De onderwijshervorming van de Vlaamse regering is volgens Orhan Agirdag een maat voor niets. ‘Het onderwijs is verslaafd aan de indeling tussen het aso, tso en bso.’
Professor Orhan Agirdag, onderwijsdeskundige aan de KU Leuven, is niet bepaald enthousiast over het onderwijsakkoord dat de Vlaamse regering eind vorige week bereikte. ‘Dat een rechtse regering maatregelen neemt in het voordeel van welgestelde families kan ik begrijpen. Maar ze moet wel eerlijk blijven: een onderwijshervorming is dit niet’, zegt hij.
De huidige 29 studiegebieden in de tweede en derde graad van het secundair onderwijs worden vervangen door acht studiedomeinen en het aantal studierichtingen zal van 150 naar 100 worden teruggebracht. Een leerling van het eerste jaar zal geen B-attest meer kunnen krijgen. In de hogere jaren zal hij het met zo’n attest nog eens mogen proberen in dezelfde richting. De vraag is of die maatregelen iets zullen veranderen aan het grootste pijnpunt van het Vlaamse onderwijs: steeds meer jongeren moeten hun jaar overdoen, komen in het watervalsysteem terecht en verlaten uiteindelijk zonder diploma de school.
De Vlaamse regering maakt zich sterk dat haar hervorming de sociale ongelijkheid zal verkleinen. Terecht?
ORHAN AGIRDAG: Hoe dan? Om de ongelijkheid terug te dringen, is er een fundamenteel ander beleid nodig. Om te beginnen moet het zittenblijven aangepakt worden. Daarvoor kan de politiek een voorbeeld nemen aan de universiteit: als een van mijn studenten voor een bepaald vak niet slaagt maar verder goede punten haalt, kan hij toch overgaan naar het volgende jaar en dat ene vak meenemen. Zoiets is ook in het secundair onderwijs perfect mogelijk.
Zullen de nieuwe maatregelen het watervalsysteem indijken?
AGIRDAG: Dat denk ik niet, want ze veranderen niets aan het feit dat er in ons land geen enkele objectieve maatstaf is om leerlingen naar een voor hen geschikte richting te sturen. In de praktijk zien we dat een meisje uit een laagopgeleid gezin dat een paar buisvakken heeft en volgens haar leraar niet over de juiste studiehouding beschikt, al snel naar het tso of bso wordt verwezen. Terwijl een leeftijdsgenootje dat in dezelfde situatie zit maar uit een hoogopgeleid gezin komt, gewoon in het aso mag blijven. Er is dus echt nood aan een objectief meetinstrument waarop leerkrachten kunnen terugvallen.
Had de regering niet beter de tussenschotten tussen het aso, bso en tso weggenomen, zoals aanvankelijk de bedoeling was?
AGIRDAG: Ja, maar de beleidsmakers, en ook veel mensen uit het onderwijs, zijn verslaafd aan die indeling. Ik vrees dat elke onderwijshervorming daaruit moet vertrekken om kans op slagen te hebben. Om het watervalsysteem tegen te gaan, moeten leerlingen ook omhoog kunnen klimmen: van het bso of tso naar het aso. In Nederland kan dat al.
Vreest u niet dat het nog heel lang zal duren voor de Vlaamse regering zich weer aan een hervorming waagt?
AGIRDAG: Niet als de publieke opinie beseft dat de huidige hervorming in wezen een status quo is. Vooral in grootstedelijke gebieden zien we meer en meer jongeren die blijven zitten, in het watervalsysteem terechtkomen en geen diploma behalen. Ik vrees dat het alleen maar erger zal worden. Als ons onderwijs straks massaal faalt, zal een échte hervorming onvermijdelijk zijn.
Ann Peuteman
‘Om de ongelijkheid te verminderen, moet het zittenblijven aangepakt worden.’