Bij politie en justitie is er sinds de zaak-Dutroux stevig verbouwd. Maar de nieuwe wetten, structuren en vele miljarden zullen niet volstaan om het geschonden vertrouwen te herstellen. Want in al de hervormingsijver zag men over het hoofd dat de burger in essentie gewoon een menselijker gelaat vroeg voor oom agent en vrouwe Justitia. En dat is niet te koop.

De stille volkswoede die tot uiting kwam in de Witte Mars van 20 oktober 1996 werd niet alleen opgewekt door de gruweldaden van Marc Dutroux. Ze had vooral ook te maken met het al jarenlange falen van politie en justitie om de burger een gevoel van veiligheid te bieden. En met het feit dat de opsporingsdiensten te weinig leken te beseffen dat zij bestaan bij gratie van dienstverlening aan de belasting betalende bevolking. De 300.000 betogers eisten meer aandacht voor slachtoffers en een sneller optreden als er kinderen verdwijnen.

De ouders van de vermiste en vermoorde kinderen in de zaak-Dutroux hebben jarenlang herhaald dat men hen niet au sérieux nam. Is er inmiddels iets veranderd? Na de rondleiding die de ouders in Aarlen kregen ter voorbereiding op het proces, toonde Paul Marchal zich voor het eerst sinds tijden tevreden. Er was gezorgd voor opvang, er is begeleiding door sociaal werkers. Met zichtbaar genoegen stelde Marchal voor de televisiecamera’s vast dat er rekening met hen was gehouden. Na alles wat de man heeft meegemaakt, kun je daar alleen blij om zijn. Maar hoe zit het met al die andere slachtoffers van misschien minder gemediatiseerde en minder spectaculaire maar daarom niet minder traumatische misdrijven?

Een ‘menselijkere’ politie en justitie, ook als de media níét in de buurt zijn? Dat had het uitgangspunt moeten zijn bij de hervorming van politie en justitie, die er kwam in de nasleep van de parlementaire onderzoekscommissie-Dutroux. Cyrille Fijnaut, hoogleraar aan de rechtsfaculteit KU Leuven, herinnerde er recent in het juridisch vakblad De orde van de dag aan dat het heel betreurenswaardig is dat de overheid bij deze hervormingen niet heeft gedacht aan ‘een systematische evaluatie van de voortgang en de resultaten’. Want, stelt Fijnaut, die hele hervorming had een nogal cruciaal maatschappelijk doel: het herstellen van ‘een diepgaande legitimiteitscrisis waarin de strafrechtspleging sinds vele jaren verkeert’. En nog: ‘Deze hervorming raakt de kern van een van de moeilijkste vraagstukken van onze tijd: het veiligheidsvraagstuk.’

Martine De Clerck, juriste en directeur Operaties bij Child Focus, Astrid Rubbens, stafmedewerker van Slachtofferhulp Vlaanderen en professor Frank Hutsebaut van de rechtsfaculteit aan de KU Leuven schetsen een genuanceerd beeld. De rode draad in hun bemerkingen is: ‘We hebben nu geen behoefte aan nog meer wetten en structuren, maar wel aan een goede implementatie van de bestaande. Het op gang gekomen veranderingsproces in de manier waarop de autoriteiten met slachtoffers omgaan, dreigt te stagneren. En veel, heel veel heeft te maken met het ontbreken van de juiste mentaliteit bij beleidsmakers en de verantwoordelijken bij politie en justitie.’

Natuurlijk, er zijn veel positieve veranderingen sinds de zaak-Dutroux. Er is die peperdure politiehervorming die ondanks zijn tekortkomingen toch maar de ‘guerre des flics’heeft bezworen (als die tenminste niet vervangen wordt door oorlogjes tussen de lokale en federale politie). Er zijn nieuwe wetten gekomen. Zoals de wet-Franchimont die de slachtoffers meer recht op inzage en inspraak geeft tijdens een juridische procedure. Ook de rechterlijke macht zelf werd op de schop genomen. Er kwamen justitiehuizen, die vrouwe Justitia dichter bij de mensen moesten brengen. Er kwam een Hoge Raad voor Justitie, als aanspreekpunt voor burgers en om politieke benoemingen van magistraten tegen te gaan.

Maar als de mensen één goede verandering moeten noemen naar aanleiding van de zaak-Dutroux, is het wel de oprichting van Child Focus. Het was zowat de meest concrete beleidsmaatregel waarmee toenmalig premier Jean-Luc Dehaene (CVP) de withete woede van het volk wat kon bekoelen. Het was de vader van de vermoorde Julie Lejeune die zich voluit achter de oprichting (1997) van dit centrum voor vermiste kinderen zette. Child Focus werd in maart 1998 operationeel.

10.000 dossiers

Na vijf jaar had Child Focus dossiers behandeld van in totaal 10.000 vermiste of seksueel uitgebuite kinderen. Er was sprake van 4900 weglopers, van wie de helft binnen 48 uur werd teruggevonden, maar sommigen werden nooit teruggevonden. Van de 640 zogenaamd ‘ongedefinieerde verdwijningen’ blijft twintig procent spoorloos. Er was sprake van ruim 2500 ontvoerde kinderen (meestal een van de ouders) én de verdwijning van 800 asielzoekende kinderen, niet zelden het slachtoffer van prostitutienetwerken. Ontvoering door derden – zoals in de zaak-Dutroux dus – komt het mínst vaak voor: 120 kinderen in 5 jaar tijd. En terwijl Child Focus een voorbeeld voor andere Europese landen is geworden, moet het knokken om te overleven.

Idealiter, dus als de bestaande diensten goed zouden samenwerken, zou Child Focus niet hoeven te bestaan, stelt De Clerck. Het centrum biedt wel een aantal ‘voordelen’ bij de verdwijning van kinderen, zoals het laagdrempelige noodnummer 110 dat mensen de hele week dag en nacht anoniem kunnen bellen. In elk van de 27 gerechtelijke arrondissementen is er een team van vrijwilligers dat razendsnel affiches kan verspreiden. Verder speelt Child Focus vooral een coördinerende rol tussen ouders, politiediensten en justitie. De organisatie heeft bijvoorbeeld het recht om een coördinatievergadering met het parket te beleggen.

Hét probleem is dat een al dan niet goede samenwerking tussen Child Focus en de opsporingsdiensten in te grote mate afhangt van (de goodwill van) de betrokken personen. De Clerck: ‘Is bij procureur Y van parket X de mentaliteit aanwezig dat dit belangrijk is en kennen wij elkaar, dan kan er goed worden samengewerkt. Anders wordt Child Focus hooguit behandeld als die club die affiches mag plakken en worden we niet uitgenodigd op coördinatievergaderingen. Terwijl wij goede suggesties, opgedaan bij eerdere ervaringen, hebben om het onderzoek te stimuleren. Ach, er is veel naijver, sommigen zijn bang dat wij in de media met de pluimen gaan lopen als een verdwijning wordt opgelost. Of ze kennen ons gewoon niet. Een gecoördineerde actie bij verdwijningen wordt niet gedragen of gestimuleerd door het beleid. Ja, dat is een zeer ernstige vaststelling. Er ís veel ten goede veranderd, maar het beleid mag niet stilvallen. En dat is helaas wel aan het gebeuren.’

De Clerck, zelf jarenlang advocaat, hekelt ‘het gesloten corporatistische karakter bij de magistratuur en de advocatuur. Dat is echt nog 19e-eeuws. Waarom is het zo moeilijk om bijvoorbeeld in een vonnis met enkele zinnetjes in gewone mensentaal te erkennen dat een slachtoffer heeft geleden? Justitie moet veel communicatiever.’

Astrid Rubbens: ‘Nu moeten mensen zich vaak ergens gaan inschrijven bij een loket om zich als slachtoffer bekend te maken. Natuurlijk is de uiteindelijke bestraffing van een dader belangrijk, maar voor slachtoffers is het vaak even belangrijk dat ze op korte termijn een gevoel krijgen dat ze erkend worden. En dan hebben we het nog niet over de bemiddeling tussen slachtoffers en daders waar justitie veel actiever in zou mogen worden. Er zijn enkele initiatieven met positieve ervaringen. Maar meer aandacht levert de samenleving alleen voordelen op, ook economische. Geen mensen die wegens psychische problemen wegvallen en dure therapieën volgen, bijvoorbeeld.’

DE POLITIEHERVORMING

En hoe zit het met de politiehervorming? De Clerck vindt het te vroeg voor een balans: ‘Dat die hervorming nodig was, erkent iedereen. Maar er is te weinig begeleiding geweest bij het samensmelten van de verschillende politieculturen. Verder zien we dat de politie overbelast is met administratieve rompslomp. Wij merken de frustratie bij politiemensen die vinden dat ze te weinig op het terrein komen. En dan ook nog eens in vaak onderbemande korpsen werken. Dat zorgt in de praktijk voor problemen. Wat moet een agent doen die op een avond met één collega een bureau bemant en tegelijk meldingen krijgt van een auto-ongeval, een handtasroof én de verdwijning van een kind?’

De Clerck: ‘Het komt nog steeds voor dat een agent bij een aangifte van verdwijning zegt: “Och dat zal wel een wegloper zijn, we wachten eerst 24 uur.” Dat kan niet! De ‘ministeriële richtlijn voor opsporing van vermiste personen’ stelt dat een verdwijning van iemand jonger dan 13 jaar per definitie onrustwekkend is. In die richtlijn staat heel nauwgezet hoe men stapsgewijs moet optreden bij verdwijningen. Maar wie leest dat? Het behoort wel tot de opleiding van politiemensen, maar in de praktijk merken we dat zij onvoldoende op de hoogte zijn. Er moet veel meer geïnvesteerd worden in de praktische vorming.’

Wat doen beleidsmakers dan verkeerd? De Clerck geeft een praktisch voorbeeld: ‘De politiediensten beschikten over een heel handig handboek (‘Interventiegids voor het terreinwerk’) waarin precies stond aangegeven hoe men bij bepaalde situaties moest optreden. Heel praktisch als je bijvoorbeeld in een combi zit en er gebeurt iets. Dat boekje werd afgeschaft en vervangen door een digitale variant. Handig als je in een combi zit. Ja, bij extreme zaken zoals de verdwijning van die baby in Aalst, verloopt de samenwerking meestal goed. Maar dat zijn uitzonderingen. Bij de meerderheid van de gevallen gaat het heel wat minder vlot.’

Astrid Rubbens beaamt: ‘Heel veel problemen kunnen opgelost raken met een mentaliteitswijziging – en die kost weinig geld. Er is al heel veel energie en geld in de politiehervorming gestoken, maar de slachtofferhulp is er niet beter door geworden. Zo hádden we goede contacten met bepaalde politiemensen, maar door de hervorming en dito overplaatsingen moesten we in bepaalde korpsen weer opnieuw beginnen. Met een beetje begeleiding had dat anders gekund. Maar daarvoor heb je een beleid nodig, bijvoorbeeld vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken.’

Op het kabinet van Binnenlandse Zaken is men evenwel makkelijker bereikbaar voor journalisten dan voor een stafmedewerker van Slachtofferhulp. Rubbens probeerde al sinds 12 augustus 2002 – de dag dat ze met haar job begon – om een afspraak te krijgen met iemand van het kabinet. Vorige woensdag was het eindelijk zover.

De zes diensten Slachtofferonthaal (in 1993 opgericht) maken deel uit van de Justitiehuizen en krijgen ‘zeer beperkte middelen’ via de Vlaamse Gemeenschap. De werkdruk is gigantisch, want met 69 vaste en 200 vrijwillige krachten worden naar schatting ruim 10.000 mensen/dossiers per jaar behandeld. Het gaat om allerlei soorten slachtoffers: van geweld, verkeersdelicten, de nazorg bij rampen, mishandelde kinderen enzovoort. Sinds 1998 is er een akkoord tussen de ministeries van Justitie, Binnenlandse Zaken en de Vlaamse Gemeenschap dat bepaalt dat iemand die aangifte komt doen van een misdrijf of delict altijd een aanbod voor slachtofferhulp moet krijgen. Rubbens: ‘De implementatie van dat akkoord is een ramp. Ook hier geldt weer: het hangt af van korps tot korps, van de vraag of een politiecommissaris zich bewust is van het maatschappelijke belang van een goede slachtofferhulp. Het probleem is natuurlijk dat politici hier niet mee bezig zijn omdat zoiets als een mentaliteitswijziging niet echt te meten valt. Je kunt er niet mee scoren. Maar ik stel u de vraag: de belangstelling van de maatschappij gaat al een paar jaar naar die paar slachtoffers van Dutroux – en dat is op zich begrijpelijk – maar wat met al die andere duizenden slachtoffers?’

SLACHTOFFERS

Rubbens: ‘Cru gezegd hebben wij de taak om mensen bij justitie en politie her op te voeden en slachtoffers een betere positie te geven. Daarnaast zijn we er vooral om slachtoffers materiële en psychosociale hulp te bieden. En voor de preventie van slachtofferschap. Via goede informatie en ondersteuning kan het verwerkingsproces bij mensen ‘beter’ verlopen en wordt erger voorkomen. Maar in de praktijk komt het er vaak op neer dat magistraten en advocaten hun verantwoordelijkheid naar ons doorschuiven: met het emotionele weten ze vaak geen raad. Best begrijpelijk, zij zijn daar niet voor opgeleid. Maar erken dat dan gewoon als advocaat of rechter en verwijs je cliënt door naar de sociale sector. Onze boodschap is: iets meer menselijkheid, respect en luisterbereidheid. Zo moeilijk en duur is dat allemaal niet. Ja, dit zijn wat men noemt de softe clichés uit de sociale sector. Structurele aandacht voor slachtoffers moet veel meer deel gaan uitmaken van de opleidingen!’

De Clerck: ‘In de hele hervorming van politie en justitie had men totaal geen aandacht voor modern management, waartoe ook de begeleiding van mensen behoort. Zo is het ronduit onaanvaardbaar om politiemensen die kinderpornografie opsporen en bestrijden hun werk te laten doen zonder enige psychologische begeleiding! Hoe wil men nu dat politie en justitie een menselijk gelaat laten zien aan de burgers als dat intern al niet lukt? Dat dit softe-sectorthema’s zijn, is pertinent onjuist. Het is gewoon een kwestie van professionalisme.’

Professor Frank Hutsebaut heeft de indruk dat de kritiek van de twee ‘ervaringsdeskundigen’ grotendeels juist is: ‘Er is inderdaad grote vooruitgang geboekt wat betreft de rechten van slachtoffers.’ De wet-Franchimont ligt dan op ieders lippen. Maar, zo schreef Hutsebaut onlangs in een analyse in het tijdschrift Fatik, ‘we mogen niet vergeten dat deze nieuwe rechten vooralsnog ontbreken in het strafonderzoek en dat slechts een fractie van de slachtoffers betrokken wordt in een gerechtelijk onderzoek’.

Hutsebauts voorlopige conclusie luidt: ‘Er is politionele slachtofferbejegening en ook opvang voor slachtoffers bij de parketten. Maar er is dringend een evaluatie nodig. Want men heeft geen duidelijk zicht op de vraag of dit ook allemaal werkt. De vraag is inderdaad of er bij de politie en de parketten iets is gewijzigd in de houding tegenover slachtoffers. Is er sprake van de zo noodzakelijke mentaliteitswijziging?’ Uit voorlopig onderzoek krijgt Hutsebaut de indruk dat dit nog lang niet altijd het geval is.

Een correcte opvang van slachtoffers is nochtans essentieel om te voorkomen dat mensen verbitterd en verzuurd raken, op lange termijn een antimaatschappelijk of zelfs antipolitiek gevoel overhouden aan iets wat hen is overkomen. In het beteugelen van het al jarenlang oprukken van extreem-rechts, zijn dat – en niet de hoofddoeken – de weinig zichtbare maar cruciale maatschappelijke strijdpunten.

Hans van Scharen

‘Hoe wil men dat politie en justitie een menselijk gelaat laten zien aan de burgers als dat intern al niet lukt?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Expertise