De heisa rond de erfenisrechten is een ontspoorde, ideologische discussie. Op honderd vlakken bestaat discriminatie tussen getrouwden en samenwoners.
Toen Guy Swennen (SP) in 1993 in het Vlaamse parlement zijn voorstel indiende over verlaging van de erfenisrechten voor samenwoners, vermoedde hij allesbehalve dat het tot zo’n politieke trammelant zou leiden. Of dat de voorzitters van CVP en SP ijlings, tijdens een weekendberaad, zouden bedisselen het prenatale decreet in te pakken in een reeks ?specifieke maatregelen om bestaande discriminaties tussen gehuwden en samenwonende koppels weg te werken.? Swennen gaf dus zijn voorstel op. Of ruilde het tegen de belofte van een meer uitgebreide, federale aanpak. Die deal noemt hij ?historisch omdat een beperkt Vlaams initiatief een hele federale meccano in gang heeft gezet. Van een louter Vlaamse aangelegenheid de successierechten hebben we het nu over federale materies.?
Het akkoord dat de twee meerderheidspartijen uitwerkten, betekent volgens hem een doorbraak op verschillende domeinen. ?Er gaat nu gepraat worden over een stapsgewijze afbouw van discriminaties, wat voordien nooit kon. Twee : er moet een statuut komen voor mensen die een gezamenlijke huishouding voeren. Dat zal onder meer terugslaan op de bescherming van de gezinswoning of op de rechten op de eigendommen. Drie tenslotte : naar Deens model komt er een partneriaat voor samenwonende homo’s. Daarom is het akkoord historisch. Wij hebben de CVP van een eeuwige pleinvrees afgeholpen.?
Guy Moors van het Centrum voor Sociologie (VUB) blijkt echter niet helemaal overtuigd van de aardverschuiving. ?De geplande hervorming van de erfenisrechten was voornamelijk een ideologische discussie. De bedoeling was niet de meest grove sociale ongelijkheid weg te werken die er in ons land bestaat, ook al is dat zo voorgesteld. Hoe ernstig ook de problemen voor de betrokkenen kunnen lijken, in absolute cijfers spreken we over een bijna verwaarloosbaar aantal mensen waarop de maatregel van toepassing zou zijn.? De socioloog baseert zich voor die nuchtere analyse op gegevens van de volkstelling uit 1991, gekoppeld aan data uit het rijksregister.
SAMENWONEN ALS PROEFHUWELIJK
Daaruit blijkt dat in 1996 tegenover 57 procent gehuwde koppels niet eens 4 procent ongehuwd samenwonenden stonden (zie kader). De door Swennen voorgestelde hervormingen sloegen lang niet terug op die volle 4 procent want het ging slechts om de 181.000 van de in totaal 310.000 Belgen die samenwonen (zie kader). Voor ongetrouwde koppels met kinderen alles bij elkaar 130.000 Belgen zouden de wijzigingen namelijk niets veranderd hebben ; hun erfenis gaat gewoon naar die nakomelingen. Bovendien zit bij de 181.000 op papier kinderloze samenwoners, een niet nader bepaald aantal koppels waarvan de kinderen bijvoorbeeld uit een vorig huwelijk de deur uit zijn en apart gingen wonen. Dat doet natuurlijk niets af aan hun erfenisrechten, maar ook deze gevallen vallen dus buiten de initieel voorziene maatregelen.
Moors onderstreept verder dat, volgens enquêtes, afgerond amper 15 procent van de ongehuwd samenwonende paren kinderloos blijft. Dus : 85 procent krijgt vroeg of laat toch kinderen en ook weer ?normale? erfgenamen. Maar het staal van 181.000 wordt nog verder uitgedund, want twee derden van de samenwonende koppels zet op middellange termijn een punt achter de relatie en een groot gedeelte kiest dan voor een andere samenlevingsvorm. En tenslotte : ?Koppel daar nog het mortaliteitsrisico aan jongeren sterven niet van ouderdom, wel door auto-ongevallen en dan praten we over maatregelen die van toepassing zouden zijn op een mathematisch bijna verwaarloosbaar deel van de bevolking.?
Nu onderschat een administratieve volkstelling het aantal officiële samenwoners vrij zwaar. Sociologen als Guy Moors puren die wetenschap uit een reeks veldonderzoeken die onveranderlijk uitwijzen dat het cijfer van de echt samenwonenden twee, drie keer hoger kan liggen dan een volkstelling aangeeft. In de categorie tot 25 jaar zou het zelfs kunnen gaan over vier keer méér samenwoners. Maar zelfs dan blijft het netto aantal Belgen dat zou kunnen genieten van een verlaging van de successierechten à la Swennen zeer beperkt. Plus lijkt de vraag legitiem of niet geregistreerde samenwoners dezelfde rechten horen te krijgen als gehuwde koppels. Zij willen namelijk omwille van tal van redenen fiscaal, emotioneel, financieel, privacy,… niet als samenwonend te boek staan en verzaken dus in zekere zin moreel aan zowel de plichten als de rechten die onder meer vastzitten aan getrouwd samenwonen.
Samengevat : een verlaging van de successierechten voor samenwonenden zou slechts slaan op twee man en een paardenkop. Hoewel in sommige kringen het idee leeft dat ongetrouwd samenleven in al zijn vormen hetero’s, homo’s, lesbiennes, familieleden of vrienden zonder sexuele relatie zéér algemeen verbreid zou zijn. Dat komt, volgens Moors, omdat het verschijnsel samenwonen vrij sterk geconcentreerd zit in een bepaalde bevolkingscategorie. ?Je hebt enerzijds de jongeren die deze samenlevingsvorm als een proefhuwelijk beschouwen, plus daarnaast mensen die gescheiden zijn en niet aan een tweede huwelijksavontuur willen beginnen. Maar algemeen beschouwd, is het zeer duidelijk dat ongehuwd samenwonen vooral te lokaliseren valt bij hoger geschoolden. Wat voor een stuk te maken heeft met vrouwen die massaal gingen studeren en later via samenwonen een stuk onafhankelijkheid wilden bewaren.?
Tijdens de discussie over het voorstel-Swennen is slechts zijdelings verwezen naar het beperkt aantal betrokkenen, maar zo is aangevoerd numeriek zouden zij de komende jaren alleen maar toenemen. Dat blijkt helemaal niet uit prognoses op basis van de fameuse volkstelling. De 4 procent geregistreerde samenwoners (in feite 3,9 procent), zal in het jaar 2011 amper gestegen zijn tot 4,3. In vergelijking daarmee groeit, bijvoorbeeld, het segment éénoudergezinnen nog sneller : van 30,5 in 1995 tot 34,9 procent in 2011. Volgens socioloog Moors is de rek er uit. ?De afgelopen tien jaar steeg het aantal samenwoners opmerkelijk, maar de hausse is nu voorbij. In de jaren zeventig stond samenwonen voor verzet tegen het huwelijk, het was een ideologische keuze. Tegenwoordig zien jongeren samenwonen en trouwen niet langer als mekaars tegenpolen ; ze gaan dus dat soort proefhuwelijk aan, zonder dat er veel ideologie bij komt kijken. De cijfers, plus ervaringen in Scandinavische landen en Nederland dat zijn voorlopers wat alternatieve samenlevingsvormen betreft geven aan dat wij omzeggens op de top zitten.?
DE FISCUS HOUDT VAN TROUWEN
Staan de enkelingen die zouden kunnen genieten van een eventuele verlaging van de erfenisrechten, nu een stuk dichter bij hun gelijkschakeling met getrouwden ? Nauwelijks. Mieke Louwette en Karolien Belmans van de studiedienst van de Kristelijke Arbeiders Vrouwenbeweging (KAV) maakten vorig jaar een inventaris op van alle mogelijke en onmogelijke discrepanties tussen getrouwde en samenwonende stellen. Ze bundelden hun bevindingen in de uitstekend gedocumenteerde Gids voor Samenwoners, een staalkaart van 232 dichtbedrukte bladzijden ?onrecht?.
Zegt Belmans : ?De aanleiding tot het bij elkaar brengen van al die informatie, waren talloze vragen van samenwoners en dan hebben we het niet alleen over homo-koppels. Een oudere vrouw belde ons. Ze woonde jarenlang samen met een vriendin op een appartement om zo de huurkosten te drukken. Haar vriendin overleed en van vandaag op morgen moest zij uit de woning, omdat samenwonende partners niet automatisch worden opgenomen in een huurcontract. Bij getrouwde koppels blijft in elk geval de gezinswoning wel automatisch beschermd voor elk van de partners.?
Op omzeggens geen enkel maatschappelijk terrein, zo blijkt uit de Gids, bestaat ook maar een schijntje van gelijkheid tussen samenwoners en getrouwden. De wederzijdse discriminaties zitten tot in de diepste vezels van onze samenleving. Of ontstaan door vreemde kronkels in de rechtspraak. Terwijl de ene rechtbank een man veroordeelde die zijn zwangere vriendin liet stikken zonder verdere morele of financiële hulp, sprak een ander hof een beklaagde vrij die zijn oude en zieke, vrouwelijke partner na dertig jaar samenleven zonder meer op straat had gezet.
Samenlevers huizen in ogen van getrouwden vaak in een soort statuut van vrijheid-blijheid. Neem de onderhoudsplicht. Het huwelijk bindt de twee partners bijna letterlijk aan mekaar ; ze staan voor mekaars onderhoud in, ook al loopt de echtverbintenis op de klippen, want dan komt er in de meeste gevallen alimentatie bij kijken. Voor samenwoners geldt die verplichting niet tegenover mekaar, enkel ten overstaan van gemeenschappelijke kinderen. De wet maakt namelijk geen onderscheid tussen nakomelingen die binnen of buiten een huwelijk geboren zijn. Of neem schulden. Getrouwde koppels heten samen hoofdelijk aansprakelijk voor schulden, ongeacht wie van beide partners ze maakte of veroorzaakte. De aansprakelijkheid van samenwoners blijft daarentegen beperkt tot ieders eigen schulden, ook al zijn ze ontstaan in hoofde van hun samenlevingsverband.
Ook fiscaal komen samenwonenden er meestal beter van af dan gehuwden. De oorzaak ? Samenwoners gelden voor de fiscus als alleenstaanden, met alle financieel positieve gevolgen van dien. Zo worden getrouwde koppels onder meer belast op hun gezamenlijk inkomen, kunnen alleenstaanden aanspraak maken op hogere belastingvrije sommen (de inkomenschijf die vrijgesteld is van heffing) of geniet de laatste categorie als het ware van een dubbele belastingaftrek voor vervangingsinkomens. Juist dit fiscaal luik vormde voor de CVP een breekpunt tijdens de discussies over de verlaging van de successierechten. De christen-democraten vonden dat tegenover het elimineren van de discriminatie bij erfenissen, de fiscale ongelijkheid weg moest. Volgens Swennen een ?faux discours?. Ik ben zelf zeventien jaar getrouwd en weet dus heel goed dat het huwelijk in zekere zin benadeeld wordt. Voor de CVP betekende dit dat er niks moest gebeuren, de discriminatie gold als alibi om helemaal niets te doen.?
EEN HOMO IS GEEN GEZINSHOOFD
Feit is, dat trouwen méér kost dan ongehuwd samenwonen. Meestal, want in één geval blijkt het huwelijk dan weer voordeliger. Wanneer slechts één van de beide partners een inkomen heeft of de tweede slechts zeer weinig verdient duikt het verschijnsel huwelijksquotiënt op. Het betekent dat een gedeelte van de inkomsten (30 procent met een maximum-plafond) van de man naar de vrouw (of omgekeerd) overgeheveld wordt. Of nog anders uitgedrukt : de fictieve splitsing (decumuul) leidt tot twee afzonderlijke belastingberekeningen die beide van nul vertrekken, waardoor finaal de te betalen belasting daalt. Op dit prerogatief van gehuwden kunnen samenwoners echter geen aanspraak maken.
Wanneer samenwonen en trouwen aan elkaar getoetst worden, duiken de meest frappante verschillen nog op in de sociale zekerheid. Enkele voorbeelden. Alleen getrouwden kunnen aanspraak maken op het zogenaamd gewaarborgd inkomen voor bejaarden, feitelijke gezinnen zijn in dit stelsel niet erkend. In bepaalde gevallen blijven samenwoners hun overlevingspensioen behouden, terwijl dezelfde uitkering bij gehuwden wegvalt. En : het recht op kinderbijslag geldt uitsluitend voor gehuwden of ?personen samenwonend met personen van het andere geslacht? wat dan weer geïnterpreteerd kan worden als een soort ?interne? ongelijkheid (binnen de kring van samenwoners zelf).
Drie vierden van het vademecum dat Louwette en Belmans opstelden, slaat dan ook terug op de sociale zekerheid. Volgens Karolien Belmans schuilt één van de problemen in het begrip gezinseenheid. ?Een reeks uitkeringen is berekend of wordt bepaald door het inkomen van de andere partner binnen dat gezin of binnen de leefeenheid. Maar de verschillende takken van de sociale zekerheid hangen allemaal een andere interpretatie aan dat begrip gezinseenheid. Méér nog : binnen eenzelfde stelsel van de sociale zekerheid, gelden verschillende regelingen voor identieke situaties of voor eenzelfde samenlevingsvorm.? In heel grove trekken, klasseert zij de sectoren kinderbijslag, ziekten- en invaliditeitsverzekering plus werkloosheid als ?modern? omdat ze tot op zekere hoogte rekening houden met andere samenlevingsvormen dan het huwelijk. Dat is niet het geval voor de voorzieningen bij beroepsziekten, arbeidsongevallen en pensioenen. Deze stelsels gaan nog grotendeels uit van het gehuwd samenleven als enig zaligmakend gezinsbegrip.
Bij mondjesmaat worden hier en daar wel contradicties weggewerkt of ongelijkheden bijgeschaafd. Zoals in de werkloosheidsvergoedingen. Tot herfst vorig jaar mocht een werkloze slechts aanspraak maken op een (verhoogde) uitkering als gezinshoofd, wanneer hij of zij samenwoonde met een partner van hetzelfde geslacht. Homo’s en lesbiennes, voor den dop konden zij per definitie geen gezinshoofd zijn. De wetswijzigingen gebeuren, volgens Belmans, echter ?fragmentair en ze leiden meestal enkel tot nog meer verwarring. De meeste samenwonenden weten zo al niet waar ze aan beginnen, nog zonder dat zeer complexe luik sociale zekerheid.?
KOKEN KOST GELD
Kan nu elke vorm van discriminatie tussen getrouwden en samenwoners op redelijke termijn uitgewist worden, zoals CVP en SP halvelings laten verstaan ? Volgens Guy Swennen heerst er een begripsverwarring. ?Discriminatie betekent een schending van het gelijkheidsbeginsel omdat vergelijkbare categorieën van mensen ongelijk behandeld worden. Vandaar dat niet alle ongelijkheden meteen ook discriminaties zijn. Ik pleit niet voor de volledige gelijkheid en vraag niet enkel om rechten, zoals de CVP heeft beweerd. Heel de discussie draait zowel rond plichten als rond rechten.? Maar of Swennen het nu praktisch ziet zitten, die hele brok van burgerrechtelijke procedures tot sociale zekerheid te hervormen ? Het Vlaams parlementslid wordt voorzichtig. ?Natuurlijk hangt er een factuur aan vast. In elk geval zal het hele proces geleidelijk moeten gebeuren, maar de aanzet is alvast gegeven. Zonder enorm gezichtsverlies kan de CVP niet meer terug.?
Karolien Belmans denkt van haar kant dat ?het beleid er op gericht moet zijn de verschillende gezinstypes zo neutraal mogelijk te benaderen.? In de praktijk ziet ze almaar meer voorbeelden van discrepanties tussen de verschillende rechtstelsels. Zo kwam er niet zo lang geleden nog een burgerrechteljke oplossing voor de problemen van het co-ouderschap bij een scheiding. De regeling werd helaas niet doorgetrokken naar de fiscaliteit, noch naar de sociale zekerheid. Ontmoedigd raakt Belmans echter niet, ook al dringt haar KAV al jaren aan op het rechttrekken van scheefgegroeide situaties. Ze blijft zelfs optimistisch. ?Kijk eens naar de begrotingsmaatregelen. In enkele weken tijd neemt een regering beslissingen over een heel breed veld : van kinderbijslagen tot strafrecht. Ik vermoed dus dat men even snel kan werken bij het wegwerken van dit soort discriminaties.?
VUB-socioloog Guy Moors tenslotte herleidt de discussie tot zijn ware essentie : centen. ?Waarom kon een verlaging van de successierechten, zij het met een wisselmeerderheid ? Omdat er zo weinig mensen mee gemoeid zijn, omdat dus de budgettaire implicaties te verwaarlozen waren. Maar praten we over een zo volledig mogelijke gelijkschakeling, dan krijgen we een heel ander verhaal. Budgettair lijkt mij zo’n operatie heel moeilijk haalbaar. Ofwel moet je een bepaalde groep van de bevolking rechten dus geld gaan afnemen. En dat krijgen vandaag de dag zelfs socialisten niet meer verkocht.?
Jos Grobben
Trouwen kost fiscaal nog altijd méér dan samenwonen.
Het verschil tussen trouwen en samenwonen uit zich tot in de diepste vezels van de samenleving.