Elk jaar in augustus vindt op de hoek van de Brusselse Zand- en Broekstraat, in de buurt van het stripmuseum, een voor niet-Brabanders wat bizar schouwspel plaats. Dan planten een aantal Brusselse farceurs, meestal bijgestaan door hun burgemeester, de Meiboom.
Ooit zou de hertog van Brabant Jan III, om hun hoofdstedelijke status te benadrukken, de Brusselaars de toelating hebben gegeven om jaarlijks in het Zoniënbos een boom uit te graven en die te planten in het hart van de stad. De traditie wil dat die van Leuven, afgunstig omdat de hertogen hun verblijf naar de Brusselse hofberg verhuisden, trachten de meiboomplanting te verhinderen, om zo hun hoofdstedelijke rol terug te winnen. Het jaarlijkse feest wordt gewoontegetrouw op vrolijke wijze besloten in de steeds schaarsere estaminets in de buurt.
Als burgemeester van de universiteitsstad lijkt Louis Tobback zichzelf te beschouwen als de belangrijkste uitdrager van de aloude vete tussen die van Leuven en die van Brussel. Hij maakt er een zaak van om minstens één keer per jaar te wijzen op de noodzaak om de echte Brusselse meiboom – dat zijn dan de forse subsidies die het hoofdstedelijke gebied jaarlijks mag opsouperen– bij te snoeien. Dit keer had de krant De Morgen twee zorgvuldig uitgekozen verslaggevers, Filip Rogiers, Brusselaar en dus kandidaat- buumdroeger, en Walter Pauli, woonachtig te Leuven, uitgestuurd om de Leuvense grieven op de meest genuanceerde wijze te rapporteren.
En jawel, meteen stonden de Brusselse Dansaertstraat en aanpalende buurt in rep en roer. Binnen het uur – een krantenlezer in het rurale Pajottenland kan er zijn staande klok op gelijk zetten – reageerden de Vlaamse Brusselaars verontwaardigd.
Verontwaardigd is dan nog een te zwak woord om de gevoelens van die Vlaamse Brusselaars, stuk voor stuk cultuurdragers – er blijken geen andere te zijn – uit te drukken over het stuitende gebrek aan kennis van de Leuvense burgemeester van de belangrijke kwesties die de hoofdstedelijke regio aanbelangen. Een van hen, artistiek leider Jan Goossens van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg, besloot zijn vrije tribune in De Morgen zelfs in het Engels, om de provinciaal Louis Tobback hooghartig terug te wijzen.
Nu kan van Louis Tobback veel kwaad worden beweerd – en meestal is dat allemaal nog waar ook – maar gebrek aan kennis van Brusselse zaken is daar zeker niet bij. Niet alleen heeft onder meer Tobback, nadat daar vanuit de koninklijke entourage werd op aangedrongen, de grote culturele en wetenschappelijke instellingen een federaal statuut bezorgd (wat ze vandaag weliswaar zuur opbreekt, want de federale overheid toont zich een slordige beheerder), Tobback heeft ook mee de financiële stroom georganiseerd waardoor de Brusselse cultuurfabrikanten met een zwier van internationale allure het geld over de balk kunnen gooien.
De ongerustheid van de Vlaamse Brusselaars over Tobbacks verklaringen is gewettigd. Want het valt te vrezen dat allerlei weldaden die jaarlijks de Vlaamse en interculturele vitaliteit van het hoofdstedelijke gebied moeten illustreren, zoals de Zinneke Parade, KunstenFestivaldesArts, de Flagey-programmatie, al snel zouden worden geschrapt mochten de Vlaamse subsidies stokken.
Om maar één voorbeeld te geven: de belangstelling van de Molenbeekse burgemeester Philippe Moureaux voor de KVS, toen dit theater een tijdje onderkomen zocht in die gemeente, was op zijn zachtst gezegd erg matig.
In een onmiddellijke reactie op Tobbacks bedenkingen zei het Brusselse VLD-kopstuk Sven Gatz aan de hand van studiewerk te kunnen aantonen dat een derde van de Brusselaars zich in het openbare leven van het Nederlands bedient – wellicht een peiling die tussen 9 en 17 uur werd georganiseerd. Dit om aan te tonen dat ‘het Vlaams’ er in Brussel met rasse schreden op vooruitgaat en dat al dat geld dus wel is besteed.
Blijkbaar willen de Vlaamse Brusselaars graag in hun zelfgekozen fictie blijven leven. Dat Brussel, dat zijn hoofdstedelijke taken financieel niet aankan en dringend onder federaal toezicht moet worden gebracht, ondertussen kampt met hand over hand toenemende armoede, dat 27 procent van de kinderen er wordt geboren in een gezin zonder inkomen uit arbeid, lijkt het volk van de Dansaertstraat niet al te veel te bezwaren. De solidariteit met de Randbewoners die de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde vragen is er veeleer matig, om niet te zeggen onbestaand.
De nieuwe Brusselse Vlaming laat zich niet in met achterhaald communautair gekakel. De Nieuwe Vlaamse Brusselaar noemt zich graag progressief. Hij is een wereldburger, ‘met een goed geweten, door subsidies geolied’.
Rik Van Cauwelaert