Het Wereldnatuurfonds ijvert voor de bescherming van de Congolese wouden. Greenpeace komt op voor de Tasmaanse eik. Handige houthandelaars proberen de twee organisaties tegen elkaar uit te spelen.
Wie de Congo-campagne van het Wereldnatuurfonds wil steunen, kan storten op rekening 310 1043092 40 (met vermelding Congo campagne PM). Voor meer informatie, ook over de activiteiten rond de campagne: www.wwf.be. Meer informatie over de campagnes van Greenpeace is te vinden op www.greenpeace.be.
Het was lang geleden, maar er kwam eindelijk nog eens goed nieuws uit de Afrikaanse regenwouden: de populatie van de met uitsterven bedreigde berggorilla stijgt! Vóór het begin van de Congolese burgeroorlog in 1996 werden er in het grensgebied van de Democratische Republiek Congo, Rwanda en Uganda 630 gorilla’s geteld; nu zou hun aantal tot 690 gestegen zijn.
Daarmee zijn de bij toeristen populaire dieren niet uit de gevarenzone, maar het feit alleen al dat er nog een mens- apenpopulatie bestaat waarvan de aantallen niet dalen, was groot nieuws. Van de enige Aziatische mensaap, de orang-oetan, wordt verwacht dat hij binnen een kwarteeuw niet meer in het wild zal voorkomen, omdat alle wouden waarin hij kan overleven in cultuur zullen zijn gebracht.
Jean-Pierre D’Huart van de Belgische afdeling van het Wereldnatuurfonds (WWF) is voorzichtig optimistisch over de situatie in Congo. Hij is net terug van een evaluatietocht ter plaatse en voelt een groeiende bereidheid op vele fronten om opnieuw in Congo’s nationale parken te investeren. Congo is het enige land ter wereld waar drie soorten mens- apen leven: gorilla’s, chimpansees en de enigmatische bonobo’s.
Het WWF focust op de bescherming van de natuurparken in Congo. Die zijn tientallen jaren aan hun lot overgelaten, met dramatische gevolgen voor fauna en flora. ‘In feite ligt België mee aan de basis van de creatie van de Congolese natuurreservaten’, stelt D’Huart. ‘Dus vonden wij het nuttig om mee te werken aan het heropstarten van natuurbeschermingsactiviteiten in het land. Zo hebben we een project gereactiveerd waarin we rond dorpen in de buurt van natuurparken bomen aanplanten, zodat de bevolking minder geneigd zal zijn om in het beschermde woud hout te gaan kappen.’
WWF-België lanceerde een campagne om geld in te zamelen voor de uitrusting van de parkwachters die de natuurgebieden tegen stropers en andere aanvallers beschermen. Vooral het Virunga Nationaal Park van de berggorilla en het gigantische Salonga Nationaal Park – de enige plaats ter wereld waar de bonobo beschermd wordt – moeten daarvan profiteren. Recente surveys tonen aan dat de meeste dierenpopulaties er klappen gekregen hebben, maar nog niet zijn uitgeroeid.
EEN ANDER BELEID
Het blijft echter moeilijk om het grote publiek te mobiliseren voor hulp aan Congo. ‘Blijkbaar zijn de mensen huiverig om geld te storten voor een project in Congo’, ondervond D’Huart. ‘Maar wij garanderen hen dat hun bijdrage ter plekke komt en er rendeert. Het is cruciaal dat we er snel bij zijn, nu het rustig is in het grootste deel van het land. Het belang van natuurbehoud kan niet beter geïllustreerd worden dan door het investeren in de parken, die nuttig kunnen zijn voor lokale gemeenschappen en op termijn ook voor het toerisme.’
Belgiës minister van Ontwikkelingssamenwerking Marc Verwilghen (VLD) beschouwt conservatie niet als een prioriteit en schroefde onmiddellijk na zijn aantreden een aantal maatregelen van zijn voorganger (Eddy Boutmans van wat toen nog Agalev heette) terug. Hij maakte een habbekrats vrij voor natuurbehoud in Congo, net als onder meer de Europese Commissie en de Wereldbank die uiteraard veel meer aandacht hebben voor investeringen in economie en infrastructuur dan in pure natuur.
‘Het is jammer dat conservatie nog altijd niet erkend wordt als een valabel middel om een samenwerking op te zetten’, meent D’Huart. ‘We beseffen dat natuurbehoud minder dringend is dan investeringen in bijvoorbeeld volksgezondheid, maar we blijven erop hameren dat het perfect past in een langetermijnvisie op een duurzame ontwikkeling van een land. Natuurparken kunnen ernstige economische motoren zijn. Daarom spannen we ons in om te trachten in het nieuwe Congo concepten voor een duurzaam woudbeheer te promoten, waarin kaalslag uitgesloten is en er slechts om de 25 jaar op dezelfde plaats gekapt mag worden. Want één ding moeten we beseffen: eenmaal wouden of parken zijn gekapt, zijn ze voorgoed verdwenen.’
De structuren van de Congolese parken bestaan nog altijd. Vele parkwachters zijn gebleven, hoewel ze nooit betaald werden en evenmin middelen hadden om hun werk behoorlijk uit te voeren. Organisaties als de Amerikaanse Wildlife Conservation Society (WCS) hebben momenteel in diverse parken teams te velde. Ook het WWF stuurt regelmatig mensen met een duidelijke missie uit, anders dan bijvoorbeeld de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde van Antwerpen (de zoo) die het eind vorig jaar presteerde om een oud verhaal over een korte en grotendeels mislukte expeditie naar bonobogebied uit 2002 op te rakelen in een poging wat aandacht te krijgen.
LEVENDE DODEN
De Congolese wouden kunnen ernstige initiatieven goed gebruiken. Ze bestrijken nog altijd een oppervlakte twee keer zo groot als Frankrijk – het Salonga Nationaal Park alleen al is zo groot als België. Liefst 35 miljoen van de 55 miljoen Congolezen zijn voor hun overleving op een of andere manier van het woud afhankelijk. Maar nu het weer kalm is in het land, wordt er snel werk gemaakt van programma’s om de tanende houtindustrie nieuw leven in te blazen. Tientallen miljoenen hectares worden vrijgegeven als houtconcessie. Congolezen zijn harde werkers en houtkap kan met eenvoudige middelen gebeuren, zodat op korte termijn een nieuwe indu- strie gelanceerd kan worden in een land dat economisch aan de grond zit.
‘Recente rapporten tonen aan dat we misschien nog dit jaar een liefst zestigvoudige toename zullen zien in de houtkap in Congo’, stelt Filip Verbelen van Greenpeace België. ‘We moeten trachten dat zo goed mogelijk te begeleiden, om catastrofes op grote schaal te voorkomen, zoals we die elders hebben gezien. In heel het Congo-bekken, dat zich uitstrekt tot in Gabon en Kameroen, neemt de druk op het regenwoud enorm toe. Het is moeilijk om daar greep op te krijgen. Ook elders in de wereld worden wouden bedreigd. Onze aandacht raakt versnipperd over zoveel plaatsen waar nood is aan actie.’
De regenwouden herbergen meer dan de helft van alle soorten dieren en planten op aarde. Vijf vierkante kilometer woud telt gemiddeld 1500 soorten planten, 750 boomsoorten, meer dan 100 soorten zoogdieren, 400 vogels, 100 reptielen en 50 vlinders. Volgens een rapport van de Verenigde Naties zal de mens binnen dertig jaar twee derde van het huidige woudoppervlak vernietigd of op zijn minst verstoord hebben.
En niet alleen het Afrikaanse woud krijgt klappen. In het Braziliaanse Amazonegebied werd vorig jaar een alarmerende stijging van de vernietiging van woud geregistreerd. In Azië verdwijnen de wouden in een waanzinnig tempo: Maleisië, bijvoorbeeld, heeft al 60 procent van zijn woud verloren. Wat daarvan de gevolgen kunnen zijn, zie je nu al in Singapore. Sinds 1819, toen het eiland door de Britten gekoloniseerd werd, is 95 procent van het oorspronkelijke landschap er verdwenen. Ook 87 procent van de diersoorten is er uitgeroeid, en de rest kan worden beschouwd als ‘levende doden’. In Singapore zal binnenkort helemaal geen ‘natuur’ meer overblijven – behalve mensen, ratten en muggen.
HOUT UIT ROOFBOUW
Pogingen om wouden en natuurparken een economische waarde te geven, zijn niet altijd even succesvol. Er is op de meeste plaatsen geen toestroom van ecotoeristen, en de markt voor duurzaam hout blijft helaas klein. Daarenboven speculeren houthandelaars soms op het opvallende ‘cultuurverschil’ in de aanpak van Greenpeace en het Wereldnatuurfonds. Toen Greenpeace enkele weken geleden actie voerde bij de Zellikse houtimporteur Bomaco, die onduurzaam gewonnen eik uit de Tasmaanse oerbossen (Australië) invoert, pakte het bedrijf uit met de boodschap dat het al jaren samenwerkt met het WWF om duurzaam bosbeheer te promoten (zie kader). Het gezamenlijke persbericht dat beide organisaties vervolgens rondstuurden, blonk niet uit in overtuigingskracht.
‘Het wordt blijkbaar de gewoonte dat bedrijven ons tegen het Wereldnatuurfonds proberen uit te spelen, hoewel wat we doen absoluut niet incompatibel is’, countert Verbelen. ‘Ons doel is hetzelfde: zoveel mogelijk woud beschermen en zoveel mogelijk op een duurzame manier beheren. Het WWF doet dat voornamelijk via dialoog en constructief overleg, wij kaarten eerder de problemen aan, waar nodig op confronterende wijze. Maar ik blijf het schandalig vinden dat Bomaco die paar procenten duurzaam hout die het verhandelt, gebruikt om zich een aura van duurzaamheid aan te meten. Het bedrijf importeert ook volstrekt onduurzaam gewonnen teak uit Myanmar, en het ligt vol met hout afkomstig van roofbouw in het Congo-bekken. Ik besef dat er te weinig echt duurzaam hout op de markt is, maar het is het een of het ander: je kunt de aankoop van duurzaam hout niet combineren met handel in hout uit roofbouw.’
Er wordt ondertussen gewerkt aan een herschikking van de bedrijven die zich, zoals Bomaco, engageerden in de Forest Stewardship Council (FSC): een onafhankelijke controle op de duurzame winning van hout. Te veel bedrijven zouden het FSC-label gebruiken als niet meer dan een handige manier om zichzelf te promoten, terwijl hun handel grotendeels op andere principes gebaseerd is. ‘Wij vinden ook dat Bomaco zich te weinig inspant om zijn leveranciers die niet volgens de regels van de duurzaamheid werken op de vingers te tikken’, zegt Dominiek Plouvier van het Wereldnatuurfonds. ‘De houthandelaars hebben nu hun eigen labels gecreëerd, die minder streng zijn dan het FSC, en waar niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) een minder grote greep op hebben. Toch is zelfs dat een stap in de goede rich- ting.’
Plouvier wil evenmin horen dat Green- peace en het WWF elkaar beconcurreren, maar benadrukt ook dat de aanpak verschillend is: ‘Onze methoden vullen elkaar aan. In tegenstelling tot Green- peace werkt het Wereldnatuurfonds soms samen met bepaalde bosexploitanten om duurzaam houtbeheer te promoten, terwijl Greenpeace vooral tegen bosbouwers ageert. Maar onder meer in Afrika zou die strategie weinig vruchten afwerpen, omdat daar een grote verstren- geling heerst in belangen van bosexploitanten, de overheid en houtopkopers. Als je daar als machteloze ngo je mond open doet, word je het land uitgezet. Omdat wij zoveel veldactiviteiten hebben, moeten wij een andere aanpak dan Greenpeace hanteren. En soms ondervinden we hinder van acties van Greenpeace. Maar nogmaals: de doelstellingen zijn dezelfde.’
65 METER HOOG
Dat Greenpeace anders werkt dan het WWF bewijst niet alleen de actie voor de poorten van Bomaco. Sinds meer dan een maand leeft de Vlaamse Tinne Van Iseghem met een aantal gelijkgezinden meer dan 65 meter hoog op een platform in een woudreus in de Tasmaanse Styx-vallei, als protest tegen de manier waarop de Tasmaanse overheid haar oerbossen laat vernielen, ondanks claims dat ze meer gebied beschermt dan vele andere landen.
‘Het is met de Tasmaanse oerbossen niet anders dan met oerbossen elders in de wereld’, zucht Veerle Dossche van Greenpeace. ‘Men schermt overal met zijn uitgebreide netwerk van beschermde gebieden, maar daarvan is meestal slechts een kleine fractie productief bos – de rest zijn gebieden die sowieso commercieel niet of minder interessant zijn. Van het bos zelf wordt gewoonlijk maar een minimaal deel beschermd. En het zijn overal vooral de waardevolste bomen die sneuvelen. Het is vreselijk dat systematisch eeuwenoude reuzen, zoals de eucalyptusboom waarin Tinne leeft, tegen de grond gaan.’
Dossche coördineerde een campagne die bijna honderdduizend handtekeningen van kinderen verzamelde om bij federaal minister van Leefmilieu Freya Van den Bossche (SP.A) te pleiten voor meer aandacht voor de oerbossen. In tegenstelling tot Van den Bossche trok Dossche deze maand wel naar Maleisië, naar een vergadering over het Verdrag inzake Biologische Diversiteit dat in 1992 in het Braziliaanse Rio de Janeiro werd goedgekeurd. Meer dan tien jaar na het verdrag moet nog altijd een werkplan voor een netwerk van beschermde gebieden worden goedgekeurd.
‘Greenpeace verwacht van de overheden dat zij het leven op aarde in al zijn diversiteit, culturele inbegrepen, beschermen’, stelt Dossche. ‘Daarom moeten er voldoende fondsen ter beschikking worden gesteld, en moeten er over de hele wereld moratoria komen op grootschalige industriële activiteiten in waardevolle ecologische zones. De mens heeft de oceanen al leeggeplunderd, en wij willen vermijden dat hetzelfde met de oerbossen gebeurt.’
Maar het gaat traag. Het debat sleept zich van de ene internationale vergadering naar de andere. In Maleisië wordt een ambitieus plan voorgelegd voor de bescherming van gebieden, met duidelijke doelstellingen en een rigide tijdschema. Maar in 2002 werd ook al zo’n plan voorgesteld. Toen werd beslist dat er tegen 2010 een ‘significante reductie in het verlies aan biodiversiteit’ moet zijn. Daar zal dan toch meer voor nodig zijn dan een stijging met enkele tientallen individuen van een berggorillapopulatie.
Nog deze maand stelde Greenpeace vast dat in Indonesië op grote schaal illegaal hout wordt gekapt. Het vlaggenschip van de organisatie (de Rainbow Warrior) stootte op een cargo met triplex gemaakt van illegaal gekapt hout door een bedrijf vlak langs het Tanjung Punting Nationaal Park, waar een kleine populatie orang-oetans probeert stand te houden tegen de toenemende druk. De lading was bestemd voor België en Nederland. De Indonesische regering reageerde gelaten op de actie: ze stelde dat ze ervan uitgaat dat 90 procent van het hout op de Indonesische markt illegaal gewonnen wordt.
Dirk Draulans
Op de meeste plaatsen is er helaas geen toestroom van ecotoeristen.