HET OUDERLIJK HUIS

ELKE WEEK PORTRETTEERT KAREL DUERINCKX EEN BEKENDE BELG IN ZIJN OF HAAR OUDERLIJK HUIS. SUE SOMERS TEKENT DE JEUGDHERINNERINGEN OP. DEZE WEEK: CHRISTINE VAN BROECKHOVEN, ALZHEIMERONDERZOEKSTER

‘Dit is de woonkamer van mijn ouderlijk huis, die nu mijn woonkamer is. Na mijn scheiding in 1983 ben ik hier weer komen wonen, later heb ik het huis gekocht en verbouwd. Deze ruimte was vroeger het bureau van mijn vader. Hij was fiscaal expert, hier werkte hij en ontving hij zijn klanten. Tegen de wand stonden zware, mahoniehouten kasten vol boeken. In het midden stond een dubbel bureau met een glazen blad. Waar nu mijn keuken is, had je vroeger de woonruimte. Ze was een stuk kleiner, met een kleine keuken ernaast. Achter de keuken bevonden zich het pomphuis en het buitentoilet.’

‘Wij zaten vroeger altijd rond de kachel in de woonruimte: mijn vader en moeder, mijn twee zussen – een tweeling die een jaar ouder was dan ik. Later zijn er nog twee broers bij gekomen, twee nakomers van wie één is gestorven op zijn vijftiende. Hij was geboren met een hartafwijking. Voor de begrafenis lag hij opgebaard in het bureau van mijn vader. We liepen toen dag en nacht rond in het huis. Soms praatten we wat, soms huilden we.’

‘Op mijn vierde zijn we naar hier verhuisd, vroeger woonden we in een huis aan het Te Boelaerpark in Deurne. Ik herinner me nog dat het gras in onze tuin zo hoog stond dat we ons erin konden verstoppen. En dat we boeken mochten lenen uit de boekenkast van mijn ouders, zoveel als we maar wilden. Mijn ouders hebben kennis en cultuur altijd vooropgesteld. Mijn moeder zong thuis opera’s, mijn vader las veel. Pas toen ik als gescheiden en werkloze vrouw terug naar de unief ging om onbezoldigd in een lab te werken, besefte ik hoe geprivilegieerd wij thuis zijn geweest. Het was niet gangbaar dat je als tiener boeken las in het Duits.’

‘Het is niet altijd rozengeur en maneschijn geweest. Op mijn achtste heb ik met mijn zussen en broers vijftien maanden in een instelling verbleven. Dat heeft ons getekend. Mijn ouders konden toen niet voor ons zorgen, al is het voor mij nooit duidelijk geworden waarom. Het heeft jaren geduurd voor daar thuis over gepraat werd en dan nog gebeurde het in besmuikte termen.’

‘Het verblijf in de instelling heeft mijn gevoel voor onrechtvaardigheid scherpgesteld. De nonnen voerden een psychologisch terreurbewind. Vanaf je negende moest je mee aardappelen pitten. Ik heb mijn verjaardag daar in alle talen verzwegen. Ook nadien, toen ik naar een nonnenschool ging, voelde ik niets dan diepe afkeer, hoewel ik een goede lerares had voor wiskunde. Sindsdien heb ik niets meer met het katholieke geloof.’

‘Ik val altijd voor oudere huizen met een geschiedenis. Met mijn eerste man woonde ik in een art-decohuis, met mijn tweede man heb ik een appartement gekocht in Wenduine met art-deco-elementen. Niet dat ik dat van thuis heb meegekregen, mijn ouders zijn niet specifiek gevallen voor de Engelse cottagestijl. Toen ze dit huis kochten, wilden ze weg uit de stad. Ze waren op zoek naar een ruimer en goedkoop huis.’

‘Ik was vroeger een vaderskind. Na zijn overlijden zag ik hem in een droom in de tuin staan, op zijn vaste plek waar hij over de haag met de buurvrouw praatte. Toen ik wakker werd, had ik een goed gevoel. Mijn vader zorgde met zijn fantasieverhalen altijd voor animo in ons gezin. Dat heb ik van hem overgenomen: toen ze klein waren, heb ik altijd verhalen verteld aan mijn kinderen. En nu doe ik hetzelfde voor mijn kleinzoon.’

‘Op mijn achtste heb ik met mijn zussen en broers vijftien maanden in een instelling verbleven. Ik weet nog altijd niet waarom.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content