabijheid wanneer hij in het salon vrienden en kennissen ontving, gelegenheden waarbij zij over alles en nog wat haar zeg deed.

En er viel heel wat te bespreken in de vertrekken van de regent. De staatsfinanciën stonden er slecht voor. Het volk morde, want de revolutie had niet de verhoopte economische verbetering gebracht. De vijfkoppige regering, die op 26 februari was gevormd, bleek een bende ruziemakers, hoewel alle ministers van liberale signatuur waren. Surlet liet begaan, onder het devies ‘Le régent régente et ne gouverne pas’. Tijdens de ministerraden, die een tweetal keer per week in zijn ambtswoning plaatsvonden, hield hij het doorgaans bij een algemene of politiek neutrale mededeling. Het versterkte de indruk van de regent als politieke slapjanus. Anderzijds verklaarde hij openlijk – weliswaar geruggensteund door zijn ministers – dat België het door Nederland opgeëiste Groothertogdom Luxemburg nooit zou afstaan. Ook zat hij achter de politieke benoeming van zijn compagnon Hennequin tot gouverneur van Limburg.

De bange dagen van de contrarevolutie

Na een maand gaf de regering er de brui aan. Er kwam een nieuw, eveneens homogeen liberaal kabinet, waarin onder meer de anti-Fransgezinde congresleden Joseph Lebeau en Paul Devaux zitting hadden. Dat was niet naar de zin van de regent, hoewel die zich niet openlijk verzette. De nieuwe ploeg bleek trouwens een stuk stabieler dan de vorige. En dat was nodig.

Steeds meer kwam het land in de greep van contrarevolutionaire krachten. Vooral het orangisme vormde een bedreiging. Zo stonden de grote steden Gent, Antwerpen en Luik bekend als orangistische nesten, maar ook in provinciesteden en landelijke gemeenten hadden de Oranjes nog veel aanhangers.

Koning Willem toonde zich een gulle sponsor van de tegenbeweging in het Zuiden. Na de weigering van de hertog van Nemours lagen de kaarten opnieuw gunstig voor prins Willem van Oranje, Willems oudste zoon. Die was vrij populair in België en was al in 1830 voorgedragen voor het koningschap. Misschien zou Brussel onder de nodige druk de Nederlandse kroonprins als vorst aanvaarden, zo dachten zijn Belgische medestanders.

Op 2 februari 1831, toen Surlet nog congresvoorzitter was, grepen de orangisten hun kans. De gewapende opstand zou beginnen in Gent en eindigen met een staatsgreep in Brussel. Door de winterkou en de gebrekkige coördinatie tussen de gewapende groepen viel het plan echter in duigen. Eind maart werd een tweede poging ondernomen, vanuit Antwerpen. Daar stonden de Nederlanders, die sinds het begin van de Belgische Revolutie de citadel bezet hielden, in contact met een groep rebellerende officieren rond generaal Jacques Van der Smissen. Maar ook die coup was een slag in het water, niet het minst omdat de Brusselse Burgerwacht op het laatste moment had afgehaakt.

De twee mislukte staatsgrepen hadden de leiders van het jonge België en veel burgers behoorlijk doen schrikken. Voor de veiligheid van de regent was zelfs een lijfwacht opgericht, die gerekruteerd werd in het ruwe milieu van de Brusselse havenarbeiders. Ondanks het mogelijke gevaar voor zijn leven meende Surlet de Brusselse bevolking te moeten geruststellen door in een protserig uniform van de Burgerwacht door de straten te paraderen. Slechts op nadrukkelijk verzoek van Mademoiselle Joséphine en enkele vrienden stopte de regent met de nogal lachwekkende vertoning. Veel reden tot lachen was er dan ook niet in die bange dagen.

Vooral na de tweede coup werden op verschillende plaatsen orangistische voormannen aangevallen en mishandeld, en hun huizen werden met de grond gelijkgemaakt. De regent, wiens woning in mei 1831 voor plundering behoed moest worden, betreurde het straatgeweld. Hij verzette zich tegen een harde repressie door de overheid, en zijn ministers leken hem daarin te volgen. Veel contrarevolutionairen waren immers standgenoten – aristocraten en vooraanstaande burgers – die misschien ’tot inkeer’ zouden komen en uiteindelijk bereid zouden zijn om mee te helpen aan de opbouw van het land. Dat was, zoals later zou blijken, een juiste inschatting.

Maar in 1831 stond mildheid gelijk aan zwakheid. De regent had zelfs generaal Van der Smissen laten waarschuwen voor een nakende arrestatie, zodat die tijdig het land was kunnen uitvluchten. Maar daarvan was toen – gelukkig voor de regent – haast niemand op de hoogte.

Het veto tegen Leopold

Crypto-orangist, fervente francofiel, gematigde revolutionair: baron Surlet de Chokier leek het allemaal te zijn. Die ambiguïteit en de daaraan gekoppelde weigering zich publiek te positioneren, verklaren waarom de regent, naarmate zijn mandaat vorderde, almaar minder gewicht in de schaal legde. Wat ook speelde, was Surlets minimalistische interpretatie van de grondwet voor wat zijn bevoegdheden als staatshoofd betrof. Een groot verschil overigens met de Coburg-koningen.

In de uiteindelijke totstandkoming van het koninkrijk België had de regent een bescheiden aandeel. Ook toen duidelijk werd dat de in Londen residerende Duitse prins Leopold van Saksen-Coburg de beste troeven had, bleef hij vasthouden aan zijn oude geloof: ‘C’est toujours dans la nation française que nous devons chercher un appui.’ Surlet dreigde er zelfs mee af te treden indien Leopold, die beschouwd werd als de kandidaat van het machtige Groot-Brittannië, het zou halen. Andermaal bleef het bij woorden.

Bij de verkiezing van de eerste koning der Belgen op 4 juni 1831 gaven 151 congresleden op 196 een ja-stem aan Leopold. Van de nee-stemmers hadden er nog veertien hun voorkeur uitgesproken voor de regent, van wie nochtans bekend was dat hij niet geïnteresseerd was. Het ging overwegend om republikeinen die vreesden te worden opgezadeld met de zoveelste despoot uit het ancien régime.

Ondanks de brede steun in het Nationaal Congres hield Leopold zijn beslissing in beraad: het koninkrijk in spe moest eerst de XVIII Artikelen aanvaarden. Dat was de scheidingsovereenkomst tussen Noord en Zuid, die ter tafel lag op de internationale conferentie in Londen. Daarover werd ook in Brussel al wekenlang duchtig gediscussieerd.

De doorbraak kwam er dankzij de 25-jarige diplomaat Jean-Baptiste Nothomb. Die wist in de Britse hoofdstad de grote mogendheden ervan te overtuigen om de XVIII Artikelen in het voordeel van België te interpreteren.

Een voetnoot in de geschiedenis

Toen Leopold op 21 juli 1831 op het Brusselse Koningsplein de eretribune besteeg voor de eedaflegging, werd hij in stijl opgewacht door de regent. Die had kort daarvoor zijn protocollaire functie neergelegd en de eerbewijzen van de natie in ontvangst genomen. Een permanente zetel in de Senaat wees hij af: zijn keuze voor bucolisch geluk op het Haspengouwse platteland was definitief.

Nauwelijks twee weken na de inauguratie van Leopold I viel het Nederlandse leger aan. De Belgische troepen werden verpletterd en de toekomst van het land hing aan een zijden draad. De Nederlanders trokken zich uiteindelijk terug onder Franse en Britse druk. Maar de beschamende nederlagen van de Belgen bij Hasselt en Leuven deden de talrijke lofredes die de regent kort voordien te beurt waren gevallen, snel vergeten. ‘Le bon Régent’ werd in één klap de zondebok: had zijn regering niet ’s lands defensie verwaarloosd en een Oranjegezinde vijfde kolonne haar gang laten gaan?

‘Geloof maar niet dat de adviseurs van de koning me ook nog maar het kleinste teken van leven geven’, schreef hij op 22 oktober 1831 aan een vroegere medewerker. Toen hij acht jaar later overleed, was Surlet een voetnoot in de geschiedenis geworden.

DOOR FRANK DECAT

‘Hoe mijnheer, u spreekt dus nog niet de nationale taal, niettegenstaande u burgemeester bent van uw Vlaamse gemeente?’

Tijdens ochtendaudiënties ontving de regent zijn gasten vaak in kamerjas en met een slaapmuts op.

Surlet liet zijn kibbelkabinet begaan, onder het devies ‘Le régent régente et ne gouverne pas’.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content