Dertig jaar geleden speelde Freddy Maertens een tragische hoofdrol in een memorabele Ronde van Vlaanderen. Vandaag werkt de ex-wereldkampioen in het wielermuseum van Roeselare tussen de herinneringen van vroeger.
In het wielermuseum van Roeselare hangt de geur van lang vervlogen tijden. Er wordt een tentoonstelling voorbereid over de illustere Flandriaploeg waarvoor ook Freddy Maertens zes jaar lang uitkwam. Het is voor Maertens (55) een dagelijkse confrontatie met het verleden. Hij verzorgt sinds zeven jaar de public relations van dit wielermuseum en probeert mee de naambekendheid te verhogen. ‘Met een team van gedreven mensen die heel hard werken’, zegt hij heel gemeend. Trotst toont Maertens de in het museum uitgestalde fiets waarop hij destijds reed, en dan merk je pas goed welke onvoorstelbare evolutie er op dat vlak is gemaakt. ‘Wij hadden zelfs geen versnellingen aan het stuur’, lacht Maertens. Hij troont je mee naar de foyer waar foto’s van tal van coryfeeën uit de rijke Vlaamse wielergeschiedenis hangen. Soms, als zakenmensen dit museum bezoeken, wil Maertens weleens als gids optreden. Hij straalt nog steeds als ze hem dan om een handtekening vragen.
De aan de kust van Lombardsijde opgegroeide Freddy Maertens leek op een weergaloze carrière af te stormen toen hij tussen februari 1976 en mei 1977 precies 86 wedstrijden won. Hij fietste met een merckxiaanse allure, als een soort rebel die het op een legendarisch WK in Barcelona, in 1973, had aangedurfd om met Merckx in de clinch te gaan. Na een val in de Ronde van Italië van 1977 tuimelde Maertens in een diepe kuil, bekroonde een spectaculaire comeback met een tweede wereldtitel om dan definitief weg te zakken. Door die bruuske schommelingen hangt er rond de carrière van Maertens nog altijd een waas van geheimzinnigheid. Hij was een kampioen en een mysterie.
Geen wedstrijd waarvan de in regen en wind gevormde Freddy Maertens zo hield als de Ronde van Vlaanderen. Ook volgende zondag zal hij hem volgen. En wellicht terugdenken aan 1973, toen hij als jonge prof werd geklopt door Eric Leman. Of aan 1977, nu precies dertig jaar geleden, toen Freddy Maertens werd gediskwalificeerd omdat hij op de beruchte Koppenberg van fiets had gewisseld. Niettemin stormde Maertens met Roger De Vlaeminck naar de eindstreep, tachtig kilometer lang bleef de Oost-Vlaming in zijn wiel gekluisterd. Vervolgens won hij de spurt. De massa joelde, De Vlaeminck werd verwenst en verketterd, er was nog maar eens een roerig hoofdstuk geschreven in de geschiedenis van dit wielerepos.
Freddy Maertens: ‘Ik heb altijd heel hard getraind, het mocht buiten stormen, niets hield me thuis. Steeds weer beuken tegen de wind in, met het grote verzet, daaruit haalde ik mijn kracht. Daardoor kon ik ook massaspurten winnen terwijl ik eigenlijk geen rasspurter was, ik was absoluut niet bij machte om de laatste vijftig meter nog eens te versnellen. Ik zette me gewoon van ver op kop en liet puur op kracht iedereen achter me. Ik heb altijd hard gewerkt, dat moest ook van thuis. Ik herinner me dat ik bij de amateurs eens een wedstrijd won en dat mijn vader kwaad was omdat ik in de koers te weinig op kop had gereden. Hij sprong in de auto en liet me met de fiets naar huis rijden. Geen wedstrijd waarin er zoveel hard labeur gevraagd wordt als de Ronde van Vlaanderen. Daarom is het toch een leemte op mijn palmares dat ik die koers nooit won.’
In 1977 speelde je wel een hoofdrol toen je op de Koppenberg van fiets wisselde, uit koers werd gezet en toch met De Vlaeminck naar de eindstreep stormde.
MAERTENS: Ik heb toen de fout gemaakt om 20 meter voor de materiaalpost van fiets te wisselen. Gewoon omdat de mecanicien, midden het zenuwachtige gedoe, impulsief in mijn richting liep. Er waren nog renners die op de Koppenberg van fiets veranderden, daar bestaan foto’s van, maar alleen tegen mij zei Jos Fabri, de voorzitter van de sportcommissie van de Belgische Wielrijdersbond, dat ik uit koers was gezet. Dat gebeurde trouwens niet meteen na de Koppenberg, maar veertig kilometer verder, in de Paddestraat.
Fabri verplichtte me niet om af te stappen, eigenlijk had hij mij moeten vragen om mijn rugnummer af te geven. Daardoor beval Lomme Driessens, mijn ploegleider, me om door te rijden. Goed voor de publiciteit, vond hij. Ik heb toen tachtig kilometer Roger De Vlaeminck meegesleurd. Die zat te sterven in mijn wiel, kon niet overnemen. Op twee kilometer van de eindstreep komt Fabri me dan vertellen dat ik mocht meespurten voor de zege, hij zei dat ik een schone koers had gereden. Maar als je zolang op kop reed, dan kun je natuurlijk niet meer. Ik voelde me echt geflikt.
Anderzijds hoorde je natuurlijk wel te weten dat je op de Koppenberg niet van fiets mocht wisselen.
MAERTENS: Lomme Driessens moest daarvan op de hoogte zijn. De avond voordien was er daarover een vergadering geweest met de sportdirecteurs. Alleen: Driessens vond het niet nodig om daar naartoe te gaan, dat was typisch voor hem, hij deed altijd zijn zin.
Wat dacht je toen je met De Vlaeminck in het wiel naar de aankomst reed?
MAERTENS: Ik aanzag het als een doorgedreven training. Maar eigenlijk, besefte ik achteraf, was het koersvervalsing. Zonder mij blijft De Vlaeminck nooit voorop. Achter ons reed een select groepje met onder meer Walter Godefroot en Frans Verbeeck, die bundelden de krachten. Zonder mij wint De Vlaeminck nooit.
De Vlaeminck zal je achteraf wel erkentelijk geweest zijn.
MAERTENS: Laten we daar maar niet over praten.
Je hebt niets gekregen?
MAERTENS: Laat maar zo.
Er werd vervolgens wel een contract opgesteld waarin De Vlaeminck er zich toe verbond in jouw dienst te rijden in Parijs-Roubaix, waarna jij in Luik-Bastenaken-Luik en het Belgisch Kampioenschap voor De Vlaeminck zou werken.
MAERTENS: Dat was een idee van Driessens. Terwijl dat soort overeenkomsten geen enkele zin had, hoe kun je nu het scenario van een koers op voorhand uittekenen? Trouwens, ik was dat jaar zo sterk. Een paar dagen na de Ronde van Vlaanderen won ik de Waalse Pijl met vier minuten voorsprong, maar ik werd samen met 25 andere renners gedeklasseerd omdat we Stimul hadden genomen. We wisten gewoon niet dat dit op de verboden lijst van de UCI stond, de Bond had ons daarover niet ingelicht. Daarna won ik de Ronde van Spanje, waarin ik ook dertien ritten won. Ik ging op mijn elan door en won zeven van de acht ritten in de Ronde van Italië, eind mei zat ik al aan 33 overwinningen. Ik vroeg me af: waar gaat dit eindigen? Maar dan breek ik dus in een val mijn rechterpols en begint de miserie.
Als ik aan mijn carrière terugdenk, kom ik steeds weer tot dezelfde conclusie: ik was veel te braaf, ik liet me altijd doen. Drie weken na die val moest ik in de Ronde van Zwitserland starten, mijn arm zat nog in het gips. Maar de sponsor eiste dat ik reed, ze wilden de startpremie opstrijken. Ik heb toen in Zwitserland mijn rug kapotgereden, door die onnatuurlijke houding, ik kon alleen maar met de linkerarm kracht uitoefenen, al won ik wel nog de tweede rit.
Vroeger was de sponsor de baas. Nu zet de manager de lijnen uit, figuren zoals Patrick Lefevere en Johan Bruyneel. Geen enkele sponsor zal zich sportief bemoeien. Wij werden echt van de ene naar de andere koers gejaagd. Ik heb daar nooit tegen geprotesteerd. Dat lag niet in mijn aard. Ik herinner me dat ik op het einde van het jaar eens een klimkoers op Montjuich in Barcelona moest rijden. Die wedstrijd bestond toen uit drie onderdelen, ik reed er maar twee van. ’s Avonds vertelde Driessens me dat de organisator om die reden weigerde een startpremie te betalen. Terwijl ik toch zeker recht had op twee derde van dat startgeld. De dag nadien zag mijn vrouw hoe Driessens op de luchthaven een pak geld met een journalist verdeelde. Maar bewijs maar eens dat dit mijn startpremie was. Dus zei ik niets. Zoals ik vaak mijn mond hield. Pas op, anders geen kwaad woord over Driessens, hij was een schitterende ploegleider, hij kon je enorm motiveren. Als je met hem praatte, kreeg je een hersenspoeling.
Je hebt in je carrière zwarte periodes meegemaakt en veel geld verloren. Denk je daar nog vaak aan?
MAERTENS: Ik heb dat hoofdstuk al lang afgesloten. Natuurlijk zat er meer in mijn carrière. Alleen: om te presteren moet je hoofd vrij zijn van alle zorgen. Dat was bij mij niet het geval. Als renner ben je constant onderweg, in feite weet je nauwelijks wat er in de wereld gebeurt. Dus moet je goed omringd zijn. Na het faillissement van Flandria had ik een advocaat die me zei dat hij ervoor zou zorgen dat ik mijn geld kreeg, maar vervolgens bleek dat die man al een paar jaar uit zijn ambt was ontzet. Hij moest ieder jaar een aangetekende brief naar de curatoren schrijven, zodat ik nog op de lijst van de schuldeisers stond. Hij deed dat niet, maar werd wel door mij betaald. Het is maar één voorbeeld. Ik ben vaak de verkeerde mensen tegengekomen.
In feite had je allang binnen moeten zijn. Knaagt het dan niet dat je nog moet werken?
MAERTENS: Absoluut niet. Mijn ouders waren werkmensen, je mag nooit je afkomst vergeten. Dat hielden mijn ouders me altijd voor: loop nooit naast je schoenen. Dat bevalt me ook aan Tom Boonen, die blijft op zijn manier rustig, dat heeft met zijn opvoeding te maken. Ik kom veel in contact met mensen, ik word hier elke dag ondergedompeld in een wielersfeer, dat bevalt me wel. En ik probeer mee dit wielermuseum te promoten. Ik slijt nu een heel rustig leven, de zaterdagmorgen wat gaan fietsen, zonder stress. Ik ben heel gelukkig. Mijn vrouw heeft me altijd door dik en dun gesteund, ik kan haar daar niet dankbaar genoeg voor zijn. En toen ik in 1981 in Praag voor de tweede keer wereldkampioen werd, heeft zij alle zogenaamde vrienden die met bloemen voor de deur stonden, weggestuurd. Want die vrienden hadden we niet gezien toen het daarvoor een paar jaar minder ging. Toen, zeiden ze verontschuldigend, hadden ze geen tijd. Wel, antwoordde mijn vrouw, nu hebben wij geen tijd.
De onwaarschijnlijke manier waarop je in 1981 terugkeerde, met vijf ritoverwinningen in de Tour en dan die wereldtitel, was nog maar zelden vertoond. Het was voer voor de meest wilde speculaties: je had nieuw bloed gekregen, je was een chemische kampioen.
MAERTENS: Tja, op een gegeven moment werd alles wat ik deed verkeerd uitgelegd. Terwijl de reden van die terugkeer heel simpel was: ik trainde weer even hard als vroeger. En dan win je dus vijf ritten in de Tour. Nadat Driessens me eerst niet had willen selecteren, ik heb aan zijn vrouw moeten vragen om een goed woordje voor me te doen. En na die Ronde van Frankrijk ging ik op mijn elan door. Ik heb nooit in mijn carrière zoveel getraind als op dat moment. ’s Ochtends 150 kilometer in mijn eentje, ’s namiddags een koers gaan rijden, op 30 kilometer van het einde op een vooraf afgesproken plaatst afstappen en dan nog eens 100 kilometer achter de brommer.
Ik reed toen voor Boule d’Or, daar waren ook problemen, op een gegeven moment kon ik het allemaal niet meer opbrengen. Ik ben in 1985 gestopt. Mijn geluk is geweest dat ik toen meteen voor een Zwitsers merk in sportkledij aan het werk kon. Toen ze daar een herstructurering doorvoerden en er andere werkvoorwaarden golden, ben ik gestopt. Ik was toen een paar maanden werkloos. Gelukkig kon ik dan aan de slag in het wielermuseum.
Dat verplicht je de wielersport op de voet te volgen.
MAERTENS: Dat zou ik anders ook gedaan hebben. Ik vind de week die nu komt de mooiste die er is: de Ronde van Vlaanderen, Gent-Wevelgem, Parijs-Roubaix, een prachtig drieluik. Ik heb Parijs-Roubaix ook nooit gewonnen, ik ben er in 1976 eens heel dicht bij geweest, mijn ploegmaat Marc Demeyer reed toen voorop met Roger De Vlaeminck en Francesco Moser. Ik probeerde heel alleen de kloof op de koplopers te dichten en net op het moment dat ik zou aansluiten werd ik omvergereden door een motor van Antenne 2. Driessens zei toen luid tegen Demeyer dat hij niet aan de leiding mocht rijden omdat ik op komst was, terwijl ik in het ziekenhuis lag. Het gevolg was dat De Vlaeminck en Moser zich te pletter reden en dat Demeyer zich liet meedrijven om het dan in de sprint af te maken. Je moest Driessens niets leren, hij was op alle vlakken zijn tijd ver vooruit. Ook en vooral in de manier waarop de ploeg was georganiseerd. Sommigen zagen in Driessens een folkloristische figuur, maar hij was juist heel professioneel bezig, hij was een pionier.
Vind je dat de wielersport goed is geevolueerd?
MAERTENS: In grote lijnen wel. Ik heb alleen mijn bedenkingen bij de Pro Tour. Wedstrijden als de Ronde van Polen horen daarin niet thuis. Bovendien moet je als sponsor al over een serieus budget beschikken om bij de Pro Tour te horen. Je hebt veel renners nodig, veel personeel, veel materiaal. Als je merkt welke vlucht de wielersport op dat vlak heeft genomen. In 1976 ben ik met Flandria aan het seizoen begonnen zonder cosponsor, met een bijna lege trui. Ik won de Amstel Gold Race en de dag nadien hadden we met Velda een cosponsor. Zoiets is nu ondenkbaar. Net zoals renners ook beter beschermd worden. Als je ziet hoeveel wij moesten koersen, dat was eigenlijk waanzinnig.
Ik won eens Tours-Versailles, kwam ’s nachts thuis en een paar uur later moesten we starten in de kermiskoers van Zwevegem. Gratis. In mijn beginjaren bij Flandria, toen Briek Schotte sportdirecteur was, koersten we vaak gratis. Schotte durfde niets te vragen. ‘Het zijn zulke brave mensen’, zei hij. Ik antwoordde dan: ‘Ik ben ook een brave mens.’ Dat hielp niet. Schotte dacht nooit aan het zakelijke. Dat is nu toch allemaal veel beter, als je ziet hoe er nu voor de renners een planning wordt gemaakt. Ik koerste rond de 210 dagen per jaar. Zonder de zesdaagsen.
Een nomadenleven.
MAERTENS: Ik heb het altijd graag gedaan. Jammer dat ik veel te goedgelovig was en dat ik nooit nee kon zeggen. Op dat vlak ben ik nu wel veranderd. Ik krijg nog altijd heel veel uitnodigingen om naar sportavonden en dat soort dingen te gaan. Maar ik selecteer heel zorgvuldig. En soms zeg ik: ik doe het niet, zelfs niet als ze blijven aandringen. Dan denk ik: had je dat vroeger maar wat vaker gedaan. Of ook: was je maar ingegaan op de aanbiedingen die je van Italiaanse ploegen kreeg. Maar het heeft geen zin om daar bij stil te staan. Je moet weten dat je geluk niet kunt kopen en dat je tevreden moet zijn met wat je hebt. Dat ben ik. Thuis en hier in het museum. Dan praat ik wat over de koers van vroeger en over de koers van nu. Zoals nu. Dat geeft me telkens weer een goed gevoel.
DOOR JACQUES SYS