In het Antwerpse Volkskundemuseum loopt momenteel de tentoonstelling Het Interessante Volk, een curieuze dwarsdoorsnede van het ware dagelijkse leven in de Scheldestad van een eeuw geleden. Gastcurator Leen Huet herontdekte er de ingelijste mensenharen en de verbluffende gedichten van Max Elskamp.

Schrijvers geven hun steden vorm zoals architecten dat doen, wellicht zelfs intenser. Lange tijd zag ik Antwerpen in het licht van Maurice Gilliams. Wandelend onder de toren klinken deze regels als vanzelf in het geheugen:

De stenen engel van de Cathedraal

Heft zijn balans te middernacht

voor

die bezwijken.

Het heir der luizen kraakt.

De katten zijken

In kromme gangen waar geen

tocht door jaagt.

En hoe mooi het Museum Plantin-Moretus ook is, Gilliams heeft er in twee zinnen de sfeer van blootgelegd: ‘Het is tussen die eeuwenoude muren alles achterdocht en afgeperst gewetensonderzoek wat u aanstaart. Het is er bijwijlen zo nijpend stil, dat men een zandloper in de muren ingemetseld gewaar meent te worden.’ Kijkend naar de drukpersen in het museum, slenterend langs de Vrijdagmarkt word ik tegenwoordig ook aan een andere schrijver herinnerd – een veel minder bekende naam, Max Elskamp, een naam die vragen oproept. Waarom vind ik het vreemd dat één stad twee keer literatuur kan voortbrengen, in het Nederlands en het Frans? En hoe komt het dat er zo weinig bruggen zijn tussen de schrijvers en de lezers van de ene en de andere taal? Waarom is er geen actueel standaardwerk waarin ik alles kan vinden over de relaties tussen de Frans- en Nederlandstalige schrijvers van Antwerpen? Of waren er geen relaties? De Vrijdagmarkt, Sint-Andries, Sint-Paulus, het Schipperskwartier – plaatsen waar de geest van Elskamp rondwaart, in een lange jas met schoudermanteltje, macfarlane genaamd, en een bolhoed op het hoofd; net zoals de geest van de dandy Paul van Ostaijen in een macfarlane en een bontmuts ooit spookte op de De Keyserlei.

Ik weet niet meer wanneer ik de naam Max Elskamp (1862-1931) voor de eerste keer hoorde, maar op een dag ontdekte ik een boek van deze dichter in een Brussels antiquariaat. En dat boek, La louange de la vie, De lof van het leven, bood het voordeel dat ik Elskamp in de juiste volgorde leerde kennen: het bevatte zijn eerste, negentiende-eeuwse dichtbundels. De jonge, al snel gedegouteerde en rentenierende advocaat ontpopte zich in 1892 tot een dichter. Dominical (Zondags) werd een succes. En de dichter moet toen gelukkig zijn geweest: in 1893 publiceerde hij opnieuw, in 1895 zelfs tweemaal. Hij veroverde er een plaats mee in de Franse literatuur, de uitgeverij Mercure de France bundelde al deze kleine oplages in 1898 voor de Franse markt. De grootste Belgische symbolistische dichter was een feit. Nu houd ik niet van dan soort termen: symbolist, expressionist, surrealist, het klinkt allemaal zo schools en vervelend. Wat zeggen de gedichten?

Il fait chaude joie dans le c£ur

Et les arbres chantent en ch£ur,

Puis se taisent et font silence

Avec un faux air d’innocence.

Daar had je ze al, op de derde bladzijde: nogal onvergetelijke regels over bomen die zingen in koor en dan kwansuis zwijgen. Zo staan ze er toch ook meestal bij, bomen, schijnbaar onwetend? Dominical begint met kinderlijk plezier en eindigt met ontreddering; daartussen bevond zich een liefdesgeschiedenis. Beten Adam en Eva op een zondag in de appel? Of was het alle dagen zondag in het paradijs? In elk geval verwijst Elskamps eerste bundel naar de zondeval.

Bon voyage, faites naufrage

Goede reis, laat je schip maar zinken. Zo volgde de ene beklijvende regel op de andere.

Je n’ai plus de ville, Elle est saôule

Et pleine de c£urs rénégats

Aux tavernes du Golgotha,

J’en suis triste jusqu’à la mort;

Je n’ai plus de ville, Elle est saôule.

Ik heb geen stad meer, Zij is zat – en vol van verradersharten, in de kroegen van Golgotha. Antwerpen als Jeruzalem. En de lof van het leven volgens de liefde, de hoop en het geloof, aldus de ondertitel: een doordacht programma van kardinale deugden. De opvolger Salutations, dont d’angéliques (Begroetingen, waaronder die van engelen) is duidelijk gewijd aan de hoop: een echte vrouw stelt teleur, de Lieve Vrouwe niet. De gedichten zijn variaties op de bekende aanspreektitels van de madonna, Sterre der Zee, Vol van Genade, Ivoren Toren.

Het vreemde, het grensoverschrijdende hieraan, is dat Elskamp vrijzinnig was opgevoed en zichzelf zeker niet beschouwde als een traditionele gelovige, eigenlijk niet eens als een gelovige. Hij zou uiteindelijk boeddhist worden, maar de beelden van het volksgeloof uit zijn kindertijd verloren nooit hun charme. Soms zou je Elskamp met Pallieter willen vergelijken: een man die zijn twijfels en depressie overwint in een soort mystieke reis, die uitmondt in lofzangen op het dagelijks leven. Het dagelijks leven in Antwerpen sprak Vlaams; Elskamp luisterde ernaar, noteerde kinderliedjes en spreuken in schriften, verwerkte Broeder Jacob en Zeg Kwezelke wilde gij dansen in Six chansons de pauvre homme pour célébrer la semaine de Flandre, Zes armemensenliederen om de Vlaamse week te vieren. Zes, naar het aantal werkdagen. Wat jammer genoeg aan de aandacht van de Franse uitgever ontsnapte, waren de laatste gedichten van Elskamp in die eeuw. Ze werden gedrukt bij de befaamde Antwerpse uitgever Buschmann en verlucht met houtsneden van de schrijver zelf. Het boekje heette dan ook Enluminures, Verluchtingen. Het bevat misschien wel de gelukkigste gedichten van Elskamp. Raymond Doms vertaalde er één, Alors c’est un pays d’en haut:

Daar zal van vogels het domein

in de hoogte zijn

waar luid weerklinken

de merels, eksters, spreeuwen, vinken,

waar groenling, mus en wielewaal

hun vogeltaal

uitzingen boven nok en top

en hogerop

ook kievit, alk

en raaf en duif en torenvalk

en hoger nog in ’t zwerk

sperwer en lerk.

Dan wordt ’t concert uit vogelkelen

– een zacht gesnater

te land, te water –

die, daar zij ’t goede leven delen,

hun kinderlijke blijdschap kwelen

door van daarboven

het al te loven

En dan wordt het een land vol vlerken,

lijsters en lerken,

Vlaanderen ter tinne

met goede woonst daarbinnen

en dan wordt het een land vol vlerken

en vol van minne.

Verluchtingen, miniaturen, Vlaamse Primitieven. Elskamps beste vriend, Henry Van de Velde, vertelde hoe zij als schooljongens elke vrije namiddag ofwel de haven bezochten, ofwel de Van Ertbornzaal in het Koninklijk Museum, met de schitterende verzameling Primitieven. Elskamps Vlaanderen zou er altijd uitzien als het landschap op de achtergrond in een schilderij van Jan Van Eyck. In de bombastische metropool Antwerpen zocht hij naar het oorspronkelijke kleine stadje, verzwolgen door de parvenustad. En de rentenier wou graag met zijn handen werken, als een middeleeuwse ambachtsman. Elskamp leerde bij Buschmann het vak van drukker en leerde zichzelf ook houtsnedes maken, geïnspireerd door volksprenten en mannekensbladen. Hij bouwde of kocht een drukpers, L’Alouette, en sloeg aan het experimenteren. Zo drukte hij bij hem thuis op L’Alouette zijn prenten over de zeven werken van barmhartigheid. De dichter leek alles verteld te hebben in woorden, hij wijdde zich steeds meer aan de zoektocht naar alles wat authentiek en volks was en in de stad overleefde: snoepwinkeltjes, kinderspelen, dokwerkersgebruiken, talismans en praktijken van volksgeneeskunde. Na Enluminures publiceerde Elskamp 21 jaar lang geen gedichten meer; hij werd de meest gepassioneerde folklorist van Antwerpen en stichtte zelfs een club, Conservatoire de la tradition populaire – Vereeniging tot bewaring der Vlaamsche Volksoverlevering. Elskamp verzamelde alles wat met het dagelijks leven van het volk te maken had: bakstenen en kookpotten, speelgoed en centsprenten, maar ook waarzeggerskaarten, wassen popjes voor bezweringen, zelfs soorten snoep en gebak, waar voor bewaring dan facsimiles in gips van werden gemaakt.

Na een succesvolle tentoonstelling in het Brusselse Justitiepaleis raakte ook het Antwerpse stadsbestuur geïnteresseerd in Elskamps verzameling. Er kwam een museum van, eerst gevestigd in de Heilige-Geeststraat, in een bijgebouwtje van het Museum Plantin-Moretus, nu, honderd jaar later, in de Gildekamersstraat achter het stadhuis. De honderdste verjaardag, op 18 augustus 2007, zal ook de laatste worden; op 19 augustus sluit het museum de deuren en wordt de collectie opgenomen in die van het Museum Aan de Stroom. Voordat het zover is, zal een slottentoonstelling, Het Interessante volk, de bewogen geschiedenis van het museum en de fascinerende bijdrage van Elskamp aan een ‘museum van en voor het volk’ belichten. Tijdens de voorbereidingen werden heel wat typische elskampiaanse voorwerpen herontdekt in kelders en magazijnen: oude uithangborden van het Schipperskwartier, een bizarre vogelkooi met bewegende mannetjes en een liefdeshygrometer – drie ingelijste mensenharen met de opschriften Amour, Passion, Indifférence. De enige neerslag van een kinderlijk gebruik van de meisjes van plezier: wanneer een man hen beviel, probeerden ze een haar uit zijn hoofd te trekken, ze bliezen hierop, trokken het haar snel tussen duim en wijsvinger door en naarmate het feller krulde, zou de man in kwestie verliefder op hen zijn geweest. Het soort voorwerp dat je doet beseffen hoe vluchtig en kwetsbaar het dagelijks leven is. En wat voor een ziener Elskamp was.

‘Zonder den bliksemslag van den oorlog zou het heel goed mogelijk geweest zijn, dat hij nimmer (meer) een vers zou hebben geschreven’, meende Henry Van de Velde. Na de belegering van Antwerpen vluchtte Elskamp in oktober 1914 naar Nederland. Hij bleef er twee jaar en werkte voor het Belgische consulaat in Bergen-op-Zoom, maar voelde zich ontheemd en ellendig. ‘ Ciel protestant trop d’exégèse…’ Terug in Antwerpen begon hij koortsachtig opnieuw te publiceren. In 1918 verscheen zijn enige volkskundige studie, over het lottospel; in 1921 volgde Sous les tentes de l’exode, een dichtbundel over zijn ervaringen als vluchteling met enkele prachtige gedichten, misschien uniek in onze letterkunde, over het verblijf in een tentenkamp.

Villes ailées,

Improvisées,

(…)

Murs décevants,

Que l’on entend,

Parlant, pleurant,

Au gré du vent

Maisons qui jouent,

Maisons qui bougent, (…)

In 1922 verschenen Chansons Désabusées en een van de mooiste dichtbundels over Antwerpen, La Chanson de la rue Saint-Paul. Daarin keerde Elskamp terug naar de straat waar hij bij hoogtij geboren was, de straat die uitliep op de Schelde, waar consulaten waren en burgerhuizen en aardbeienventers in mei en een prachtige tabaks- en ijzerwinkel en matrozen en kabberdoezen en ’s zomers de reuzen van de Ommeganck, de straat met zijn kinderkamer die uitkeek op de indrukwekkende Calvarieberg van de Sint-Pauluskerk met 63 levensgrote beelden. Was Enluminures Elskamps meest opgewekte bundel, dan is La chanson de la rue Saint-Paul de droevigste: al lezend krijg je de indruk dat iemand die hopeloos ver verwijderd is van alles, een uiterste inspanning levert om zich geluk, onschuld, het ongerepte begin te herinneren. Het lukte. Geert van Istendael en Koen Stassijns vertaalden het achtste gedicht uit de bundel, over de kermisdrukte in de zomer:

Dus augustus brengt

Hier de warme landen,

Trots die witsel mengt,

Verft nu deur en wanden,

Sinaasappelbomen

Groen op de terrassen,

Vlaggen op de stromen

Van de vreemdste rassen,

(… )

Straten waar het geurt

Naar kaneel en kardemom,

Sjacheraars alom,

Door de zon gekleurd,

’t Is de hemel daar,

Spiegelbeeld en schijn,

Hier de dokken waar

Grote boten zijn.

Zouden er nog Antwerpenaren bestaan die hele bladzijden van deze bundel uit hun hoofd kennen? Ik hoop het. Elskamp dichtte koortsachtig verder. In 1923 publiceerde hij niet minder dan vier dichtbundels, waaronder Les sept Notre-Dame des plus beaux métiers, gewijd aan stielen in Vlaanderen (beeldenmaker, schrijnwerker, schipper, molenaar, klokkengieter…) en verlucht met zeven prachtige houtsneden. In 1924 kwamen nog twee bundels van de persen, die echter niet meer in de handel werden gebracht, omdat de schrijver krankzinnig werd. Woede- en angstaanvallen wisselden elkaar af, Elskamp meende dat hij gehaat werd omdat hij geen Nederlands kende en dat er complotten tegen hem werden gesmeed, zelfs door de Fordauto’s in de stad. De laatste jaren van zijn leven werd hij verpleegd in zijn huis aan de huidige Belgiëlei. Max Elskamp stierf daar in de nacht van 10 december 1931. Op het Schoonselhof deelt hij een graf met zijn vader en zuster. Zijn poëtische en grafische oeuvre wordt in het buitenland zeer gewaardeerd.

DE VERTALINGEN VAN RAYMOND DOMS, GEERT VAN ISTENDAEL EN KOEN STASSIJNS VINDT MEN IN: ‘B. BARNARD, P. DIRX EN W. LAMBERSY, CECI N’EST PAS UNE POéSIE. EEN BELGISCH-FRANSTALIGE ANTHOLOGIE BELGE FRANCOPHONE’, UITGEVERIJ ATLAS, AMSTERDAM-ANTWERPEN, 2005. DE TENTOONSTELLING ‘ HET INTERESSANTE VOLK’ IN HET VOLKSKUNDEMUSEUM, ANTWERPEN, LOOPT VAN 31 MAART TOT 19 AUGUSTUS.

DOOR leen huet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content