Stel dat ik iets mocht veranderen in het buitenlands beleid van de Verenigde Staten, wat zou dat dan zijn? Het antwoord is simpel, maar weinigen zien het als buitenlands beleid. Ik zou werk maken van een efficiënter en onafhankelijker energiebeleid. Economen kunnen beter verwoorden wat de dure olie betekent voor Amerika’s groei- en inflatievooruitzichten. Wat minder belicht wordt, is hoe fnuikend die situatie is voor ons buitenlands beleid. Kijk maar:
Terreur. De moslimextremisten worden al drie decennia lang gesteund door twee landen: Saudi-Arabië en Iran. Is het toeval dat zij de nummers één en twee zijn op het gebied van olie-export? Beide landen zwemmen in het geld, en een deel daarvan gaat naar onfrisse groeperingen of individuen.
Democratie. De kern van ons buitenlands beleid – democratie brengen in het Midden-Oosten – kan makkelijk verzwakken in een wereld waarin olie peperduur is. Regeringen hervormen wanneer ze niet anders kunnen. Maar veel landen in het Midden-Oosten zullen wellicht nog jarenlang riante finan- ciële overschotten hebben, dus kunnen ze alles houden zoals het is. Saudi-Arabië heeft dit jaar waarschijnlijk een overschot van 26 miljard dollar omdat de olieprijs hoger is dan verwacht. En dus kan het regime de oude gewoonten in stand houden en fortuinen blijven uitgeven aan het leger, aan cliëntelisme en omkoperij en natuurlijk ook aan paleizen en nieuwe luxejachten.
Iran. Teheran voert een ambitieus buitenlands beleid, wil meer invloed in Irak en kiest resoluut voor nucleaire bewapening. Het land wil niets minder dan de VS vervangen als de dominerende pion in de regio. Gezien de enorme mogelijkheden van Iran – 29,87 miljard dollar aan buitenlandse reserves – zal het moeilijk worden om dat te counteren.
Rusland. Een modern, verwesterd Rusland met sterke Europese banden zou vrede betekenen voor de regio. Maar extra olie-inkomsten hebben de macht van het Kremlin nog vergroot, waardoor president Vladimir Poetin nog makkelijker zijn rivalen kan uitschakelen en zijn rampzalige en dure oorlog in Tsjetsjenië kan voortzetten.
Latijns-Amerika. Na twee decennia van politieke en economische vooruitgang komt er een anti-Amerikaanse beweging op gang. De Venezolaanse president Hugo Chavez – gesteund door toenemende olierijkdom – was de eerste om zich tegen de Amerikaanse invloed te verzetten.
Ik zou zo nog een tijdje kunnen doorgaan. In bijna elke regio worden inspanningen om tot meer vrede en stabiliteit te komen in een open wereld bemoeilijkt door de hoge olieprijzen. En terwijl Amerika veel tijd, geld en moeite steekt in het bestrijden van de symptomen, ligt het mee aan de basis van de problemen.
Stijgende olieprijzen zijn het gevolg van verschillende factoren. Over sommige hebben we weinig controle, zoals het groeiritme van China. Maar Amerika blijft wel de absolute slokop wat het verbruik van fossiele brandstof betreft. In 2004 verbruikte China 6,5 miljoen vaten olie per dag, de VS 20,6 miljoen. Dat ligt voor een stuk aan de Amerikaanse auto’s en het succes van de SUV’s, die minder zuinig zijn dan vroeger. Wij zijn het enige geïndustrialiseerde land dat op dit vlak een achterwaartse beweging maakt.
Er is geen deus ex machina die al onze energieproblemen kan oplossen, maar zuinigere wagens zou een grote stap in de goede richting zijn. Twee of drie miljoen vaten minder verbruik per dag maakt een prijsdaling van meer dan twintig dollar per vat mogelijk. Het is geen onmogelijke opgave om onze situatie te veranderen, want de technologie en kennis is voorhanden. Nu nog politiek leiderschap en een goede visie.
© Newsweek/T.C.
Ingrid Van Daele