In De Jodenjagers van de Vlaamse SS. Gewone Vlamingen? schetst historicus Lieven Saerens een profiel van de gewone mensen die hielpen bij de deportatie van Joodse mensen. ‘Ik wou aantonen dat de Jodenjagers gewone burgers waren, geen mensen in duivelsgedaante.’
‘In oktober 2000 veroorzaakte het boek Vreemdelingen in een wereldstad. Een geschiedenis van Antwerpen en zijn Joodse gemeenschap 1880-1944 enorme opschudding. Auteur Lieven Saerens, onderzoeker aan het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (SOMA), kwam daarin tot de conclusie dat Antwerpen vanaf de jaren 1920 van een kosmopolitische, tolerante stad evolueerde naar een zeer intolerante stad. Erger: de autoriteiten, de politie, de oorlogsburgemeester en de opeenvolgende procureurs des Konings hadden actief en zonder vragen te stellen meegewerkt aan de deportatie van de Joodse bevolking in Antwerpen. Die houding stond in schril contrast met de andere steden waar een Joodse groep leefde: Brussel, Luik en Charleroi.
Lieven Saerens: ‘De hele Belgische administratie werkte in december 1940 mee aan de samenstelling van het Jodenregister. De ambtenaren voelden zich daarbij ingedekt door de adviezen van de Raad van Wetgeving. Die stelde dat het ging om “passieve medewerking”, want de Joden moesten zich zélf laten registreren. Die registratie gebeurde dus overal, ook in Brussel, Charleroi en Luik.
‘Maar in Antwerpen ging de samenwerking veel verder dan in de rest van België. En dat van bij het begin van de bezetting. Elk politieoptreden kwam er op verzoek van de Duitsers en er werd onmiddellijk op ingegaan. Antwerpen deelde in juni 1942 de davidster uit, in Brussel gebeurde dat niet. In Antwerpen werkte de politie vanaf 1940 mee aan de deportaties van Joden. Ze verspreidde eind 1940 de oproepingsbevelen om in Limburg en in juni 1942 om in Noord-Frankrijk te gaan werken, ging Joden die weigerden in hun woning ophalen en begeleidde ze naar de trein. In augustus 1942 werkte de politie bovendien mee aan de drie razzia’s.
‘Dat sluit niet uit dat er ook in Antwerpen hulp werd geboden. Gezien de Antwerpse omstandigheden verdienen die helpers des te meer respect. Bovendien, afgaand op naoorlogse gerechtelijke verslagen, voerden enkele politieagenten hun opdracht met pijn in het hart uit en traden ze niet al te ijverig op. Sommigen kenden de slachtoffers persoonlijk.’
De Duitsers kregen hulp in de gedaante van de SS. De titel van uw boek, De Jodenjagers van de Vlaamse SS. Gewone Vlamingen?, heeft een vraagteken. Waren het gewone mensen?
LIEVEN SAERENS: De bedoeling van het boek is een profiel te maken van de Jodenjagers en die ook een gezicht te geven. Niet om iemand met de vinger te wijzen, maar juist om duidelijk te maken dat het gaat om gewone burgers, geen mensen in duivelsgedaante.
De meeste Jodenjagers kwamen uit een kleinburgerlijk milieu, waren getrouwd, hadden een gelukkig familieleven, hadden werk. De overgrote meerderheid, ongeveer 90 procent, noemde zich op zijn SS-stamkaart rooms-katholiek, of had een katholieke achtergrond. Er waren een aantal werklozen, maar het blijkt dat ze vaak hun werk verloren door hun eigen gedrag. Vaak ging het om eeuwige querulanten die hun mislukken steevast in de schoenen van anderen schoven.
Het waren meestal geen mensen met een strafregister. Dat in tegenstelling tot de Jodenjagers van Rex – daar zaten relatief veel mensen met een crimineel verleden tussen. Maar met de rexisten is iets vreemds aan de hand. De meesten komen niet uit vooroorlogse Nieuwe Orde-, of anti-Joodse organisaties. De Vlaamse Jodenjagers wel. Die zetten hun vooroorlogse patroon verder.
Veel van die mensen waren lid van het Verdinaso, dat binnen het Vlaams-nationalisme getypeerd kan worden als de heraut van het antisemitisme. Het exclusieve, Nieuwe Orde-gezinde nationalisme van de jaren dertig – zeker het Vlaamse, met zijn klemtoon op afstamming – bood de gezochte legitimatie voor het onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’, tussen ‘wij’ en ‘de anderen’. Die vorm van nationalisme creëerde een vijandbeeld en riep eindelijk tot de actie op, maar dan wel ten koste van ‘de andere’.
Opvallend is dat veel Jodenjagers kunstacademie hadden gevolgd.
SAERENS: Dat klopt. Tegelijk ontwikkelden ze zich in de oorlog tot echte bruten. De oorlog gaf hen een bepaalde status, een uniform en macht. Voortaan werden alle morele normen afgeschud.
De SS’ers waren allemaal vrijwilligers. Zij werden niet betaald voor hun werk, maar ze compenseerden dat door hun slachtoffers te beroven. Zij stalen als de raven. Verscheidene Vlaamse Jodenjagers hadden voor de oorlog trouwens contact met Joden. Ze zaten met Joden op school, deden er zaken mee. Minstens één Jodenjager had zelfs Joodse verwanten. Toch zou het hen niet beletten om al voor de oorlog lid te zijn van anti-Joodse organisaties en in de oorlog mee te doen aan anti-Joodse acties. Het is verkeerd te denken dat onverdraagzaamheid altijd slijt omdat er contact is.
Wisten de Jodenjagers wat er met hun slachtoffers gebeurde?
SAERENS: Wat kon men weten? En vooral, wat wou men weten? Daar is een groot verschil tussen. Dat neemt niet weg dat verscheidene soldaten die van het oostfront kwamen, wisten dat Joden daar massaal werden geëxecuteerd. Het is intussen vergeten, maar verschillende Vlaamse en Waalse oostfrontstrijders werkten persoonlijk mee aan die executies.
Dan was er de BBC. Die werd druk beluisterd en sprak over die uitroeiing. Verzetsbladen publiceerden verhalen van oostfrontstrijders die aan de executies hadden deelgenomen, of van Belgen die als vrijwillige arbeider in Oost-Europa hadden gewerkt, tot in de omgeving van het uitroeiingskamp Auschwitz toe. De collaboratiepers publiceerde verhalen over getto’s, en weinig verhullende berichten van oostfrontstrijders. Die bladen namen geregeld het woord ‘uitroeien’ in de mond. ‘Uitroeien’ werd in de ideologie waarin men absoluut geloofde ingepast.
Na de oorlog leek de berechting geen prioriteit.
SAERENS: Dat is verklaarbaar. Er waren nauwelijks getuigen – de meeste gedeporteerde Joden zijn niet teruggekeerd. Bovendien waren de rechters geen historici. Hun taak was niet een profiel te maken, of verbanden te leggen tussen alle individuele dossiers. Ze waren aangesteld om misdaden te berechten en uit elk dossier de meest aantoonbare misdaden te halen. Talrijke Jodenjagers hadden ook andere dingen gedaan waar wel veel bewijslast voor was. De misdaden in Meensel-Kiezegem, bijvoorbeeld, waar zowat de hele mannelijke bevolking werd opgepakt en naar concentratiekampen werd gevoerd. Daarvan bestond een door de SS opgestelde lijst van deelnemers aan de actie. Ook waren veel Jodenjagers naar het oostfront getrokken.
Maar het klopt dat het gerecht er geen halszaak van maakte. Dat had als gevolg dat het gros van de Jodenjagers zijn medeverantwoordelijkheid aan de Endlösung kon verdringen. Hun collaboratie was louter een gevolg van hun Vlaamse idealisme geweest, luidde het ook in vrij brede lagen van de – katholieke – bevolking. Daar komt nog bij dat de meerderheid van de veroordeelden al in 1951 vervroegd vrijkwam. Geen van de ter dood veroordeelde Jodenjagers werd effectief geëxecuteerd. Ongeveer de helft van de effectief veroordeelde Jodenjagers werd later in zijn eer hersteld.
Dat het gerecht geen principekwestie van de Jodenvervolging maakte, blijkt ook uit het officiële rapport Gewillig België. Overheid en Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog, dat door het SOMA werd gemaakt op verzoek van de Belgische regering.
Een aantal politieagenten werd wél vervolgd. Zelfs meteen na de oorlog.
SAERENS: Er liep toen een gerechtelijk onderzoek naar de houding van de Antwerpse politie. Dat onderzoek kwam er merkwaardig genoeg op aandringen van Antwerpse politieagenten die zelf hadden deelgenomen aan razzia’s maar klacht indienden tegen collega’s die té excessief geweld hadden gebruikt. Dat is toch paradoxaal. Daders klagen mededaders aan, niet omdat ze mensen oppakken – dat was blijkbaar normaal – maar omdat er te veel geweld werd gebruikt.
Uiteraard moest het gerecht uiteindelijk tot de conclusie komen dat iedereen in Antwerpen – procureurs des Konings, oorlogsburgemeester, hoofdcommissaris en politie – boter op het hoofd had. Daarop werd beslist dat de zaak te kies was, en viel het onderzoek stil. Met de gemeenteraadsverkiezingen en de nationale verkiezingen voor de deur achtte men een bestraffing niet opportuun.
Er was dus niet alleen een doofpotoperatie, waarbij de rechtbanken weinig respect toonden voor de slachtoffers, maar de hele zaak werd tegelijk uit het collectieve geheugen weggegomd. Dat verklaart de hevige reacties op mijn eerste onderzoek waarin die feiten aan het licht kwamen. Maar het is ook een van de verklaringen waarom na de oorlog datzelfde Antwerpen opnieuw de bakermat van het extreemrechts Vlaams-nationalisme werd, alsof er niets was gebeurd.
De Antwerpse burgemeester Patrick Janssens (SP.A) bood als burgemeester zijn excuses aan.
SAERENS: We kunnen nu genuanceerder oordelen. Onmiddellijk na de oorlog was alles erg gepolariseerd. Iemand was goed of fout. Iemand kon niet gelijk collaborateur en verzetsheld zijn. Maar zo werkt het niet. Sommige agenten die deelnamen aan Jodenrazzia’s gingen later in het verzet. Maar het zwijgen is voorbij. De slachtoffers krijgen eindelijk respect.
DOOR MISJOE VERLEYEN