Volgens Hugo Vandenberghe, de voorzitter van de onderzoekscommissie georganiseerde misdaad, wordt zijn commissie onheus beje- gend. ?Ik ben tegen tapijtbombardementen?.
In de streek van Antwerpen werden vorige week twee Chinese lijken in plastic zakken aangetroffen, vastgebonden in foetushouding : volgens de politie een afrekening door de Chinese maffia. Dat was koren op de molen van de rijkswacht, die de volgende dag het televisienieuws opende met een uitvoerige studie over de georganiseerde misdaad in België. Een rijkswachtofficier vertelde dat er vorig jaar zo’n 160 onderzoeken liepen. Het is nog maar een ontwerpstudie, die enkele weken geleden aan de minister van Justitie werd overhandigd, maar senator Hugo Vandenberghe (CVP) zat er met stijgende verontwaardiging naar te luisteren. Hij leidt de onderzoekscommissie georganiseerde misdaad die voor het eind van het jaar haar conclusies bekendmaakt.
De regering heeft daar alvast niet op gewacht, want nog voor de zomervakantie werd een actieplan tegen economische en financiële misdaad goedgekeurd en werd een wetsontwerp over criminele organisaties op een drafje door de Kamer gestemd. Steeds meer mensen waarschuwen nu tegen die nieuwe wet die, op de valreep beschouwd, ook stakingspiketten en politieke partijen zou kunnen viseren. Voortaan moet men geen misdrijf meer gepleegd te hebben om vervolgd te worden : het volstaat dat men de intentie daartoe heeft, of dat men deel uitmaakt van een ?criminele organisatie?. Meer nog : het volstaat dat men ?weet of moet weten? dat een organisatie criminele doelstellingen heeft. De nobele bedoeling is uiteraard om personen te kunnen aanpakken die nu buiten schot blijven, maar volgens critici is de omschrijving gevaarlijk vaag.
De Raad van State waarschuwde er van bij het begin voor dat het hele wetsontwerp veel te ruim was, met alle risico’s voor willekeur van dien. De definitie van georganiseerde misdaad is een draak van een omschrijving : ?Een criminele organisatie is de vereniging van meer dan twee personen : (1) met als oogmerk het in onderling overleg plegen van misdaden en wanbedrijven die strafbaar zijn met een gevangenisstraf van drie jaar of een zwaardere straf ; (2) om vermogensvoordelen te verkrijgen of de werking van de publieke overheden of openbare of private ondernemingen te beïnvloeden ; (3) en waarbij gebruik gemaakt wordt van intimidatie, bedreiging, geweld, listige kunstgrepen of corruptie, of waarbij commerciële of andere structuren worden aangewend om het plegen van de misdrijven te verbergen of te vergemakkelijken?.
Wordt uw commissie niet gepasseerd ? Net voor de zomer stemde de Kamer al een wetsontwerp over criminele organisaties en lanceerde de regering haar actieplan tegen economische en financiële misdaad.
HUGO VANDENBERGHE : Het is duidelijk dat de regering niet wenste te wachten op de besluitvorming van de onderzoekscommissie van de Senaat, terwijl ze wél gewacht heeft op de Commissie- Dutroux, want anders zou ze van heiligschennis beschuldigd zijn. Voor de Senaat is er minder respect : wij worden zonder meer onvriendelijk bejegend. Dan heb ik het niet alleen over de regering, maar ook over sommige getuigen die wij horen in de onderzoekscommissie. Blijkbaar onthouden zij ons bepaalde informaties, die ze daarna wel in de pers gooien. Aangezien hun verklaringen aan ons onder eed zijn afgelegd, beschouw ik dat als een ernstig incident. Na de vakantie zal ik dat punt duidelijk aan de orde stellen. Men vergeet dat de uitvoerende macht en de administratie in de ruime zin van het woord aan een onderzoekscommissie verantwoording dienen af te leggen. Toch verzwijgen ze precieze gegevens.
Rijkswachtofficieren lichtten vorige week hun onderzoeksgegevens over georganiseerde misdaad wel op televisie toe.
VANDENBERGHE : Er is ons geen melding gemaakt van die gegevens toen wij de rijkswacht ondervroegen. Dat is een fundamenteel gemis aan respect voor een onderzoekscommissie en een ernstig incident. Maar zij die denken geen rekening te moeten houden met het bestaan van onze onderzoekscommissie, terwijl ze hun indrukwekkende rapporten wel voor de media reserveren, zullen in de komende weken alvast hun mening moeten herzien. Ik zal onderzoeken welke informatie zij aan ons niet hebben meegedeeld op het ogenblik dat wij hen onder eed ondervroegen.
Wordt uw commissie geboycot ?
VANDENBERGHE : Het is onze opdracht om een beeld te geven van de georganiseerde misdaad in ons land, en dat is natuurlijk een titanenwerk. Wij moeten vaststellen dat het zeer moeilijk is tot de precieze informatie door te stoten en dat sommigen zich liever achter algemene verklaringen verschuilen. Maar maak u geen zorgen : we zullen tot de kern van de zaak doordringen. We weten al erg veel. Er is ons ook al veel informatie bezorgd die volstrekt niet in de media is gekomen. Bijvoorbeeld de zaak van de vleesfraude. Wij hadden daarover al lang gegevens vooraleer de pers erover begon te berichten, maar wij brengen dat niet naar buiten om het onderzoek niet te bemoeilijken. Wij willen dat de strijd tegen de georganiseerde misdaad effectief kan gebeuren, en dat staat haaks op de voortdurende mediatisering van dergelijke onderzoeken. Onze commissie heeft gekozen voor een serene aanpak, niet voor een mediatieke aanpak.
In tegenstelling tot de Commissie-Dutroux, bedoelt u ?
VANDENBERGHE : Wij zijn in oktober ’96 van start gegaan, maar dat had niets met de Dutroux-gebeurtenissen te maken. Ik heb zelf het initiatief genomen vooraleer over Dutroux ook maar iets bekend was. Daarbij spiegelde ik mij aan de Nederlandse Van Traa-commissie over bijzondere opsporingstechnieken. In de Dutroux-commissie heeft men allerlei problemen op kunstmatige wijze binnengebracht en komt men tot algemene conclusies, terwijl wij vinden dat algemene conclusies niet uit één specifieke zaak mogen voortvloeien. Want dat is het schoolvoorbeeld van een sofisme : ex uno omnia.
Ik meen dat het globaal beeld dat onze commissie wil schetsen, meer diepgang zal kennen, maar natuurlijk minder emotioneel aanspreken. Het is niet zo gemediatiseerd, niet zo spectaculair, maar ons werk zal aantonen hoe de misdaad met onze gewone samenleving vervlochten is, en dat is toch de kern van de zaak. In september zullen we alvast tussenrapporten uitbrengen over de wet op de georganiseerde misdaad, over de politie en over de bijzondere opsporingstechnieken net om te vermijden dat nog allerlei beslissingen zouden genomen worden zonder ons advies te kennen.
Ik meen dat verschillende opvattingen, ook over de politiediensten, nuttig zijn en het democratisch debat ten goede komen. Het mag niet zijn dat er naast de opvattingen van de Dutroux-commissie, geen andere mogen bestaan. Dat is toch meer Roma locuta, causa finita : Rome heeft gesproken, de zaak is afgedaan. Of : de Dutroux-commissie heeft gesproken, de kous is af. De mediatisering van de politiek maakt dat men een zaak onmiddellijk wil vermunten, maar een grondige analyse van de toestand mag niet op de waan van de dag steunen. De wetgever moet juist afstand bewaren ten opzichte van de geest van de tijd. Of hij maakt een gelegenheidswetgeving waarover hij twee jaar later al beschaamd is.
Is het gewicht van de zogenaamde publieke opinie te groot geworden ?
VANDENBERGHE : De politici staan onder zware druk van de publieke opinie, die permanent maatregelen eist. Zoniet worden ze ervan beschuldigd in een ivoren toren of in het aquarium van de Wetstraat te leven en doof te blijven voor de wil van het volk. Maar die enorme druk mag niet verhinderen dat we grondig en zindelijk werk leveren. Haast en spoed is zelden goed, en langzaamheid past grote zaken. De rechtsstaat is iets dat je met veel sereniteit moet opbouwen, en daarvoor moet je rustpunten inbouwen om na te denken. Wetgeven is het boetseren van een beeld met woorden die de tijd moeten overstijgen. Ik denk dat de kracht van de inbreng van de Senaat juist uit de kwaliteit van haar argumenten kan bestaan.
In tegenstelling tot de Kamer die het regeringsontwerp over criminele organisaties zonder veel kritiek heeft gestemd, terwijl velen het nu over een slechte en slordige wet hebben ?
VANDENBERGHE : Men had kunnen wachten op ons advies, maar men heeft verkozen dat niet te doen. Nu wordt die zaak door de Senaat geëvoceerd en vermoedelijk geamendeerd, zodat de Kamer daarna haar werk nog eens moet overdoen. In Nederland is de minister, na de Van Traa-commissie, wel met een precieze definitie van georganiseerde misdaad gekomen, met als kern het gebruik van contrastrategieën zoals geweld en corruptie om misdrijven af te schermen.
De definitie die onze Kamer nu gestemd heeft, is uitzonderlijk ruim, een van de ruimste van Europa. Meerdere leden van onze onderzoekscommissie hebben al laten weten dat de definitie voor problemen van legaliteit en toepasbaarheid zorgt. Deze definitie is een passe-partout die je voor alles en nog wat kan gebruiken. Het is een tapijtbombardement : je kan er iedereen mee viseren. Terwijl wij menen dat je juist een gericht arsenaal tegen de georganiseerde misdaad in stelling moet brengen.
Zo’n ruime definitie, zonder strikte voorwaarden of waarborgen, kan tot een Big-Brother-staat leiden, ook al lijkt dat vandaag ondenkbaar. Het begrip ?afwending van de werking van publieke overheden? is wel erg vaag. Ik heb in de memorie van toelichting van de minister gelezen dat ook kritische politieke groepen daaronder kunnen vallen. Dan zijn we toch wel erg ver van de zuivere ?criminele organisaties? verwijderd.
Anderzijds is een criterium van de nieuwe wet dat er commerciële of andere structuren worden aangewend om het uitvoeren van misdrijven te verbergen of te vergemakkelijken. Laten we toch voorzichtig zijn : dat kan later gebruikt worden tegen iedere bank die een filiaal in Luxemburg heeft waar fiscale ontduiking of fiscale fraude gebeurt. Dan moeten we elke bankbediende als een maffialid beschouwen ! Ik meen in alle bescheidenheid dat deze wet toch de criminale organisaties moet viseren en niet zozeer de fiscale fraude.
Dat iemand nu ook kan vervolgd worden voor de intentie om een misdrijf te plegen, is natuurlijk een breuk met het klassieke strafrecht. Maar dat het zelfs geldt voor iemand die dat zou ?moeten weten?, strookt volgens meerdere leden van mijn commissie niet met het legaliteitsbeginsel van het strafrecht. Kortom, een wet met veel problemen waarover de commissie binnenkort advies zal uitbrengen.
Het belangrijkste is dat de definitie het terrein omschrijft waarvoor men de bijzondere opsporingstechnieken mag gebruiken.
VANDENBERGHE : Dat is het essentiële element. Omdat het niet gaat om het bestrijden van een concreet misdrijf, maar wel van een criminele organisatie, zijn bijzondere opsporingsmethoden nodig : observatie, infiltratie, pseudo-koop, toegang tot woningen, afluistering van telefoongesprekken… Dat zijn technieken die tot veel misbruik kunnen aanleiding geven, als er geen strikte regeling is, zoals in België het geval is. Met zo’n ruime definitie zouden die technieken voor alles en nog wat kunnen gebruikt worden, wat zou botsen met het principe van de subsidiariteit en proportionaliteit. En o wee als men die technieken dan nog aan àlle politiediensten zou toestaan, zoals sommigen nu suggereren. Wij vinden dat het gebruik van bijzondere methodes uitzonderlijk moet blijven en beperkt tot de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit.
Vooral het pro-actief onderzoek zou met die nieuwe wet een basis krijgen. Een negatief voorbeeld daarvan was de Operatie Rebel waarbij de rijkswacht zowat de hele Turkse populatie screende.
VANDENBERGHE : Ook in de Senaat hebben mensen erop gewezen dat dat onaanvaardbaar is. Ik stel vast dat we hierover tegenstrijdige verklaringen gehoord hebben in onze onderzoekscommissie. Op onze vragen zijn zeker geen eenduidige antwoorden gekomen. Er waren opvallende verschillen tussen de versie van de rijkswacht en die van de douane. We zullen dat verder onderzoeken. Volgens ons moet het pro-actieve onderzoek in elk geval tot de georganiseerde misdaad beperkt blijven, en moet de wetgever ook aanduiden welke politiediensten dat kunnen aanwenden, zodat we achteraf weten wie we ter verantwoording kunnen roepen.
De Nederlandse Van Traa-commissie toonde ook aan dat het spookbeeld van de georganiseerde misdaad overdreven werd, wat leidde tot de totale ontsporing van de bijzondere onderzoekstechnieken. Geldt hetzelfde voor België ?
VANDENBERGHE : De onderschatting van de georganiseerde misdaad is gevaarlijk, omdat we dan niet de gepaste maatregelen nemen om dat fenomeen te bestrijden. Maar de overschatting is ook een probleem, omdat dat leidt tot een overreactie, met alle mogelijke bedreigingen voor de rechtsstaat van dien. Deze zomer had je dat rapport, gebaseerd op impressies, dat stelde dat België na Italië het meest corrupte land van Europa is. Ons onderzoek toont dat volstrekt niét aan met objectieve elementen. Wij hebben geen aanduiding dat de corruptie in ons land als systeem van georganiseerde besluitvorming aanwezig is.
Bij de Franse verkiezingen in 1993 heeft het weekblad Le Point alle parlementairen opgesomd die onderwerp waren van een gerechtelijk onderzoek. Honderden politici waren bij corruptie betrokken ! Dat overtreft op beduidende wijze het aantal corruptiegevallen in België. In ons land worden bij ons weten geen politieke tegenstrevers afgeluisterd, zoals de Franse president liet doen. In Frankrijk is er op het congres van de PS een stand waar men openlijk en officieel een commissie kan betalen om openbare contracten te bekomen. Dat zijn toch praktijken die ons land niet kent.
Ik zeg niet dat er in België geen corruptie is en dat er niet een sfeer heerst die een herijking van onze politieke democratie nodig maakt. Maar laten we niet beweren dat de crisis hier te vergelijken is met die in Italië, waar bij de ontbinding van de vorige Kamer in ’93 één derde van de parlementairen onder gerechtelijke beschuldigingen stond. Dat is toch van een totaal andere orde dan de situatie in België.
Uw commissie is naar Rome geweest. Zijn er lessen te trekken uit de Italiaanse aanpak van de maffia ?
VANDENBERGHE : We hebben de antimaffiapolitie in Rome bezocht. We moeten ons ernstig bezinnen over de vraag of wij ook zo’n gespecialiseerde politie nodig hebben, die dan als enige de bijzondere opsporingstechnieken zou mogen gebruiken wat het voordeel van een duidelijke afbakening heeft. De leiding van de antimaffiastrijd blijft in Italië in handen van magistraten, niet van politieofficieren. Moeten we dat in België ook niet doen ? Een magistraat heeft toch een andere vorming en gevoeligheid voor de rechtsstaat.
Italië heeft nu grote problemen met de pentiti of spijtoptanten : maffialeden die collega’s aan de galg praten in ruil voor bescherming, strafvermindering en materiële hulp. Dat heeft tot contrastrategieën geleid : iemand opzettelijk valse verklaringen laten afleggen om bepaalde figuren dood te branden. Het heeft een fundamenteel rechtsbeginsel aangetast : het vermoeden van onschuld, tot het tegendeel bewezen is. Als we dat laten vallen, zitten we in de jungle. Stel : een spijtoptant beweert dat u in 1989 daar of daar was. Begin maar eens het tegenbewijs te brengen ! Dat is wat men in de middeleeuwen het duivelsbewijs noemde.
Ik denk niet dat het aangewezen is om bij de strijd tegen de georganiseerde misdaad iedereen verdacht te maken. Daarom ben ik tegen tapijtbombardementen. Men moet zich richten tot de essentie : voor ons is het, bijvoorbeeld, belangrijker de invloed van de maffia in de diamanthandel te kennen dan in zaken van fiscale fraude. De komende weken zullen we ons dan ook over een specifieke sector zoals de diamanthandel buigen.
Uw onderzoekscommissie heeft zelf ook eenmaal voor grote koppen gezorgd, namelijk met het rapport-Vermeulen. Hoe staat het daarmee ?
VANDENBERGHE : Dat is slechts een bijvoegsel van onze werkzaamheden. Het rapport- Vermeulen ging niet over georganiseerde criminaliteit maar over corruptie. Het is een delicaat dossier waarover we in september een tussenrapport publiceren.
Chris De Stoop
Commissievoorzitter Hugo Vandenberghe (midden) : De getuigen stonden onder ede en toch werden gegevens verzwegen. Dat is een ernstig incident.